Home

Rechtbank Breda, 07-05-2008, BD5675, AWB 07/2059

Rechtbank Breda, 07-05-2008, BD5675, AWB 07/2059

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
7 mei 2008
Datum publicatie
27 juni 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BD5675
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 07/2059

Inhoudsindicatie

Belanghebbende houdt zich bezig met het componeren en arrangeren van muziek. Daarnaast fungeert hij als dirigent bij een aantal orkesten. De in dat kader te verrichten werkzaamheden bestaan uit het geven van repetities en het leiden van uitvoeringen. De rechtbank oordeelt dat het leiden van repetities niet onder de onderwijsvrijstelling valt en belast dient te worden tegen het algemene tarief voor de omzetbelasting en dat de vergoedingen voor het leiden van uitvoeringen onder het verlaagde tarief valt. De rechtbank verwerpt de stelling van de inspecteur dat het leiding geven aan de repetities de hoofddienst is waarin het leiden van uitvoeringen opgaat.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/2059

Uitspraakdatum: 7 mei 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

verweerder.

Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 6 april 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2007 en 23 april 2008.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, alsmede de inspecteur. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:64 van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst en de zaak vervolgens verwezen naar een meervoudige kamer.

Het nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2008. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de naheffingsaanslag omzetbelasting tot € 6.341;

- vermindert de boete tot € 1.585;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van

€ 805, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 143 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende is ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) en houdt zich bezig met het componeren en arrangeren van muziek. Daarnaast fungeert hij als dirigent bij een aantal orkesten. De in dat kader te verrichten werkzaamheden bestaan uit het geven van repetities en het leiden van uitvoeringen.

2.2. Op 31 augustus 2006 is namens de inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Tijdens dit boekenonderzoek heeft de inspecteur geconstateerd dat belanghebbende op 50% van zijn werkzaamheden als dirigent de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, letter o, ten tweede, van de Wet, juncto artikel 8 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (hierna: het Uitvoeringsbesluit), toepast. Daarnaast heeft de inspecteur geconstateerd dat belanghebbende de met deze diensten samenhangende reiskosten apart factureert zonder omzetbelasting in rekening te brengen. In de naar aanleiding van dit boekenonderzoek door de inspecteur opgemaakte brief wordt ten aanzien van deze diensten geconcludeerd dat het algemene tarief van toepassing is.

2.3. Het boekenonderzoek heeft geleid tot het opleggen van een naheffingsaanslag van

€ 6.389 en het bij beschikkingen vaststellen van een vergrijpboete van € 1.597 en heffingsrente van € 359.

2.4. In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht het standpunt ingenomen heeft dat op de dirigentwerkzaamheden alsmede de daarop betrekking hebbende reiskosten het algemene tarief van toepassing is. De inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en belanghebbende ontkennend. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft belanghebbende de volgende stellingen aangevoerd:

- voor zover de leerlingen jonger zijn dan 21 jaar is op de werkzaamheden, bestaande uit het leiden van repetities, de onderwijsvrijstelling van artikel 11, eerste lid, letter o, van de Wet juncto artikel 8 van het Uitvoeringsbesluit van toepassing. Geschat kan worden dat 50% van de leerlingen jonger is dan 21 jaar;

- op de doorbelaste reiskosten is hetzelfde tarief van toepassing als op de werkzaamheden bestaande uit het leiden de van repetities;

- op de werkzaamheden bestaande uit het leiden van uitvoeringen is op grond van Tabel I behorende bij de Wet onder post b17, het verlaagde tarief van artikel 9, tweede lid, onderdeel a, van de Wet van toepassing.

Daarnaast is in geschil of aan belanghebbende terecht een vergrijpboete wegens grove schuld is opgelegd.

Met betrekking tot het leiden van repetities

2.5.1. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 21 december 1988, nr. 25 064, ondermeer gepubliceerd in BNB 1989/45 overwogen dat nu het begrip “ verstrekken van onderwijs” als gehanteerd in artikel 11, eerste lid, letter o van de Wet juncto artikel 8 van het Uitvoeringsbesluit niet gedefinieerd is, de inhoud van dat begrip vastgesteld moet worden aan de hand van het spraakgebruik. Van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, veertiende editie, vermeldt dat onderwijs is:

“ geregeld onderricht, het systematisch, volgens aangenomen beginselen, georganiseerd overbrengen van elementaire en uitgebreide kennis en kunde door daartoe aangestelde, bevoegde leerkrachten, aan afzonderlijke of daarvoor bijeenzijnde personen, m.n. onderricht dat op scholen wordt gegeven.”

2.5.2. Met hetgeen hij heeft aangevoerd heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat zijn werkzaamheden als dirigent bestaande uit het leiden van de repetities onderwijsprestaties zijn als hiervoor bedoeld. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat uit een tweetal tot de stukken van het geding behorende contracten tussen belanghebbende en respectievelijk een harmonie en een muziekvereniging, niet kan worden afgeleid dat belanghebbende zich op enigerlei wijze heeft verbonden tot het geven van muziekonderwijs. De werkzaamheden bestaan, voor zover gespecificeerd, uit het leiden van de repetities, het leiden van uitvoeringen en het arrangeren van muziekstukken. Voorts verbindt belanghebbende zich (kort weergegeven) tot het voeren van overleg met het bestuur en de advisering in muzikale gelegenheden.

2.5.3. Gelet op het hiervoor overwogene is het aannemelijk dat bij het verrichten van zijn werkzaamheden belanghebbendes zorg voor een goed verloop van de repetities voorop staat en dat belanghebbende, buiten algemene uiteenzettingen over hoe een bepaald stuk of gedeelte daarvan ten gehore moet worden gebracht, bij repetities alleen aanwijzingen geeft aan orkestleden indien zij, met het oog op een goede uitvoering van het orkest als zodanig, daartoe aanleiding geven. Gelet op het vorenstaande is geen sprake van een systematisch, volgens aangenomen beginselen, georganiseerd overbrengen van elementaire en uitgebreide kennis en kunde. De individuele belangen van orkestleden om kennis, kunde en ervaring op muzikaal gebied te verwerven zijn ondergeschikt aan het belang dat belanghebbende als dirigent hecht aan een goede uitvoering van het betreffende orkest. Bij het verzorgen van de repetities is, gelet op hetgeen volgens Van Dale volgens het spraakgebruik moet worden verstaan, derhalve geen sprake van het verstrekken van onderwijs (zie Hoge Raad 2 oktober 1996, nr. 31 416, onder meer gepubliceerd in BNB 1996,361).

2.5.4. Gelet op het vorenstaande heeft belanghebbende geen recht op de genoemde onderwijsvrijstelling.

Reiskosten

2.6.1. Niet in geschil is dat op de doorbelaste reiskosten hetzelfde tarief van toepassing is als op de werkzaamheden bestaande uit het geven van repetities. Gelet op het hiervoor onder 2.5.1. tot en met 2.5.4. overwogene is op de doorbelaste reiskosten derhalve het algemene tarief van toepassing.

Werkzaamheden bestaande uit het leiden van uitvoeringen

2.7.1. Ingevolge artikel 9, tweede lid, onderdeel a van de Wet juncto Tabel I behorende bij de Wet onder post b17, wordt omzetbelasting geheven naar een tarief van 6% voor optredens door uitvoerende kunstenaars. Naar het oordeel van de rechtbank kan belanghebbende tijdens het leiden van uitvoeringen als artiest aangemerkt worden, nu zijn artistieke prestatie bestemd is om hetzij middellijk, hetzij onmiddellijk door publiek te worden beluisterd (zie Hoge Raad 29 maart 1995, nr. 30 315, gepubliceerd in BNB 1995/155). Gelet hierop is belanghebbende te rekenen tot de in de Resolutie van 21 augustus 1992, nr. VB 92/1599, gepubliceerd in VN 2002/14.29 bedoelde “personen die als musicus of anderszins als artiest optreden”.

2.7.3. De rechtbank verwerpt de stelling van de inspecteur dat het leiding geven aan de

repetities de hoofddienst is waarin het leiden van uitvoeringen opgaat. In zijn arrest van 25 februari 1999, nr. C-349/96, gepubliceerd in BNB 1999/224 (Card Protection Plan) heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te Luxemburg geoordeeld dat het –gelet op de tweeledige omstandigheid dat elke dienstverrichting normaal gesproken als onderscheiden en zelfstandig moet worden beschouwd en dat dienstverrichting waarbij economisch gesproken één dienst wordt verleend niet kunstmatig uit elkaar moet worden gehaald teneinde de functionaliteit van het BTW-stelsel niet aan te tasten- van belang is vast te stellen wat de kenmerkende elementen van de betrokken handeling zijn, teneinde te bepalen of de belastingplichtige de consument, beschouwd als een modale consument, meerdere, van elkaar te onderscheiden hoofddiensten dan wel één enkele dienst verleent.

Het Hof van Justitie beklemtoont daarbij dat er met name sprake is van één dienst ingeval een of meerdere elementen moeten worden geacht de hoofddienst te vormen, terwijl één of meer andere elementen moeten worden beschouwd als een of meer bijkomende diensten, die het fiscale lot van de hoofddienst delen. Een dienst moet worden beschouwd als bijkomend bij een hoofddienst, wanneer hij voor de klanten geen doel op zich is, doch een middel om de hoofddienst van de dienstverrichter zo aantrekkelijk mogelijk te maken.

2.7.4. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van zelfstandige splitsbare prestaties, te weten het geven van repetities en het leiden van uitvoeringen. De repetities zijn niet slechts een middel om de uitvoering zo aantrekkelijk mogelijk te maken, het is voor de orkestleden een doel op zich. De rechtbank merkt op dat het leiden van uitvoeringen evenmin als bijkomend moet worden beschouwd ten opzichte van de repetities. Hier doet er, naar het oordeel van de rechtbank, niet aan af dat in de onderhavige tijdvakken slechts een gering deel van de ontvangen vergoedingen betrekking had op de prestaties als optredend artiest. Het voorgaande wordt gesteund door de omstandigheid dat de diensten in de door belanghebbende overgelegde overeenkomsten afzonderlijk genoemd worden.

2.7.5. Gelet op het vorenstaande heeft belanghebbende ingevolge artikel 9, tweede lid, onderdeel a van de Wet juncto Tabel I behorende bij de Wet onder post b17, recht op toepassing van het tarief van 6%.

Ten aanzien van de boete

2.8.1. Op grond van artikel 67f van de AWR kan de inspecteur een vergrijpboete opleggen indien het aan opzet of grove schuld van belanghebbende te wijten is dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald. De boete kan ten hoogste 100 percent bedragen van de in het tweede lid van artikel 67f van de AWR omschreven grondslag. In dit tweede lid is vermeld dat de grondslag voor de boete het bedrag aan belasting is dat niet of niet tijdig is betaald. In de toelichting op paragraaf 25 van het Besluit Bestuurlijke Boete Belastingdienst (BBBB) wordt vermeld dat onder het begrip grove schuld wordt verstaan een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid. Daarbij kan gedacht worden aan laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid. Bij grove schuld had belanghebbende redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting zou worden geheven of betaald. In het tweede lid van paragraaf 25 van het BBBB is bepaald dat indien sprake is van grove schuld de inspecteur een vergrijpboete kan opleggen van 25%.

2.8.2. Met betrekking tot de boete is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur met hetgeen hij heeft aangevoerd aannemelijk heeft gemaakt dat bij belanghebbende sprake is van grove schuld. Hierbij neemt de rechtbank in overweging dat belanghebbende gezien de stand van de jurisprudentie, redelijkerwijs had moeten of kunnen begrijpen dat het toepassen van de onderwijsvrijstelling tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting zou worden geheven of betaald. Dat belanghebbende het met deze zienswijze niet eens is, rechtvaardigt niet dat hij eigenmachtig hiervan is afgeweken. Temeer nu hem ook bezwaar tegen de op eigen aangifte voldane belasting openstaat.

2.8.3. Voor zover belanghebbende stelt dat oplegging van een vergrijpboete achterwege dient te blijven, omdat sprake is van een pleitbaar standpunt, faalt zijn beroep. De rechtbank acht het standpunt van belanghebbende niet pleitbaar en is van oordeel dat belanghebbende redelijkerwijs niet kon menen juist te handelen door de onderwijsvrijstelling toe te passen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de inspecteur terecht een vergrijpboete aan belanghebbende heeft opgelegd.

2.8.4. Nu de enkelvoudige belasting wordt verlaagd met € 48, verlaagt de rechtbank de boete naar evenredigheid en stelt deze vast op € 1.585. De rechtbank acht de opgelegde boete in overeenstemming met de ernst van het vergrijp en is van oordeel dat de boete, zowel absoluut als relatief, passend en geboden is.

2.9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

3. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

Deze uitspraak is gedaan op 7 mei 2008 door mr. W. Brouwer, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. J.J.J. Engel, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.C.G. Spierings - van Kessel, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.