Rechtbank Breda, 28-02-2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:561 ECLI:NL:RBBRE:2007:2410 ECLI:NL:RBBRE:2007:2411 BG6501, AWB 05/4086
Rechtbank Breda, 28-02-2007, ECLI:NL:RBBRE:2007:561 ECLI:NL:RBBRE:2007:2410 ECLI:NL:RBBRE:2007:2411 BG6501, AWB 05/4086
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 28 februari 2007
- Datum publicatie
- 10 december 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2007:BG6501
- Zaaknummer
- AWB 05/4086
Inhoudsindicatie
geen samenvatting
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/4086
Uitspraakdatum: 28 februari 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 149.796.
1.2. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 september 2005 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van € 149.474.
1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij fax van 31 oktober 2005, ontvangen bij de rechtbank op 31 oktober 2005, beroep ingesteld. Ter zake van het beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37.
1.4. De inspecteur heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2006 te [woonplaats]. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, alsmede de inspecteur.
1.7. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan vergelegd aan de rechtbank en aan elkaar. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
1.8. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek heropend. De met partijen gevoerde correspondentie behoort tot de stukken van het geding.
1.9. Met schriftelijke toestemming van partijen heeft de rechtbank vervolgens bepaald dat het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en bepaald dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Belanghebbende is in het jaar 2003 in dienstbetrekking werkzaam bij [bedrijf] (werkgever).
2.2. In het kader van deze dienstbetrekking heeft de werkgever aan belanghebbende gedurende het jaar 2003 successievelijk twee personenauto’s ter beschikking gesteld overeenkomstig het bij deze werkgever geldende Lease autoreglement. Deze personenauto’s betreffen beide een [auto], met een cataloguswaarde van respectievelijk € 58.202 (1 januari 2003 - 31 januari 2003) en € 65.012 (1 februari 2003 – 31 december 2003).
2.3. Het is belanghebbende op grond van het Lease autoreglement toegestaan 12.000 privé-kilometers per jaar te rijden. Voor het privé-gebruik is belanghebbende een vaste maandelijkse bijdrage verschuldigd van € 124, totaal € 1.488. Belanghebbende is met zijn werkgever overeengekomen een lease-auto in een duurdere prijsklasse te leasen. De vaste maandelijkse leasebijdrage voor deze “boven norm” (hierna: de leasebijdrage) bedroeg in de eerste vijf maanden van 2003 € 369,10 en in de overige maanden van het jaar 2003
€ 439,33 ofwel totaal € 5.203. Deze bedragen heeft belanghebbende per maand betaald middels inhouding op zijn salaris.
2.4. Met deze auto’s is zowel voor zakelijke als privé-doeleinden gereden. In totaal is met de auto’s 51.958 kilometer gereden in het onderhavige jaar.
2.5. Bij de aanslagregeling is uitgegaan van catalogusprijzen van respectievelijk € 58.202 en € 66.637. Bij de uitspraak op bezwaar is uitgegaan van catalogusprijzen van respectievelijk € 58.202 en € 65.118. Voor de periode is respectievelijk steeds van 1/12e en 11/12e uitgegaan. Als op het forfait in mindering te brengen bedrag voor privé-gebruik is steeds uitgegaan van 15.000 kilometer privé-gebruik en heeft de inspecteur een bedrag van € 1.502 plus € 1.488 ofwel totaal € 2.990 toegepast. Als bijtelling is bij vaststelling van de aanslag per saldo € 13.489 in aanmerking genomen en bij de uitspraak op bezwaar per saldo € 13.167.
3. Geschil
3.1. In geschil is, naar de rechtbank verstaat:
I –kan de gehele leasebijdrage in mindering worden gebracht op het autokostenforfait?
Zo nee;
II- brengt het gelijkheidsbeginsel met zich mee dat de leasebijdrage geheel in mindering kan worden gebracht op het autokostenforfait?
Belanghebbende beantwoordt de eerste en tweede vraag bevestigend, de inspecteur beantwoord de eerste en tweede vraag ontkennend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voorzover daar ter zitting van is afgeweken wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 145.744. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Artikel 3.145, achtste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, bepaalt dat het voordeel ten aanzien van het privé-gebruik van de auto slechts in aanmerking wordt genomen voorzover het uitgaat boven de vergoeding die de belastingplichtige voor het gebruik voor privé-doeleinden is verschuldigd. Hieruit volgt dat de bijdrage die belanghebbende betaald voor zijn privé-gebruik van de auto aan zijn werkgever betaald rechtstreeks op de bijtelling in mindering mag worden gebracht.
4.2. Niet is in geschil dat tot de in 4.1 bedoelde vergoeding voor het gebruik voor privé doeleinden in ieder geval de door belanghebbende betaalde bijdrage voor privé-gebruik omvat. Naar het oordeel van de rechtbank kan de leasebijdrage, nu de gehele meerprijs voor de leaseauto in rekening wordt gebracht, slechts voor het bedrag voorzover dat aan het daadwerkelijke gebruik van de auto voor privé-doeleinden kan worden toegerekend, in aanmerking komen als op het forfait in mindering te brengen vergoeding voor gebruik voor privé-doeleinden. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat gebruik voor privé-doeleinden enkel betrekking kan hebben op het gebruik van de auto, het aantal verreden kilometers daarmee, en dat daarbij geen betekenis kan worden toegekend aan de omstandigheid dat het enkel van de persoonlijke wil van belanghebbende afhankelijk is of al dan niet voor een duurdere leaseauto wordt gekozen (vergelijk Hoge Raad 15 oktober 1997, nr. 32 842, BNB 1997/394). Belanghebbendes stelling voorzover die van een ander uitgangspunt uitgaat wordt derhalve verworpen. Hiermee is belanghebbendes beroep op de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 11 mei 2006 (procedurenummer 05/5833, gepubliceerd onder nummer LJN AX2202 op rechtspraak.nl) eveneens verworpen.
4.3. De rechtbank is voorts van oordeel dat het beroep van belanghebbende op het in de loonbrief voor 2006 vermelde omtrent de “eigen bijdrage bij auto van de zaak” hem niet baat. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het in het onderhavige geval gaat om de heffing van inkomstenbelasting voor het jaar 2003 waarbij voor de loonbelasting geen rekening hoefde te worden gehouden met de ter beschikking gestelde auto. Voor het jaar 2006 ligt dit anders zodat deze situaties reeds daarom niet vergelijkbaar zijn.
4.4. De rechtbank is van oordeel dat het voor privé-gebruik in aanmerking te nemen aantal kilometers 15.000 dient te bedragen. Dit is het aantal dat bij de aanslagregeling en de uitspraak op bezwaar op grond van CBS-gegevens door de inspecteur in aanmerking is genomen. Een lager aantal is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk op de enkele grond dat in het Lease autoreglement een beperking is opgenomen waarbij onweersproken vaststaat dat die beperking in de praktijk niet wordt geëffectueerd. Mede op grond van het in 4.2 overwogene is de rechtbank van oordeel dat derhalve 15.000/51.958e deel van € 5.203, ofwel € 1.503 vermeerderd met € 1.488, ofwel in totaal € 2.991 als op het forfait in mindering te brengen vergoeding voor het gebruik voor privédoeleinden in aanmerking moet worden genomen.
4.5. Op grond van het in 4.2 tot en met 4.4 overwogene is de rechtbank van oordeel dat de eerste in geschil zijnde vraag ontkennend moet worden beantwoord.
4.6. De rechtbank verwerpt belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel nu belanghebbende, hoewel daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, geen concrete vergelijkbare gevallen heeft genoemd waarbij de inspecteur heeft toegestaan dat de gehele leasebijdrage in mindering is gebracht op het autokostenforfait. De tweede in geschil zijnde vraag moet derhalve eveneens ontkennend worden beantwoord.
4.7. Nu de cataloguswaarde van de tweede auto van € 65.012 niet in geschil is, is de bij de uitspraak op bezwaar vastgestelde bijtelling te hoog. De rechtbank berekent de bijtelling als volgt op € 13.167:
1e auto: 1/12e van 25% van € 58.202 is afgerond € 1.212;
2e auto: 11/12e van 25% van € 65.012 is afgerond € 14.898;
af: vergoeding voor gebruik voor privédoeleinden € 2.991.
Op grond van het vorenstaande is het belastbaar inkomen bij de uitspraak op bezwaar tot een bedrag van € 48 te hoog vastgesteld. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
5.1. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
5.2. Voor de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken komt de rechtbank niet toe, nu het verzoek pas is ingediend in de beroepsfase. Een verzoek tot proceskosten in de bezwaarfase dient op grond van artikel 8:75, eerste lid, tweede volzin, van de Awb juncto artikel 7:15, derde lid, van de Awb te worden gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 149.426;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 644, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 37 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 28 februari 2007 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. R.A.M.T. Klaassen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.