Rechtbank Breda, 07-05-2008, BD5668, AWB 07/1739
Rechtbank Breda, 07-05-2008, BD5668, AWB 07/1739
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 7 mei 2008
- Datum publicatie
- 27 juni 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2008:BD5668
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2009:BK7229, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB 07/1739
Inhoudsindicatie
De inspecteur en belanghebbende verschillen van mening over de uitleg van de inhoud van de door hen gesloten vaststellingsovereenkomst. De rechtbank legt de vaststellingsovereenkomst op basis van de Haviltexnorm aldus uit, dat de inspecteur zich verbonden heeft geen (hoge) aanslagen ter behoud van rechten op te leggen en dat belanghebbende zich verbonden heeft geen beroep te zullen doen op vernietigbaarheid van de primitieve aanslagen wegens termijnoverschrijding, indien deze zijn opgelegd vóór 31 december 2005
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/1739
Uitspraakdatum: 7 mei 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] BV, gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 7 april 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2001 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting naar een belastbaar bedrag van € 640.898 ( ƒ 1.412.353; ).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2008.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigde, vergezeld van belanghebbendes directeur-grootaandeelhouder, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Op 3 augustus 2004 is in opdracht van de inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek aangevangen naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 1999 tot en met 2002.
2.2. De directeur-grootaandeelhouder van belanghebbende heeft op 1 oktober 2004 een brief ondertekend die door de inspecteur is opgesteld met dagtekening 17 september 2004. In deze brief is het volgende opgenomen:
“(…)
Gezien de voortgang van het lopende boekenonderzoek bij [belanghebbende] B.V. en [B.V.]. is het niet waarschijnlijk dat de aanslagen inkomstenbelasting, omzetbelasting en vennootschapsbelasting vóór het einde van dit jaar kunnen worden opgelegd.
De bevoegdheid tot navordering inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting alsmede tot naheffing omzetbelasting vervalt door verloop van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.
Ik verzoek u mij vóór 27 september aanstaande te bevestigen dat u met betrekking de jaen 1999 en 2001 geen beroep zult doen op verjaringstermijnen tot uiterlijk 31-12-2005.
Ondergetekende, verklaart geen beroep te zullen doen op de verjaringstermijnen t.a.v. inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting en omzetbelasting met betrekking tot de jaren 1999 en 2001 tot uiterlijk 31-12-2005.
(…)” .
2.3. Met dagtekening 24 december 2005 heeft de inspecteur een definitieve aanslag vennootschapsbelasting 2001 aan belanghebbende opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.412.353, zulks, als resultaat van het boekenonderzoek, in afwijking van het aangegeven belastbaar bedrag van ƒ 1.288.600.
2.4. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag vernietigd moet worden nu deze buiten de wettelijke aanslagtermijn van artikel 11, derde lid, van de AWR, is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de op 1 oktober 2004 door belanghebbende ondertekende brief een geslaagd beroep op artikel 11, derde lid, van de AWR, verhindert.
2.5. De rechtbank is met partijen van oordeel dat de inhoud van de op 1 oktober 2004 ondertekende brief is aan te merken als een rechtsgeldig tot stand gekomen vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek. Over de uitleg van de inhoud van de vaststellingsovereenkomst verschillen partijen vervolgens van mening.
2.6. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende zich door ondertekening van de vaststellingsovereenkomst verbonden heeft om geen beroep te zullen doen op vernietigbaarheid van de aanslag vennootschapsbelasting 2001 wegens termijnoverschrijding, indien deze is opgelegd vóór 31 december 2005. Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de vaststellingsovereenkomst uitsluitend betrekking heeft op een eventueel op te leggen navorderingsaanslag. Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat belanghebbende zich door ondertekening van de vaststellingsovereenkomst enkel verbonden heeft om tot 31 december 2005 geen beroep op de verjaringstermijn te doen.
2.7. Onderhavige vaststellingsovereenkomst dient te worden uitgelegd aan de hand van de zogenaamde “Haviltex-norm” (Hoge Raad 13 maart 1981, nr 11647 ondermeer gepubliceerd in NJ 1981/635). Dit betekent dat het bij de uitleg van de inhoud van deze overeenkomst aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
2.8. De rechtbank acht geloofwaardig dat de inspecteur tijdens het boekenonderzoek mondeling met belanghebbende afgesproken heeft dat, teneinde hoge aanslagen ter behoud van rechten te voorkomen, belanghebbende geen beroep zou doen op de niet-tijdigheid van de op te leggen aanslagen inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting en omzetbelasting. Daarnaast acht de rechtbank geloofwaardig dat de onder 2.1 genoemde brief een schriftelijke vastlegging van deze afspraak is.
2.9. Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat hij begreep dat de vaststellingsovereenkomst voor de fiscus een tweeledig doel heeft. In de eerste plaats heeft de inspecteur met de vaststellingsovereenkomst aanslagen ter behoud van rechten willen voorkomen. In de tweede plaats heeft de inspecteur met de vaststellingsovereenkomst de belastingdienst de mogelijkheid willen geven het boekenonderzoek langer voort te laten duren.
2.10. De rechtbank is van oordeel dat het in deze context voor de hand ligt dat de vaststellingsovereenkomst de primitieve aanslagen betreft, die zijn opgelegd vóór 31 december 2005. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat het subsidiaire standpunt van belanghebbende niet voor de hand ligt nu het overeenkomen dat belanghebbende pas na 31 december 2005 een beroep zou mogen doen op de verjaringstermijn van generlei waarde is.
2.11. Hetgeen belanghebbende heeft gesteld omtrent de gang van zaken ten tijde van het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst op 1 oktober 2004 acht de rechtbank ongeloofwaardig. Tot de stukken van het geding behoort een brief van belanghebbende waarin hij schrijft dat hij de vaststellingsovereenkomst heeft doorgestuurd naar zijn gemachtigde. Tevens behoort tot de stukken van het geding een afschrift van een retourenvelop, door de inspecteur gestempeld op 12 oktober 2004. De rechtbank acht het aannemelijk dat deze retourenvelop behoort bij de ondertekende vaststellingsovereenkomst. De rechtbank is derhalve van oordeel dat belanghebbende de vaststellingsovereenkomst pas na overleg met zijn toenmalige belastingadviseur en nadat hij zich van de inhoud ervan heeft vergewist heeft ondertekend en verzonden naar de inspecteur.
2.12. De rechtbank is op grond van de hiervoor omschreven omstandigheden –in onderlinge samenhang en verband bezien- van oordeel dat partijen over en weer redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten dat de inspecteur zich verbonden heeft geen (hoge) aanslagen ter behoud van rechten op te leggen en belanghebbende zich verbonden heeft geen beroep te zullen doen op vernietigbaarheid van de primitieve aanslagen wegens termijnoverschrijding, indien deze zijn opgelegd vóór 31 december 2005.
2.13. Het vorenstaande brengt mee dat de vaststellingsovereenkomst een geslaagd beroep op artikel 11, derde lid, van de AWR, verhindert.
2.14. Voor zover belanghebbende zich beroept op oneigenlijke dwaling faalt haar beroep,
nu zoals hiervoor onder 2.8 weergeven, de bedoelingen van partijen met elkaar in overeenstemming waren.
2.15. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 7 mei 2008 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. W. Brouwer, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.C.G. Spierings - van Kessel, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.