Home

Rechtbank Breda, 30-05-2008, BD5959, AWB 07-5043

Rechtbank Breda, 30-05-2008, BD5959, AWB 07-5043

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
30 mei 2008
Datum publicatie
1 juli 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BD5959
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 07-5043

Inhoudsindicatie

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Noch het beroepschrift en de aanvulling daarop, noch de uitspraak op bezwaar geven voldoende aanknopingspunten voor de mogelijke gronden van het beroep.Het enkele verwijzen naar een procedure van een andere belastingplichtige is, zonder dat de benodigde stukken in kopie worden bijgevoegd of ter zitting een toelichting wordt gegeven, onvoldoende.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/5043

Uitspraakdatum: 30 mei 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

Eiser en verweerder worden hierna belanghebbende en inspecteur genoemd.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 31 oktober 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2005 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2008 te [woonplaats].

Namens zowel de inspecteur als belanghebbende is niemand verschenen.

Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 3 april 2008 aan belanghebbende op het adres [straat] te [woonplaats], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Bij fax van 4 april 2008 heeft belanghebbende verzocht om aanhouding van de onderhavige procedure. Op 9 april 2008 heeft er een telefonisch onderhoud plaatsgevonden tussen de griffier en belanghebbende met betrekking tot het verzoek van belanghebbende om aanhouding. De griffier heeft in dit gesprek aan belanghebbende medegedeeld dat het verzoek om aanhouding door de voorzitter is afgewezen en dat de geplande mondelinge behandeling gewoon doorgang zal vinden. De rechtbank leidt hier uit af dat belanghebbende de uitnodiging voor de zitting van 16 mei 2008 heeft ontvangen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

De inspecteur is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 3 april 2008 aan hem op het postadres [postbus] te [woonplaats], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De inspecteur is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TNT Post is gebleken dat de brief op 4 april 2008 aan de inspecteur op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

2. Gronden

2.1. Met dagtekening 27 november 2007, bij de rechtbank binnengekomen op 27 november 2007, stelt belanghebbende beroep in tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2005. Het beroepschrift, waarbij enkel een kopie van de uitspraak is gevoegd, luidt, voor zover van belang, als volgt.

“Geachte heer, mevrouw,

Hierbij kom ik in beroep tegen bovenvermelde en in kopie bijgevoegde beslissing op bezwaar.

De grond voor het beroep is gelijk aan die van het beroep van [de heer] tegen de aanslag IB/PVV 2005.

(….)”

2.2. Bij brief met dagtekening 29 november 2007 heeft de rechtbank aan belanghebbende medegedeeld dat het beroepschrift tenminste de gronden van het beroep moet bevatten. Tevens is in dit verband aan belanghebbende medegedeeld dat bij gebreke hiervan de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren. In reactie op dit schrijven van de rechtbank heeft belanghebbende voornoemde brief van de rechtbank teruggestuurd, met daarop de handgeschreven aantekening “Zie bijgevoegde motivering waarnaar in het beroepschrift is verwezen naar het beroep in zaak 07/1050”. De door belanghebbende bijgevoegde motivering is een kopie van een brief van 6 maart 2007, en luidt als volgt.

“(…)

[woonplaats], 6 maart 2007

Betreft: beroep namens [de heer] te [woonplaats]

Edelachtbare vrouwe, heer,

Hierbij kom ik als gemachtigde van [de heer] in beroep tegen de in kopie bijgevoegde beslissing van de inspecteur op het bezwaar tegen de aanslag IB / pvv 2005.

Grond voor het beroep is dat de inspecteur stelt dat het niet aan hem is om op de onderhavige grond voor het bezwaar (en thans ook beroep) te beslissen. Hij verwijst daarvoor naar belastingrechter.

Hetgeen de inspecteur opmerkt over de beperkte bevoegdheid van de belastingrechter om in te grijpen is naar mijn weten, getuige de jurisprudentie van de Hoge Raad, niet strikt en niet altijd juist. Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 17 augustus 1998, nr. 33.078. Bovendien kan de belastingrechter de wetgeving toetsen aan rechtsbeginselen en internationale verdragen. In tegenstelling tot hetgeen de inspecteur kennelijk meent, bestaat het recht uit meer dan alleen de wet.

Tot slot verzoek ik u om op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (…).”

2.3. De voor het onderhavige geval relevante artikelen in de Awb luiden als volgt:

“Art. 6:5. 1. Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar of beroep is gericht;

d. de gronden van het bezwaar of beroep.

2. Bij het beroepschrift wordt zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft, overgelegd.

3. Indien het bezwaar- of beroepschrift in een vreemde taal is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar of beroep noodzakelijk is, dient de indiener zorg te dragen voor een vertaling.

Art. 6:6. Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:

a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of

b. het bezwaar- of beroepschrift geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15,

mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.”

2.4. Naar het oordeel van de rechtbank strekt het voorschrift van artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van de Awb ertoe de instantie, die dient te beslissen op een bezwaar- of een beroepschrift, informatie te verschaffen onder meer omtrent de redenen waarom de indiener daarvan het niet eens is met de bestreden uitspraak. De rechtbank is zich ervan bewust dat voornoemde voorschriften minimumvereisten zijn.

2.5. In het onderhavige geval is slechts bekend dat belanghebbende in beroep wil komen tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2005. Welke elementen van de aanslag worden betwist en de gronden daarvoor, zijn door belanghebbende gesteld noch gebleken. Noch het beroepschrift en de aanvulling daarop, noch de uitspraak op bezwaar geven voldoende aanknopingspunten voor de mogelijke gronden van het beroep. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat belanghebbende de gronden van het beroep heeft vermeld. Het enkele verwijzen naar een procedure van een andere belastingplichtige, zonder dat de benodigde stukken in kopie worden bijgevoegd, maakt het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Immers deze gedachtegang zou met zich meebrengen dat de rechtbank dossiers van andere belastingplichtige dient te raadplegen, om in voorkomende gevallen te weten te komen waartoe het geschil strekt. Een dergelijke verplichting rust niet op de rechtbank. Bovendien zou zulks in strijd komen met het besloten karakter van de rechtspraak in belastingzaken.

2.6. In overweging nemend dat aan belanghebbende is medegedeeld dat bij het ontbreken van de gronden, niet-ontvankelijk verklaring van het beroep kan volgen en dat belanghebbende na daartoe uitgenodigd te zijn niet op het onderzoek ter zitting is verschenen, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende zijn beroepschrift niet heeft voorzien van de gronden van het beroep. Hieruit volgt dat het beroep niet-ontvankelijk is.

2.7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 30 mei 2008 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Jansen, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.