Home

Rechtbank Breda, 19-06-2008, BE8748, AWB 06/1347

Rechtbank Breda, 19-06-2008, BE8748, AWB 06/1347

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
19 juni 2008
Datum publicatie
19 augustus 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BE8748
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 06/1347

Inhoudsindicatie

Belanghebbende, een BV, heeft bij een leverancier in Duitsland auto’s ingekocht tegen contante betaling. Op de inkoopformulieren staat Mehrwertsteuer vermeld, terwijl de verkoopfacturen van de Duitse leverancier geen melding maken van Duitse BTW. De Duitse verkoopfacturen maken geen deel uit van de administratie van belanghebbende, maar zijn door de inspecteur van de Duitse belastingdienst verkregen. In geschil is of belanghebbende een uitdeling van de winst heeft gedaan ter grootte van het totaal op de inkoopformulieren vermelde bedrag aan Mehrwertsteuer. De rechtbank overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat de dga van de BV de auto’s in prive heeft aangekocht. Ten aanzien van twee inkoopformulieren heeft de inspecteur geen verkoopfacturen overgelegd zodat hij in zoverre niet heeft voldaan aan zijn bewijslast. Ter zake van de overige ingekochte auto’s acht de rechtbank het aannemelijk dat voor het verschil tussen de op de verkoopfacturen en de inkoopformulieren vermelde bedragen, een uitdeling heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/1347

Uitspraakdatum: 19 juni 2008

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Conform de ingediende aangifte is met dagtekening 2 mei 2002 de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2000 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 120.158.

1.2. Naar aanleiding van de resultaten van een boekenonderzoek bij [BV] (hierna: de BV), waarvan belanghebbende directeur en enig aandeelhouder is, heeft de inspecteur aan belanghebbende voor het onderhavige jaar een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 125.769.

1.3. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar aangetekend. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 februari 2006 het bezwaar afgewezen en de navorderingsaanslag gehandhaafd.

1.4. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 16 maart 2006, ontvangen bij de rechtbank op 17 maart 2006, beroep ingesteld en dit beroep bij brief van 13 april 2006, ontvangen bij de rechtbank op 14 april 2006, toegelicht. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 38.

1.5. De inspecteur heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2007 te [woonplaats], voor de enkelvoudige kamer van de rechtbank. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en de gemachtigde, alsmede de inspecteur. De procedures met de nummers 06/1346, 06/1347, 06/1348 en 06/1349 zijn gelijktijdig behandeld. De door belanghebbende ter zitting voorgelezen pleitnota, alsmede een proces-verbaal van de zitting, behoren tot de gedingstukken. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat op 22 oktober 2007 aan partijen is verzonden.

1.7. Op grond van artikel 8:68 van de Awb heeft de rechtbank het onderzoek heropend en ter behandeling doorverwezen naar de meervoudige kamer op grond van artikel 8:10 van de Awb.

1.8. Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 december 2007 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en gemachtigde, alsmede de inspecteur. Aan de onder 1.5. vermelde procedurenummers is de procedure met nummer 07/3999 toegevoegd. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan de uitspraak is gehecht.

1.9. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van de BV. De activiteiten van de BV bestaan onder meer uit het in- en verkopen van gebruikte auto’s, met name van het merk [merk].

2.2. In april 2002 laat de inspecteur een boekenonderzoek instellen bij de BV naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2001. Het onderzoek beperkt zich tot de toepassing van de margeregeling en de in aftrek gebrachte voorbelasting met betrekking tot nieuwe personenauto’s.

2.3. Uit de administratie van de BV blijkt onder meer dat in het onderhavige jaar een auto is ingekocht bij [autohof] te [woonplaats]. Ter zake van de inkoop van deze auto bevat de administratie van de BV een Duitstalig formulier getiteld “Verbindliche(r) Bestellung / Kaufvertrag / Rechnung für gebrauchte Kraftfahrzeuge und Anhänger” (hierna: formulier). Een afschrift van dit formulier behoort tot de gedingstukken. Het formulier is handmatig ingevuld. Het formulier vermeldt als gegevens van de koper: “[de heer], [straat] [woonplaats]”, alsmede de vermelding “Barzahlung”. Daarnaast zijn enkele gegevens van de auto opgenomen, zoals het type, het chassisnummer en de kilometerstand. Zowel de koper als de verkoper hebben het formulier ondertekend.

Op het formulier zijn onder “Preis” de volgende bedragen ingevuld:

Preis in DM 31.034,48

Mehrwertsteuer 4.965,52

Gesamtsumme 36.000,00

2.4. In het rapport boekenonderzoek wordt melding gemaakt van facturen van de verkoper, [autohof], die op verzoek van de Nederlandse belastingdienst door de Duitse belastingdienst zijn aangeleverd. Een afschrift van een factuur met dagtekening 25 april 2000 behoort tot de gedingstukken. Die factuur vermeldt als aanhef “[autohof]” en is geadresseerd aan “[autobedrijf]” te “[woonplaats]” met de vermelding “RECHNUNG”. Deze factuur is niet in de administratie van de BV teruggevonden. Op de factuur staat geen Duitse Mehrwertsteuer vermeld. Wel vermeldt de factuur het btw-identificatienummer van de BV en de vermelding “netto” en “Export”, alsmede een bedrag van DM 33.000. Tevens is op de factuur de volgende zinsnede opgenomen “Betrag dankend per Scheck/bar erhalten” en wordt het autotype, het bouwjaar, de kilometerstand en het chassisnummer (“Fahrgestellnummer”) vermeld.

2.5. In de administratie van de BV is de in 2.3. bedoelde Mehrwertsteuer als inkoopkosten geboekt. Als zodanig is de Mehrwertsteuer in de aangifte vennootschapsbelasting 2000 ten laste van de winst gebracht. Door de inspecteur is onweersproken gesteld dat het genoemde bedrag niet meer in de vennootschap aanwezig is.

2.6. Belanghebbende heeft de belastingdienst in haar schriftelijke reactie van 16 november 2004 op het voornemen van de belastingdienst om aan de BV een boete op te leggen, verzocht om toezending van de Duitse facturen. De inspecteur heeft in zijn brief van 16 december 2004 toegezegd dat belanghebbende tijdens de bezwaarfase het controledossier mocht inzien. De Duitse facturen maken onderdeel uit van het controledossier. Vervolgens schrijft belanghebbende in haar bezwaarschrift met dagtekening 11 januari 2005 het volgende:

“Wij verzoeken u ten slotte om te worden gehoord nadat wij inzage hebben gekregen in het hiervoor vermelde controledossier en de Duitse facturen.”.

Op 7 december 2005 vindt vervolgens het hoorgesprek plaats, waarin wordt afgesproken dat aan belanghebbende afschriften zullen worden overgelegd van de Duitse verkoopfacturen.

3. Geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende een vermomde uitdeling van winst heeft verkregen van de BV van (de als inkoopkosten ten laste van de winst van de BV gebrachte Mehrwertsteuer ter grootte van) ƒ 5.610 (DM 4.965,52). Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en stelt dat de auto niet door de BV maar door hem zelf is ingekocht en dat het bedrag inclusief Mehrwertsteuer contant betaald is. De inspecteur beantwoordt de in geschil zijnde vraag bevestigend en stelt daarbij dat de auto door belanghebbende is aangekocht en niet door haar enig aandeelhouder.

3.2. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de navorderingsaanslag tot nihil.

3.3. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor een overzicht van het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De rechtbank verwerpt de stelling van belanghebbende dat de inkoop van de auto heeft plaatsgevonden door hem in privé. Gelet op de omstandigheid dat (a) de Duitse factuur als kopende partij vermeldt “[autobedrijf]”, (b) er in de aangifte inkomstenbelasting van het onderhavige jaar geen sprake is van een persoonlijke onderneming gedreven door belanghebbende, (c) belanghebbende geen resultaat uit overige werkzaamheden in zijn aangifte inkomstenbelasting over het onderhavige jaar heeft vermeld en (d) het formulier onderdeel uitmaakt van de administratie van de BV, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto door hem in privé is aangekocht. De enkele omstandigheid dat het formulier als kopende partij “[de heer]” vermeldt, doet hieraan niet af. De rechtbank gaat er van uit dat de auto is aangekocht door de BV.

4.2. Op de inspecteur rust de last te bewijzen dat het als Mehrwertsteuer op het formulier vermelde bedrag van DM 4.965,52 (ƒ 5.610), welk bedrag als inkoopkosten de winst van de BV heeft verlaagd, in wezen een vermomde uitdeling van winst aan belanghebbende is geweest.

4.3. De inspecteur draagt hiervoor de in 2.4 vermelde factuur van [autohof] aan. Deze factuur wijst uit dat voor een bedrag van DM 33.000, zonder Mehrwertsteuer aan de BV is geleverd de in 2.3 vermelde personenauto. Aangezien zowel op de factuur als op het formulier gelijke kenmerken van de personenauto zijn vermeld gaat de rechtbank er van uit dat het formulier en de factuur betrekking hebben op dezelfde personenauto. De stelling van belanghebbende dat het formulier zowel de factuur als een kwitantie is, overtuigt de rechtbank niet, aangezien dit volstrekt ongebruikelijk is. Dat de BV daarnaast geen enkele poging heeft ondernomen om de gestelde betaling van Mehrwertsteuer terug te vragen bij de Duitse belastingdienst, terwijl dat onder deze omstandigheden, indachtig het oordeel onder 4.1, en met de kennis die belanghebbende als aandeelhouder/directeur van de BV daaromtrent mag worden verondersteld te hebben, maakt belanghebbendes stelling dat in totaal DM 36.000 aan de leverancier is betaald, onaannemelijk. Dit geldt temeer nu de BV niet over kwitanties of vergelijkbare stukken beschikt waaruit zou blijken dat zij in totaal DM 36.000 heeft betaald voor de personenauto.

4.4. Nu de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat niet aannemelijk is geworden dat DM 36.000 aan de leverancier is betaald terwijl dit bedrag wel door belanghebbende contant is opgenomen, acht de rechtbank het aannemelijk dat voor het verschil met het op de factuur vermelde bedrag ad DM 33.000 ter grootte van DM 3.000, zijnde ƒ 3.389 door belanghebbende aan de BV op niet zakelijke gronden is onttrokken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn zowel belanghebbende als de BV zich bewust geweest van deze door winst gedekte vermogensverschuiving, dan wel hadden zich hiervan redelijkerwijs bewust moeten zijn, gelet op de leidinggevende positie van belanghebbende in de BV. De rechtbank overweegt hierbij dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het door hem in contanten opgenomen bedrag van ƒ 3.389 is betaald aan de leverancier van de BV of voor andere kosten van de BV.

4.5. Gezien het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat als vermomde uitdeling van winst dient te worden aangemerkt het bedrag (omgerekend) ad ƒ 3.389, zijnde het verschil tussen het door belanghebbende contant opgenomen bedrag van DM 36.000 en het op de factuur vermelde betaalde bedrag van DM 33.000 zijnde DM 3.000, omgerekend ƒ 3.389. Voorzover de inspecteur bij het opleggen van de onderhavige aanslag is uitgegaan van een hoger bedrag heeft hij zulks naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt en is het beroep in zoverre gegrond.

4.6. Ter zake van de stelling van belanghebbende dat hij geen inzage heeft gehad in het controledossier, welke handelwijze in strijd is met artikel 7:4, tweede lid van de Awb, overweegt de rechtbank het volgende. De vraag rijst of ondanks een verzuim op de juiste wijze te horen, de uitspraak op het bezwaarschrift met toepassing van artikel 6:22 van de Awb in stand kan worden gelaten. Bij de beantwoording van die vraag moet in de overwegingen worden betrokken enerzijds dat het bepaalde in artikel 7:5 van de Awb, op grond waarvan belastingplichtige recht heeft op een zorgvuldige behandeling van zijn bezwaren door het bestuursorgaan, geen dode letter mag worden, anderzijds dat de belastingplichtige niet gebaat is bij een vernietiging van de uitspraak op het bezwaarschrift, die slechts een herhaling van zetten oplevert en de duur van de procedure verlengt.

4.7. De Hoge Raad komt in zijn arrest van 20 mei 2005, nr. 39 816, onder meer gepubliceerd in BNB 2005/300, tot de conclusie dat indien wordt aangevoerd dat niet op de juiste wijze is gehoord op bezwaar, aan dat gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb in de uitspraak voorbij kan worden gegaan als belanghebbende niet is benadeeld, waarbij moet worden gemotiveerd waarom dat het geval is (vgl. HR 18 april 2003, nr. 37 790, BNB 2003/267).

4.8. Nu de inspecteur een kopie van de Duitse verkoopfactuur bij zijn verweerschrift heeft gevoerd en deze factuur als zodanig onderdeel uitmaakt van de gedingstukken, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet is benadeeld. Belanghebbende heeft in de beroepsfase alsnog kennis kunnen nemen van de inhoud van de Duitse factuur en zijn bezwaren daartegen kenbaar kunnen maken. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet is gebaat bij een vernietiging van de uitspraak op het bezwaarschrift, omdat die gelet op de standpunten van partijen en de omstandigheden van het geval, slechts een herhaling van zetten zou opleveren en de duur van de procedure onnodig zou verlengen. Om die reden zal de rechtbank voorbij gaan aan de grief van belanghebbende.

4.9. Een beroep op het motiveringsbeginsel kan belanghebbende tot slot niet baten. Indien een uitspraak op bezwaar niet of onvoldoende met redenen is omkleed, wat daar overigens ook van zij, heeft dit alleen tot gevolg dat de rechtbank, zo het de uitspraak van de inspecteur zou bevestigen, verplicht is zelf de gronden daarvoor in haar uitspraak op te nemen.

4.10. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.127 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en ½ punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Nu de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de nummers 06/1346, 06/1347, 06/1348 en 06/1349 samenhangende zaken zijn in de zin van artikel 3 van het Besluit zal de rechtbank in ieder van deze zaken een proceskostenveroordeling uitspreken van € 422,65 (€ 1.127 x 1,5 / 4).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 123.547;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 422,65, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 38 aan deze vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 19 juni 2008 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. W. Brouwer, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. drs. M.H. van Schaik, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.