Rechtbank Breda, 25-09-2009, BJ9625, 09/244
Rechtbank Breda, 25-09-2009, BJ9625, 09/244
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 25 september 2009
- Datum publicatie
- 13 oktober 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ9625
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2010:BP1620, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 09/244
Inhoudsindicatie
In geschil is het antwoord op de vraag of de kosten voor het betekenen van het dwangbevel terecht en tot het juiste bedrag in rekening zijn gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank kan belanghebbende niet erop vertrouwen dat de betalingsverplichting door een mededeling van de inspecteur op de teruggaafbeschikking teniet is gegaan. Slechts de ontvanger is daartoe bevoegd. De mededeling dat het uitstel van betaling is geëindigd en binnen tien dagen moet worden betaald is echter naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als een aanmaning in de zin van artikel 11 van de IW ’90. De mededeling dat bij niet betalen de belastingschuldige zal worden gedwongen met wettelijke middelen ontbreekt. Nu niet op de voorgeschreven wijze is aangemaand zijn ten onrechte kosten van betekening van het dwangbevel in rekening gebracht.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 09/244
Uitspraakdatum: 25 september 2009
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiseres], gevestigd te Roermond,
eiseres,
en
de ontvanger van de Belastingdienst Limburg/kantoor Roermond,
verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder ontvanger.
1.Ontstaan en loop van het geding
1.1.De ontvanger heeft aan belanghebbende per post een dwangbevel met dagtekening 19 november 2008 betekend en daarbij bij beschikking betekeningskosten in rekening gebracht. Het dwangbevel heeft betrekking op de naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2006 (aanslagnummer [nummer]).
1.2.De ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 december 2008 het bedrag van de in rekening gebrachte betekeningskosten gehandhaafd.
1.3.Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 19 januari 2009, ontvangen bij de rechtbank op 20 januari 2009, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 288.
1.4.De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2009 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende in de persoon van de directeur [naam], vergezeld van de gemachtigde [naam gemachtigde], verbonden aan Baat accountants en fiscalisten te Roermond, alsmede namens de ontvanger, [namen]. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
2.Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.Belanghebbende heeft in 2006 verzuimd de maandaangiften loonheffingen te doen. Belanghebbende heeft echter wel over verschillende maanden loonheffingen afgedragen. Op 10 mei 2007 worden om deze reden twee naheffingsaanslagen loonheffingen aan belanghebbende opgelegd:
1.over de periode 1-1-2006 t/m 30-6-2006 met nummer [aanslagnummer 1] voor een bedrag van € 22.100.
2.over de periode 1-7-2006 t/m 31-12-2006 met nummer [aanslagnummer 2] voor een bedrag van € 14.500.
2.2.Op 14 juni 2007 is bezwaar aangetekend tegen de naheffingsaanslag loonheffingen met nr. [aanslagnummer 1] (€ 22.100). De ontvanger heeft uitstel van betaling verleend voor het nageheven bedrag. Op 21 april 2008 wordt door de inspecteur een teruggaafbeschikking met nr. [nummer teruggaafbeschikking] vastgesteld. Deze beschikking vermeldt onder meer:
"Te ontvangen of te verrekenen € 20.923
Deze kennisgeving te zien als uitspraak op bezwaar dd 14 juni 2007.
De teruggave wordt verrekend met de naheffing [aanslagnummer 1].”
Het bedrag wordt niet verrekend, maar op 14 april 2008 aan belanghebbende uitbetaald.
2.3.Op 14 juni 2007 is bezwaar aangetekend tegen de naheffingsaanslag loonheffingen met nr. [aanslagnummer 2] (€ 14.500). De ontvanger heeft uitstel van betaling verleend voor het nageheven bedrag.,Op 21 april 2008 wordt door de inspecteur een teruggaafbeschikking met nr. [nummer teruggaafbeschikking] vastgesteld. Deze vermeldt onder meer:
"Te ontvangen of te verrekenen € 14.500
Deze kennisgeving te zien als uitspraak op bezwaar dd 14 juni 2007.
De teruggave wordt verrekend met de naheffing [aanslagnummer 2].”.
Het bedrag wordt niet verrekend, maar op 14 april 2008 aan belanghebbende uitbetaald.
2.4.Het in verband met de bezwaren verleende uitstel is door de ontvanger bij brief van 7 juli 2008 ingetrokken. Daarin vermeldt de ontvanger tevens de openstaande bedragen van beide aanslagen van € 22.100 en € 14.500, twee maal € 13 aan openstaande kosten, en dat de bedragen moeten worden betaald binnen 10 dagen na dagtekening van die brief. Omdat op 19 november 2008 is geconstateerd dat geen betaling heeft plaats gevonden zijn met dagtekening 19 november 2008 twee dwangbevelen per post betekend. Daarbij zijn bedragen van € 1.505 (over € 22.100) en € 998 (over € 14.500) aan kosten in rekening gebracht. Op 25 november 2008 ontvangt de ontvanger een betaling van € 14.970 op aanslagnummer [aanslagnummer 2]. Op 28 november 2008 ontvangt de ontvanger een betaling van € 21.549,37 op aanslagnummer [aanslagnummer 1].
3.Geschil
3.1.In geschil is het antwoord op de vraag of de kosten voor het betekenen van het onderhavige dwangbevel (€ 1.505) terecht en tot het juiste bedrag in rekening zijn gebracht.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de ontvanger bevestigend.
3.2.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
3.3.Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de betekeningskosten tot nihil. De ontvanger concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.Beoordeling van het geschil
4.1.Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 (hierna IW ’90) is de ontvanger belast met de invordering van de rijksbelastingen. Er is geen regel die de ontvanger verplicht een door de inspecteur vastgestelde vermindering van een aanslag te verrekenen met nog openstaande bedragen van die aanslag. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de ontvanger daarom terecht op grond van de teruggaafbeschikking van 21 april 2008 het bedrag van € 20.923 aan belanghebbende kunnen uitbetalen. Van een onverschuldigde betaling zoals belanghebbende stelt, is dan geen sprake.
4.2.Ook de mededeling op de beschikking namens de inspecteur van Belastingdienst/Limburg/ Kantoor Roermond dat “De teruggave wordt verrekend met de naheffing [aanslagnummer 1]” kan belanghebbende niet baten. Op grond van artikel 24, tweede lid, van de IW ’90 is in het onderhavige geval slechts de ontvanger tot verrekening bevoegd en dient de ontvanger een verrekening onverwijld bekend te maken (artikel 24, negende lid IW ’90), hetgeen niet is gebeurd. De rechtbank is derhalve van oordeel dat belanghebbende redelijkerwijs niet heeft kunnen menen dat de betalingsverplichting ter zake van de eerstgenoemde naheffingsaanslag door verrekening geheel of ten dele teniet was gegaan. Dat de betaling van de ontvanger op 14 april 2008 aan belanghebbende door haar niet is opgevallen, doet hier niet aan af.
4.3.De rechtbank is, mede gezien het vorenoverwogene, van oordeel dat het volledige bedrag van de genoemde naheffingsaanslagen op 7 juli 2008 nog onbetaald was. Bij brief van 7 juli 2008 heeft de ontvanger het uitstel van betaling voor beide aanslagen ingetrokken en meegedeeld dat de bedragen van de aanslagen loonheffingen nog openstonden en binnen tien dagen na de dagtekening van die brief moesten worden betaald.
4.4.Artikel 11 van de IW ’90 (tekst 2008) bepaalt dat als een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn is betaald de ontvanger tot betaling van die aanslag maant. De aanmaning is een schriftelijke mededeling aan de belastingschuldige die onder meer moet bevatten dat de belastingschuldige, wanneer hij niet binnen tien dagen betaalt, tot betaling zal worden gedwongen door de middelen bij de wet bepaald. De brief van 7 juli 2008 bevat een dergelijke mededeling niet. Naar het oordeel van de rechtbank brengt deze omissie met zich mee dat belastingschuldige niet op de voorgeschreven wijze is aangemaand.
4.5.Op grond van artikel 12 van de IW ’90 kan het uitvaardigen van een dwangbevel alleen geschieden als de belastingschuldige na aanmaning in gebreke blijft. Nu de ontvanger belanghebbende niet op de voorgeschreven wijze heeft aangemaand is de rechtbank van oordeel dat geen kosten ter zake van de betekening van een dwangbevel in rekening kunnen worden gebracht. Het gelijk is derhalve aan belanghebbende.
4.6.Gelet op al het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en moet worden beslist als hierna is vermeld.
5.Proceskosten
5.1. Het verzoek om vergoeding van kosten die betrekking hebben op het behandelen van het bezwaarschrift wijst de rechtbank af, omdat belanghebbende in de bezwaarfase daar niet om heeft verzocht. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb bestaat dan geen recht op een vergoeding.
5.2. De rechtbank vindt wel aanleiding de ontvanger te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep in de twee zaken met procedurenummers AWB 09/244 en 09/245 redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Hiervan wordt aan deze procedure de helft (€ 322) toegerekend.
6.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar alsmede de beschikking betekeningskosten;
-veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 322, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
-gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 288 aan deze vergoedt.
Aldus gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en door deze en mr. M.S.J. Pijnenburg- Braspenning, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2009.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 7 oktober 2009
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.