Rechtbank Breda, 27-03-2009, BI0470, AWB 08/1279
Rechtbank Breda, 27-03-2009, BI0470, AWB 08/1279
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 27 maart 2009
- Datum publicatie
- 8 april 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2009:BI0470
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ0445, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB 08/1279
Inhoudsindicatie
In geschil is of belanghebbende een lading sigaretten voorhanden heeft gehad. Van 'voorhanden hebben' is kort gezegd sprake indien belanghebbende feitelijk over de sigaretten heeft kunnen beschikken terwijl hij wist dat deze niet in de heffing waren betrokken. Uit de feiten blijkt dat belanghebbende de trailer waarin de sigaretten zich bevonden (mede) heeft gelost, dat belanghebbende bij het ompakken van deze sigaretten aanwezig is geweest en dat belanghebbende deze sigaretten zelf heeft vervoerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat belanghebbende feitelijk over de sigaretten kon beschikken, omdat hij ze in zijn handen heeft gehad dan wel in staat is geweest om ze in zijn handen te houden. Dat belanghebbende voornoemde werkzaamheden in het kader van zijn dienstbetrekking uitoefende, dat hij geen zeggenschap had over de sigaretten en dat hij niet in het bezit was van de sleutel van de opslagplaats, kan aan de fysieke beschikkingsmacht met betrekking tot deze specifieke lading niet af doen. Nu niet in geschil is dat bij belanghebbende ook de bedoelde wetenschap aanwezig was, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende de sigaretten met een deklading peren voorhanden heeft gehad.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/1279
Uitspraakdatum: 27 maart 2009
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 9 maart 2004 een naheffingsaanslag accijns opgelegd.
1.2. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 februari 2008 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 7 maart 2008 ontvangen door de rechtbank op 10 maart 2008, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2009 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn echtgenote, alsmede de inspecteur.
1.6. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur. De inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlagen.
1.7. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Belanghebbende was in het jaar 2003 als bedrijfsleider in dienst bij [maatschappij] te [woonplaats]. Belanghebbende hield zich onder meer bezig met het plannen van transporten. [de heer] was de directeur van [maatschappij].
2.2. De FIOD-ECD heeft (onder meer) bij [maatschappij] een onderzoek ingesteld. Tijdens dit onderzoek is geconstateerd dat [maatschappij] zich bezig hield met de opslag en het transport van onveraccijnsde sigaretten. Tijdens het onderzoek zijn twee ladingen onveraccijnsde sigaretten in beslag genomen. Deze sigaretten waren verborgen in metalen balken en in rollen polypropyleen. Tevens is geconstateerd dat er een transport van sigaretten heeft plaatsgevonden met een deklading van peren en dat met betrekking tot deze sigaretten verpakkingswerkzaamheden zijn verricht. In totaal betrof het 9.727.400 sigaretten. Een en ander kan als volgt worden weergeven:
Sigaretten verborgen in/onder: Aantal
- metalen balken 1.296.000
- rollen polypropyleen 3.780.000
- een lading peren 4.651.400
9.727.400
2.3. Naar aanleiding van het onderzoek is een naheffingsaanslag accijns aan belanghebbende opgelegd wegens het tussen 20 november 2003 en 25 november 2003 voorhanden hebben van 9.727.400 sigaretten die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing zijn betrokken. Deze naheffingsaanslag bedraagt € 838.745 en kan als volgt worden weergegeven:
Berekening
Aantal stuks sigaretten 9.727.400
Kleinhandelsprijs € 3 per 20 stuks € 1.459.110
Accijns 20,51% over € 1.459.110 € 299.263
Accijns € 55,46 per 1.000 stuks 539.482
838.745
2.4. Naar aanleiding van het onderzoek door de FIOD-ECD is een rapport opgemaakt, dat als bijlage bij het verweerschrift is gevoegd. Uit dit rapport volgt onder meer:
‘1.1 Algemene informatie over [belanghebbende]. (…)
De roepnaam van verdachte [belanghebbende] is [___] of [___]. (…)
5.1 Een zending sigaretten met als vermoedelijke deklading peren (…)
5.1.3.5. Verklaring verdachte [werknemer], te weten een werknemer van [maatschappij]
[___] vertelde mij meestal waar ik moest gaan laden of lossen. (…) Ik kan mij herinneren dat ik door [___] een paar keer ben gebeld en dat ik vervolgens de aantallen sigaretten aan hem moest doorgeven die wij op dat moment aan het klaarmaken waren. (…)
5.1.3.6. Verklaring verdachte [de heer] werknemer van [de heer]
In die oplegger zaten 26 blokpallets peren. (…) Deze trailer is door [de heer] met eigen mensen gelost. Dat waren [___], [___] (…).
[___] [de heer] is toen met een auto sigaretten uit [woonplaats] weg gaan brengen. Volgens mij was dat met een bakwagen van ons of met die voormalige [bedrijf] wagen van [maatschappij]. Als ik terugreken dan zijn er negen ton peren in onze trailer teruggezet. (…) Dat betekent dat er twaalf pallets met sigaretten moeten zijn overgebleven. Die zijn door [___] [de heer] in twee keer afgevoerd. (…)’
2.5. Belanghebbende is op 26 april 2006 door de rechtbank Breda (onder meer) veroordeeld wegens het in de periode van 1 oktober 2003 tot en met 2 maart 2004 voorhanden hebben van (ongeveer) 11.793.160 sigaretten die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken.
2.6. In hoger beroep heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch belanghebbende op 26 juni 2007 (onder meer) veroordeeld wegens het medeplegen van het opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod. Daarbij heeft het gerechtshof bewezen geacht dat belanghebbende in de periode van 1 oktober 2003 tot en met 2 maart 2004 (ongeveer) 11.793.160 sigaretten voorhanden heeft gehad die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken.
2.7. Uit het proces-verbaal dat naar aanleiding van de terechtzitting van het gerechtshof is opgemaakt, volgt dat belanghebbende heeft verklaard:
‘(…) over een transport met de deklading peren (…)
Het klopt dat er in de maand november 2003 een deklading peren is geweest. Ik wist dat het om een deklading ging en dat er in de vrachtwagen sigaretten zaten. (…) Ik heb de sigaretten niet zelf omgepakt. Ik ben wel bij het ompakken van de sigaretten aanwezig geweest. Ik hield me bezig met het doorgeven van de hoeveelheden ervan. (…) Ik weet dat er een partij peren naar [woonplaats] is gegaan. (…) Ik heb zelf het [bedrijf] vrachtwagentje bestuurd. Ik wist dat er illegale sigaretten inzaten. Ik wist dat het niet in orde was. (…)’.
3. Geschil
3.1. In geschil is of aan belanghebbende terecht een naheffingsaanslag accijns is opgelegd.
3.2. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag tot een berekend op basis van 4.651.400 stuks sigaretten.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De inspecteur heeft gesteld dat de naheffingsaanslag te hoog is vastgesteld, omdat deze mede is gebaseerd op sigaretten die in beslag zijn genomen. Op grond van het Besluit van 12 februari 2001, nr. CPP-R-2001/929, Douanebulletin 2001/83, wordt er echter geen accijns geheven over hetgeen in beslag is genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is de stelling van de inspecteur juist. De naheffingsaanslag dient dan ook te worden verminderd voor zover deze betrekking heeft op de sigaretten die zijn aangetroffen in de metalen balken en in de rollen polypropyleen. Als gevolg hiervan is thans nog in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd voor zover het de sigaretten met een deklading van peren betreft.
4.2. Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet op de accijns (hierna: de Wet) wordt accijns geheven ter zake van de uitslag en invoer van onder meer tabaksproducten. Ingevolge artikel 2f van de Wet wordt als uitslag mede aangemerkt het in strijd met artikel 5 van de Wet voorhanden hebben van een tabaksproduct dat niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet in de heffing betrokken is. Niet in geschil is dat de sigaretten met een deklading van peren niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet in de heffing zijn betrokken.
4.3. Van voorhanden hebben is sprake indien belanghebbende in persoon feitelijk heeft kunnen beschikken over de sigaretten of indien belanghebbende samen met anderen over de sigaretten kon beschikken (HR 9 juli 2004, Nr. 39 624, BNB 2004/353). Daarnaast is vereist dat belanghebbende wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat de sigaretten niet in de heffing waren of zouden worden betrokken (HR 6 juni 2003, nr. 35 372 BNB 2003/315 en HR 13 juni 2003, nr. 37 223 BNB 2003/317).
4.4. Belanghebbende heeft gesteld dat hij geen sigaretten voorhanden heeft gehad, omdat hij de macht niet had om over de sigaretten te beschikken. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij slechts als planner van de transporten fungeerde. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig voor zover het de sigaretten met een deklading van peren betreft. Uit hetgeen in 2.4 en 2.7 is weergegeven, volgt immers dat belanghebbende de trailer waarin deze sigaretten zich bevonden (mede) heeft gelost, dat belanghebbende bij het ompakken van deze sigaretten aanwezig is geweest en dat belanghebbende deze sigaretten zelf heeft vervoerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat belanghebbende feitelijk over de sigaretten kon beschikken, omdat hij ze in zijn handen heeft gehad dan wel in staat is geweest om ze in zijn handen te houden. Dat belanghebbende voornoemde werkzaamheden in het kader van zijn dienstbetrekking uitoefende, dat hij geen zeggenschap had over de sigaretten en dat hij niet in het bezit was van de sleutel van de opslagplaats, kan aan de fysieke beschikkingsmacht met betrekking tot deze specifieke lading niet af doen. Nu niet in geschil is dat bij belanghebbende de in 4.3 bedoelde wetenschap aanwezig was, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende de sigaretten met een deklading peren voorhanden heeft gehad in de zin van artikel 2f van de Wet.
4.5. Gezien hetgeen in 4.1 is overwogen, is het beroep gegrond verklaard en dient de naheffingsaanslag te worden verminderd tot € 401.067. Een en ander kan als volgt worden weergeven:
Berekening
Aantal stuks sigaretten 4.651.400
Kleinhandelsprijs € 3 per 20 stuks € 697.710
Accijns 20,51% over € 697.710 € 143.100
Accijns € 55,46 per 1.000 stuks 257.967
401.067
4.6. Gezien de in 4.3 genoemde arresten, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien prejudiciële vragen te stellen omtrent de uitleg van het begrip ‘voorhanden hebben’ als bedoeld in Richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank kent enkel een vergoeding toe voor wat betreft de beroepsfase, nu niet is gebleken dat belanghebbende in de bezwaarfase om een kostenvergoeding heeft verzocht. De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingaanslag tot € 401.067;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 644 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
- gelast dat de het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan deze vergoedt.
Aldus gedaan door mr. W. Brouwer, voorzitter, mr.drs. G.H.C. Blommers en mr.drs. M.G.J.M. van Kempen, rechters, en door de voorzitter en mr. J.M.J.F. Jansen, griffier ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2009.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.