Rechtbank Breda, 21-08-2008, BF0779, AWB 07/3771
Rechtbank Breda, 21-08-2008, BF0779, AWB 07/3771
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 21 augustus 2008
- Datum publicatie
- 15 september 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2008:BF0779
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ9902, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB 07/3771
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat zij op de balansdatum van het jaar 2002 een voornemen tot herinvestering had. Daarnaast heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde stelling van de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat de werkelijke leiding van belanghebbende in 2002 door het statutaire bestuur werd gevoerd vanuit Curaçao.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/3771
Uitspraakdatum: 21 augustus 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] BV, gevestigd te Curaçao,
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 24 juli 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2002 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting naar een belastbaar bedrag van € 3.690.210.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2008 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, haar gemachtigden, alsmede de inspecteur. Als getuigen zijn gehoord [getuige1] en [getuige2]. Een afschrift van de getuigenverklaringen is aan dit proces-verbaal van de uitspraak gehecht. Tijdens de zitting zijn de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers 07/3771 en 07/3773 gezamenlijk behandeld.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende is opgericht naar Nederlands recht en vormt een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 met [BV]. De statutaire vestigingsplaats van belanghebbende is [woonplaats].
De aandelen in belang¬hebbende zijn in handen van [aandeelhouder], woonachtig te [woonplaats]. [BV] is de eigenaar van [apotheek].
2.2. Tot en met - in ieder geval - 20 juli 2001 was belanghebbende feitelijk gevestigd in Nederland. De directie van belanghebbende werd tot die datum gevormd door [aandeelhouder].
2.3. [BV] heeft op 1 april 1995 de apotheek ingebracht in [CV], waarna de naam van de apotheek veranderd werd in [apotheek].
Op 3 april 2001 heeft [BV] haar aandeel in [CV] verkocht aan [BV1]. Voor de daarbij behaalde boekwinst van € 3.311.332 heeft belanghebbende in haar aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2001 een herinvesteringsreserve gevormd.
2.4. Bij aandeelhoudersbesluit van 20 juli 2001 is N.V. tot nieuwe directeur van belang¬hebbende benoemd. Tevens is op diezelfde datum het kantooradres van belanghebbende gewijzigd in [straat] te Curaçao.
2.5. Belanghebbende heeft voor het jaar 2002 aangifte gedaan naar een belastbaar bedrag van € 228.034.Bij het vaststellen van de aanslag is de inspecteur afgeweken van de aangifte. De inspecteur heeft de gevormde herinvesteringsreserve per ultimo 2002 toegevoegd aan de winst van belanghebbende. Daarnaast heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de feitelijke leiding van belanghebbende niet is verplaatst naar de Nederlandse Antillen en om die reden de belastbare winst gecorrigeerd met € 150.844.
2.6. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de inspecteur terecht voor¬noemde bedragen van € 3.311.332 en € 150.844 tot de belastbare winst van belanghebbende heeft gerekend, welke vraag belanghebbende ontkennend en de inspecteur bevestigend beantwoordt.
Met betrekking tot de herinvesteringsreserve
2.7.1. Artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bepaalt dat een herinvesterings¬reserve kan worden gevormd indien en zolang het voornemen tot herinvestering bestaat. Het is aan belanghebbende om een zodanig voornemen aannemelijk te maken.
2.7.2. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op de balansdatum van het jaar 2002 een voornemen tot herinvestering had. De door belanghebbende als productie 2 tot en met 6 bij het beroepschrift overgelegde verklaringen zijn hiervoor ontoereikend. Ook hetgeen belanghebbende overigens aanvoert en hetgeen door [aandeelhouder] ter zitting is verklaard kan niet tot een andere conclusie leiden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de als productie 2 bij het beroepschrift overgelegde verklaring, van [aandeelhouder], zonder enig ondersteunend verder bewijs, niet volstaat. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat ook de bij de verklaring gevoegde brief van [aandeelhouder] niet kan dienen als ondersteunend bewijs voor een bij belanghebbende ultimo 2002 bestaand herinvesterings¬voornemen, nu naar het oordeel van de rechtbank de inspecteur, tegenover de onvoldoende betwisting daarvan door belanghebbende, aannemelijk heeft gemaakt dat reeds ultimo 2002 vaststond dat het project aan de [kring] te [woonplaats], waarop deze brief betrekking heeft, geen doorgang zou vinden. Het bestaan van een herinvesteringsvoornemen is naar het oordeel van de rechtbank evenmin aanwezig te achten op grond van de als productie 3 en 4 bij het beroepschrift overgelegde brieven, nu deze eveneens betrekking hebben op dit project.
2.7.3. Het bestaan van een herinvesteringsvoornemen ultimo 2002 is evenmin af te leiden uit de als productie 5 overgelegde brieven, nu uit deze brieven niet blijkt dat deze betrekking hebben op het jaar 2002. De door belanghebbende als productie 6 bij het beroepschrift overgelegde brief kan evenmin dienen als bewijs voor een bij belanghebbende bestaand herinvesteringsvoornemen. Uit de brief kan niet worden afgeleid in welke hoedanigheid [aandeelhouder] wenst te participeren. De rechtbank acht in dit verband van belang dat [aandeelhouder] ter zitting weliswaar heeft verklaard dat hij de apotheek wenste in te brengen in een zogenaamde AHOED-constructie (Apothekers en Huisartsen onder een Dak), maar niet aannemelijk is geworden dat zulks daadwerkelijk mogelijk was, nu [aandeelhouder] daartoe kennelijk niet de bevoegdheid had, omdat niet [aandeelhouder] maar [BV1] inmiddels eigenaar van de apotheek was. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat de door [aandeelhouder] ter zitting afgelegde verklaring, zonder enig ondersteunend verder bewijs, niet volstaat voor het aannemelijk maken van een herinvesteringsvoornemen..
2.7.4. Belanghebbendes stelling dat sprake is van opgewekt vertrouwen op grond van uit¬latingen van de belastingdienst tijdens het hoorgesprek, faalt. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de inspecteur, met deze enkele stelling niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten opzichte van haar een als een toezegging of bewuste standpuntbepaling op te vatten uitlating is gedaan waaraan de inspecteur op grond van het tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur behorende vertrouwensbeginsel zou zijn gebonden.
Met betrekking tot de feitelijke leiding
2.8.1. Bij de beoordeling van de vestigingsplaats van een lichaam moet in het algemeen ervan worden uitgegaan dat de werkelijke leiding van het lichaam berust bij zijn bestuur en dat de vestigingsplaats overeenkomt met de plaats waar dit bestuur zijn leidinggevende taak uitoefent. Wanneer echter aannemelijk is dat de werkelijke leiding van het lichaam door een ander wordt uitgeoefend dan dat bestuur, kan er aanleiding zijn als vestigingsplaats van het lichaam aan te merken de plaats van waaruit die ander de leiding uitoefent (zie: Hoge Raad 23 september 1992, nr. 27 293, gepubliceerd in BNB 1993/193).
2.8.2. Belanghebbende is opgericht naar Nederlands recht en wordt, ingevolge het bepaalde in artikel 2, lid 4, Wet op de vennootschapsbelasting geacht in Nederland te zijn gevestigd. Belanghebbende stelt evenwel dat de plaats van haar werkelijke leiding is gelegen op de Nederlandse Antillen. Voor dat geval is belanghebbende, ingevolge het bepaalde in artikel 2, lid, 1, letter d.van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (Rijkswet houdende Belasting¬regeling voor het Koninkrijk, van 28 oktober 1964, Stb. 425), zoals naderhand gewijzigd (hierna: de BRK), inwoner van zowel Nederland als van de Nederlandse Antillen. Voor dat geval bepaalt artikel 34, lid 2 van de BRK vervolgens dat een lichaam inwoner is van het land waar de plaats van zijn werkelijke leiding is gevestigd.
2.8.3. Het ligt op de weg van de inspecteur om feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken waaruit volgt dat de werkelijke leiding van belanghebbende in het onderhavige jaar niet werd uitgeoefend door het op [woonplaats], Nederlandse Antillen, gevestigde statutaire bestuur, maar door [aandeelhouder]. De inspecteur heeft in dit verband aangevoerd dat ten aanzien van belanghebbende in 2002 nog geen sprake was van een kasgeldvennootschap, daar belanghebbende zich nog van een aantal activa, waaronder een pand en een deelneming, diende te ontdoen. De werkelijke leiding van het lichaam diende derhalve juist aan dit soort wezenlijke beslissingen te worden getoetst. Iedere schriftelijke vastlegging of ander concreet bewijs ter zake van besluitvoorbereiding en besluitvorming inzake de uit te voeren transacties die er toe moesten leiden dat belanghebbende een kasgeldvennootschap zou worden ontbreekt. Daarnaast ontbreekt naar het oordeel van de inspecteur bij het statutaire bestuur ook de noodzakelijke expertise, alsmede het mandaat, voor het vormen van beleid en het nemen van beslissingen als hier aan de orde.
2.8.4. Belanghebbende op wie te dezen de bewijslast rust heeft, tegenover de gemotiveerde stelling van de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat de werkelijke leiding in het onder¬havige jaar werd uitgeoefend door het statutaire bestuur. Weliswaar heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat door het statutaire bestuur diverse activiteiten zijn verricht, doch zij heeft noch middels schriftelijke bescheiden noch anderszins aannemelijk gemaakt dat de besluitvoorbereiding en besluitvorming inzake de transacties die er toe moeten leiden dat belanghebbende zou worden omgevormd tot een kasgeldvennootschap door het statutaire bestuur zijn gedaan.. Tegenover de stelling van de inspecteur dat bij het statutaire bestuur het mandaat, alsmede de noodzakelijke expertise voor dit soort transacties ontbreekt heeft belanghebbende niets aangevoerd. De stelling van [getuige2] ter zitting, dat de beslissingen inzake de transacties die er toe zouden moeten leiden dat belanghebbende wordt omgevormd tot kasgeldvennootschap, reeds voor de verplaatsing van de werkelijke leiding zouden zijn genomen, wordt door de rechtbank verworpen nu belanghebbende deze enkele stelling noch middels schriftelijke bescheiden noch anderszins aannemelijk heeft gemaakt.
2.8.5. Voor zover belanghebbende, onder verwijzing naar het door de inspecteur in 2001 en in latere jaren volgen van de ingediende aangiften, een beroep wenst te doen op een in rechte te honoreren opgewekt vertrouwen, verwerpt de rechtbank haar beroep. Belanghebbende kan alleen dan een geslaagd beroep doen op opgewekt vertrouwen indien zich omstandigheden hebben voorgedaan die bij haar de indruk hebben kunnen wekken dat die aanslagen berusten op een weloverwogen standpunt van de inspecteur. Belanghebbende heeft dergelijke omstan¬digheden niet aannemelijk gemaakt. Dat bij de aanslagregeling over 2001 de vestigings¬plaatsproblematiek als zodanig niet aan de orde is gesteld, is daartoe niet voldoende. Ook het feit dat bij de aanslagregeling over de jaren 2005 en 2006, zonder nadere vragen van de zijde van de inspecteur is aanvaard dat belanghebbende haar werkelijke leiding op [woonplaats] had, levert daarvoor geen aanknopingspunten op, nu vaststaat dat in deze jaren de omvorming van belanghebbende tot kasgeldvennootschap was voltooid, als gevolg waarvan bij het oordeel over de plaats van werkelijke leiding van een ander feitencomplex dient te worden uitgegaan dan in de thans voorliggende jaren aan de orde is.
2.8.6. Gelet op het vorenoverwogene verwerpt de rechtbank de stelling van belanghebbende dat de werkelijke leiding van belanghebbende in 2002 door het statutaire bestuur gevoerd vanuit [woonplaats]. De door [getuige2] ter zitting onder ede afgelegde getuigenverklaring brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Nu hetgeen overigens door belanghebbende is aangevoerd niet kan leiden tot een andere beslissing gaat de rechtbank daar verder aan voorbij.
2.9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
3. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 21 augustus 2008 door mr. D. Hund, voorzitter, mr A.A. den Hartog en mr. W. Brouwer, rechters en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr A.A. den Hartog in tegenwoordigheid van mr. M.C.G. Spierings - van Kessel, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.