Rechtbank Breda, 10-07-2009, BJ2899, 08/1468
Rechtbank Breda, 10-07-2009, BJ2899, 08/1468
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 10 juli 2009
- Datum publicatie
- 24 juli 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ2899
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ4190, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 08/1468
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Belanghebbende moet bewijzen dat hij diensten verricht die niet in Nederland belastbaar zijn.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/1468
Uitspraakdatum: 10 juli 2009
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser], gevestigd te [adres],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest/kantoor [adres],
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 30 januari 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2004 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting, alsmede de daarbij bij beschikking opgelegde boete (aanslagnummer [aanslagnummer]F.01.4501).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2008 en 26 juni 2009 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoor] te [adres], alsmede namens de inspecteur, [gemachtigde].
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraken op bezwaar;
-vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 31.039;
-vermindert de boete tot een bedrag van € 920;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 966, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
-gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 145 aan deze vergoedt.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende is ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB). De ondernemersactiviteiten van belanghebbende bestaan uit het verrichten van diensten in opdracht van voornamelijk Luxemburgse vennootschappen.
2.2.In 2006 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden, waarbij ondermeer de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2004 is onderzocht. Naar aanleiding van de bevindingen tijdens het boekenonderzoek heeft de inspecteur voor de omzetbelasting vier correcties toegepast en een bedrag van in totaal € 41.687 aan omzetbelasting van belanghebbende nageheven. De correcties en de daarbij behorende boeten zijn als volgt vastgesteld:
correctie vrijgestelde prestaties € 981, boete € 245
correctie nultarief € 36.935, boete € 9.234
correctie privégebruik auto € 3.682, boete € 920
correctie voorbelasting € 89, boete € 22
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur de naheffingsaanslag en de boete gehandhaafd.
2.3.In geschil is de correctie met betrekking tot het nultarief. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende omzetbelasting verschuldigd is over de door hem aan Luxemburgse vennootschappen verrichte diensten.
2.4.Artikel 32 van de Wet OB bepaalt –voor zover van belang- dat de ondernemer die in Nederland woont of is gevestigd, geacht wordt zijn leveringen en diensten in Nederland te verrichten, voor zover hij niet aan de hand van boeken en bescheiden het tegendeel aantoont. Hoewel de ondernemer blijkens de tekst het tegendeel moet aantonen, is op grond van de jurisprudentie voldoende dat hij het tegendeel aannemelijk maakt (Hoge Raad 26 mei 1999, nr. 34 230, gepubliceerd in BNB 1999/272).
2.5.Artikel 6 van de Wet OB bepaalt dat de plaats waar een dienst wordt verricht, is de plaats waar de ondernemer woont of gevestigd is. Niet in geschil is dat belanghebbende in Nederland woont. Voor een groot aantal diensten, vermeld in artikel 6, tweede lid, Wet OB, geldt onder omstandigheden een andere plaats van dienstverlening. Om te beoordelen of één van die situaties zich voordoet, dient het karakter van de dienstverlening te worden bepaald.
2.6.Belanghebbende heeft in eerste instantie een tweetal overeenkomsten overgelegd alsmede een aantal facturen, gericht aan afnemers in Luxemburg. Hiermee heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt wat de diensten hebben ingehouden. De omschrijvingen op de facturen zijn erg algemeen. Na de zitting heeft belanghebbende nog een aantal rapporten overgelegd. Ook daaruit blijkt niet wat belanghebbende nu precies deed. Uit de rapporten blijkt niet ten behoeve van wie de werkzaamheden zijn verricht noch welke werkzaamheden zijn verricht. Daarnaast ziet een aantal rapporten op werkzaamheden die na afloop van het onderhavige tijdvak zijn verricht.
2.7.Belanghebbende heeft gesteld dat zijn werkzaamheden in feite behelzen het bij elkaar brengen van partijen in het kader van financieringen en/of investeringen.
2.7.1.Bij de stukken die belanghebbende heeft overgelegd, zitten onder meer rapporten over onroerendgoedprojecten. Artikel 6, tweede lid, onderdeel a, Wet OB, bepaalt dat de diensten welke betrekking hebben op een onroerende zaak, met inbegrip van diensten van tussenpersonen in onroerende zaken, architecten en andere deskundigen, alsmede van diensten welke erop zijn gericht de uitvoering van bouwwerken voor te bereiden of te coördineren, worden verricht daar waar de zaak is gelegen. Belanghebbende heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat de door hem verleende diensten betrekking hadden op de onroerende zaken als zodanig. Het enkel bij elkaar brengen van personen die in onroerendgoedprojecten geïnteresseerd zouden kunnen zijn, is geen dienst die betrekking heeft op een onroerende zaak als zodanig. De rechtbank acht ook niet aannemelijk dat de inbreng van belanghebbende zo ver ging dat gesproken kan worden van bemiddeling zoals wel het geval is bij makelaars.
2.7.2.In de stukken is ook sprake van financieringen. Artikel 6, tweede lid, onderdeel d, ten vijfde, Wet OB, bepaalt dat diensten bestaande uit financiële verrichtingen, mits verricht aan ondernemers of andere dan ondernemers voor zover zij buiten de Gemeenschap wonen, verricht worden op de plaats waar degene aan wie de dienst wordt verleend woont of gevestigd is. Voor zover sprake is van het bij elkaar brengen van partijen ter zake van financieringen of andere projecten, kan niet worden gesproken van “financiële verrichtingen”in de zin van dit artikel. Ook is niet gesteld of gebleken dat belanghebbende bemiddelde bij financiële verrichtingen op naam en voor rekening van een ander. Tot slot is ook niet duidelijk wie de afnemer van de diensten is.
2.8.Al hetgeen is overwogen in 2.6 tot en met 2.7.2. leidt tot de conclusie dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een situatie die afwijkt van de hoofdregel dat de diensten worden geacht te zijn verricht in Nederland.
2.9.Belanghebbendes stelling dat sprake is van opgewekt vertrouwen op grond van telefonische uitlatingen van de Belastingdienst faalt. Belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, heeft tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de inspecteur, met deze enkele stelling niet aannemelijk gemaakt dat ten opzichte van hem een als een toezegging of bewuste standpuntbepaling op te vatten uitlating is gedaan waaraan de inspecteur op grond van het tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur behorende vertrouwensbeginsel zou zijn gebonden.
2.10.Ter zitting van 16 september 2008 heeft de inspecteur gesteld dat de boete verminderd dient te worden tot € 920 omdat enkel de boete over de correctie privégebruik auto aangekondigd en gemotiveerd is. Daarnaast heeft de inspecteur ter zitting van 16 september 2008 beaamd dat de omzetbelasting is begrepen in de door belanghebbende in rekening gebrachte vergoedingen zodat de naheffing beperkt moet worden tot 19/119 van die vergoedingen in plaats van 19%. De naheffingsaanslag is op grond daarvan verminderd tot € 31.039 en de boete tot € 920.
2.11.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
3.Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 966 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verstrekken van nadere inlichtingen en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Voor een vergoeding van de kosten in de bezwaarfase is geen plaats, nu belanghebbende daar niet, voordat de uitspraak op bezwaar is gedaan, om heeft verzocht (artikel 7:15, derde lid, van de Awb).
Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en door deze en mr. M.C.G. Spierings - van Kessel, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2009.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 24 juli 2009
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.