Home

Rechtbank Breda, 30-09-2009, BK0041, 08/2294

Rechtbank Breda, 30-09-2009, BK0041, 08/2294

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
30 september 2009
Datum publicatie
13 oktober 2009
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2009:BK0041
Zaaknummer
08/2294

Inhoudsindicatie

Voor ritten te paard in groepsverband door de Drunese Duinen, niet in het kader van rijlessen, geldt het gewone omzetbelastingtarief.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/2294

Uitspraakdatum: 30 september 2009

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[eiseres], gevestigd te [plaatsnaam], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Tilburg, verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 11 april 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2005 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer [nummer]F.01.5501).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2009 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende in de persoon van haar directeur [naam] en belanghebbendes gemachtigde [naam], verbonden aan Liessent Advocaten B.V. te Uden, alsmede namens de inspecteur, [namen].

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende exploiteert een manege en is als zodanig ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968. In het kader daarvan organiseert zij (onder meer) ritten te paard: buitenritten en ritten met de zogeheten hittax. Beide zijn ritten waaraan personen kunnen deelnemen op paarden van belanghebbende en die belanghebbende (bege)leidt van het begin tot het einde. Bij de gewone buitenritten berijdt ieder zelfstandig zijn paard; de hittax is een door belanghebbende ontworpen vorm van paardrijden voor mensen zonder (veel) paardrijervaring waarbij de paarden vastzitten aan een geleidesysteem dat door een wagen wordt voortgetrokken. Zowel de buitenritten als de ritten met de hittax beginnen en eindigen in de manege van belanghebbende.

2.2.De ritten vinden (nagenoeg) geheel plaats in [PARK] (hierna: het park). In dit park liggen onder meer speciale ruiterroutes. Koetsiers en ruiters zijn voor het gebruikmaken van het park verplicht zich in het bezit te stellen van een vergunning van Natuurmonumenten. Gebruik van het gehele park, waaronder de ruiterroutes, door wandelaars en fietsers is vergunningvrij.

2.3.Belanghebbende heeft over de vergoedingen voor de buitenritten en de ritten met de hittax omzetbelasting aangegeven en voldaan naar het lage tarief van 6%. Bij de naheffingsaanslag is uitgegaan van een tarief van 19%. De berekening van de naheffingsaanslag is als zodanig niet in geschil.

2.4.Belanghebbende stelt dat sprake is van het gelegenheid geven tot sporten als bedoeld in tabel I, post b-3 van de Wet OB juncto categorie 13 van Bijlage H bij de Zesde BTW-richtlijn. Ten aanzien van de ritten met de hittax stelt zij subsidiair dat sprake is van vervoer van personen als bedoeld in Tabel 1, post b-3 bij de Wet OB.

Het gelegenheid geven tot sporten

2.4.1.Primair stelt belanghebbende dat de al dan niet aanwezigheid van een sportaccommodatie niet relevant is. De rechtbank acht deze opvatting niet in overeenstemming met het oordeel van de Hoge Raad zoals verwoord in zijn arrest van 10 augustus 2007, nr. 43 169, LJN AZ3758, waarin is beslist dat genoemd artikel richtlijnconform moet worden uitgelegd, en derhalve onjuist.

2.4.2.Subsidiair verdedigt belanghebbende het standpunt dat het ter beschikking stellen van haar manege en/of de ruiterpaden in het park ertoe leidt dat hier sprake is van het gebruik van een sportaccommodatie. Ook deze opvatting verwerpt de rechtbank. Nu vaststaat dat de routes waarlangs de buitenritten worden afgelegd niet zijn gereserveerd voor die ritten maar ook toegankelijk zijn voor andere ruiters, voor voetgangers en fietsers, zijn de ruiterroutes in het park niet aan te merken als een sportaccommodatie (vergelijk voormeld arrest). Het gegeven dat ruiters voor het berijden van de ruiterpaden in het bezit moeten zijn van een vergunning om de ruiterpaden te betreden, leidt niet tot een andere slotsom. Het gegeven dat, naar niet in geschil is, de manege wel als sportaccommodatie kwalificeert, baat belanghebbende evenmin. Partijen zijn het erover eens dat de activiteiten van belanghebbende verband houdende met de buitenritten als één dienst moeten worden beschouwd en de rechtbank sluit zich daarbij aan. Naar het oordeel van de rechtbank staat het gebruik van de manege in dienst van en is het ondergeschikt aan de eigenlijke activiteit namelijk het verzorgen van de buitenrritten die buiten de manege plaatsvinden. De prestatie die belanghebbende in haar manege verricht jegens de deelnemers aan de buitenritten kan aldus niet als afzonderlijke prestatie van de hoofddienst worden afgesplitst en kan evenmin bewerkstelligen dat de buitenritten zijn aan te merken als het gelegenheid geven tot sportbeoefening in een sportaccommodatie.

2.4.3.Belanghebbende stelt dat zij op toepassing van het 6%-tarief mocht vertrouwen nu in het Besluit van 28 februari 2002, nr. CPP2002/602 (het Besluit) is vermeld dat het verlaagde tarief ook mag worden toegepast indien “incidenteel, hetgeen ruim mag worden uitgelegd” buiten de sportaccommodatie wordt gesport. De rechtbank leidt uit de tekst van het Besluit af dat met “incidenteel” is bedoeld het incidenteel maken van buitenritten in het kader van paardrijlessen die in het algemeen in de sportaccommodatie (de manege) plaatsvinden. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake nu de buitenritten niet plaatsvinden in het kader van paardrijlessen maar een op zichzelf staande activiteit zijn. Naar het oordeel van de rechtbank kon belanghebbende uit het Besluit redelijkerwijs niet afleiden dat het lage tarief ook voor de buitenritten zou gelden.

2.4.4.Nu de stelling van belanghebbende dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden voor het overige op geen enkele wijze is gemotiveerd of onderbouwd, en de rechtbank ook niet is gebleken van schending van één van deze beginselen, wijst de rechtbank de grief van belanghebbende inzake de schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur af.

2.5Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat noch de gewone buitenritten, noch de ritten van de hittax zijn aan te merken als het gelegenheid geven tot sporten als bedoeld in tabel I, post b-3 van de Wet OB juncto categorie 13 van Bijlage H bij de Zesde BTW-richtlijn.

Personenvervoer

2.6.Belanghebbende stelt dat de ritten met de hittax kwalificeren als het vervoer van personen als bedoeld in tabel I, post b9 bij de Wet. De rechtbank acht die stelling onjuist. In post b-9 van tabel I bij de Wet OB is vervoer van personen per paard niet vermeld als personenvervoer dat aan het lage tarief is onderworpen. Een paard is niet te scharen onder één van de in voormelde bepaling vermelde of bedoelde transportmiddelen.

2.7.Voor dat geval heeft belanghebbende zich beroepen op het Voorschrift Tabel I, waarin is goedgekeurd dat het vervoer van personen met door paarden voortbewogen rijtuigen onder de tabelpost kan worden gebracht. Deze goedkeuring kan belanghebbende niet baten nu bij de ritten met de hittax personen niet per rijtuig, maar per paard worden vervoerd.

2.8.Gelet op al het vorenoverwogene is het verlaagde omzetbelastingtarief niet van toepassing op de buitenritten en de ritten met de hittax. Het beroep is ongegrond.

2.9.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. D. Hund en mr.drs. G.H.C. Blommers, rechters, en door de voorzitter ondertekend. De griffier, drs. J.M.C. Hendriks, is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.,

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2009.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 8/10/2009

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.