Home

Rechtbank Breda, 02-12-2009, BK8064, 08/1924

Rechtbank Breda, 02-12-2009, BK8064, 08/1924

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
2 december 2009
Datum publicatie
31 december 2009
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2009:BK8064
Zaaknummer
08/1924

Inhoudsindicatie

Volgens de rechtbank is er geen sprake van omkering van de bewijslast, nu belanghebbende heeft voldaan aan zijn administratieve verplichtingen en tevens de vereiste aangifte heeft gedaan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de administratie van belanghebbende naar de eisen van het bedrijf, zijnde een coffeeshop, is gevoerd. Belanghebbende heeft, ondanks het ontbreken van inkoopfacturen, welke in alle redelijkheid volgens de Hoge Raad niet hoeven te worden overgelegd, de inkoop van de softdrugs nauwkeurig vastgelegd. Voorts heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de door belanghebbende gehanteerde inkoopprijs te hoog is, waardoor belanghebbende niet te weinig winst heeft aangegeven in zijn aangifte IB/PVV.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/1924

Uitspraakdatum: 2 december 2009

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[eiser], wonende te [plaatsnaam],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 19 maart 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2002 opgelegde tweede navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en de daarbij vastgestelde boetebeschikking (aanslagnummer [nummer]H.28).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2009 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigde [naam], alsmede namens de inspecteur, [namen].

1.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraak op bezwaar, alsmede de navorderingsaanslag en de boetebeschikking;

-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 161;

-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende exploiteert een coffeeshop in Maastricht onder de naam [X]. Hij verkoopt naast softdrugs ook onder meer alcoholvrije dranken.

2.2.Naar aanleiding van een boekenonderzoek heeft de inspecteur een navorderingsaanslag en een vergrijpboete van 50% opgelegd. Volgens de inspecteur hanteert belanghebbende te hoge inkoopprijzen waardoor het brutowinstpercentage in 2002 maar 71,8% bedraagt in plaats van het in de branche gebruikelijke percentage van 100. De inspecteur heeft derhalve het belastbare inkomen gecorrigeerd waarbij hij is uitgegaan van een brutowinstpercentage van 100. In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het belastbare inkomen verlaagd waarbij hij is uitgegaan van een brutowinstpercentage van 95.

2.3.In geschil is of de navorderingsaanslag en boete terecht zijn opgelegd en meer in het bijzonder is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende te hoge inkoopprijzen heeft gehanteerd, waardoor de aangegeven winst te laag zou zijn. Voorts is in geschil of de bewijslast dient te worden omgekeerd, omdat belanghebbende niet aan zijn administratieve verplichtingen heeft voldaan, dan wel niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de inspecteur bevestigend.

2.4.Vaststaat dat de inkoop van de softdrugs als volgt plaatsvindt.

De bestelde softdrugs wordt door een chauffeur van de leverancier naar de stache (een geheime bewaarplek) gebracht. Daarna gaat de chauffeur met de in de coffeeshop benodigde aanvullingen van de voorraad met een medewerker van de coffeeshop naar een afgesloten ruimte op de eerste verdieping van het pand waarin de coffeeshop wordt geëxploiteerd. Daar wordt door hen tezamen de voorraad aangevuld. Daarbij worden door de chauffeur en door de genoemde medewerker de beginvoorraad en de aanvullingen per soort softdrugs genoteerd. De chauffeur houdt tevens bij welke voorraad nog in de stache aanwezig is.

Belanghebbende heeft twee verkopers in dienst. Deze houden middels excellijsten bij welke softdrugs en in welke hoeveelheid die wordt verkocht en welke bedragen in verband daarmee worden ontvangen.

Elke maandagmorgen gaan de twee verkopers en de chauffeur naar het kantoor van belanghebbende. De verkopers nemen de week-excellijst mee (hierop staat vermeld de beginvoorraad per soort, de aanvullingen in die week per soort en de eindvoorraad per soort, de verkochte grammen per soort, de verkoopprijs per soort en de totale (theoretische) omzet van die week).

De chauffeur neemt zijn weeklijst van de aanvullingen mee. Belanghebbende ontvangt deze weeklijst, samen met de stachelijst bijgehouden door de chauffeur. Deze stachelijst (klein papiertje) laat zien de beginvoorraad in de staches, de aanvullingen, de grammen die naar belanghebbendes zaak gaan en de eindvoorraad in de staches van die week. Deze stachelijst wordt bijgehouden in afgeronde grammen, terwijl de chauffeurslijst (weeklijst) in tienden grammen wordt bijgehouden.

Belanghebbende controleert dan de hoeveelheid geld en de ingekochte en verkochte grammen. Als de ingekochte en verkochte aantal grammen akkoord zijn bevonden en de geldbedragen geteld en akkoord zijn bevonden, vult belanghebbende in een eigen excelbestand alle getallen in. Op deze eigen excellijst staan per week vermeld: de beginvoorraad, de aanvullingen en eindvoorraad per soort, de verkochte grammen per soort, de verkoopprijs per soort, de (theoretische) omzet per soort, de inkoopprijs per soort, de inkoopwaarde per soort, de winst per soort, de totaaltellingen van beginvoorraad, aanvullingen, eindvoorraad en verkochte grammen, de theoretische omzet, inkoopwaarde en winst, de werkelijke dagomzetten, het totaal aan werkelijke weekomzet en het verschil tussen theoretische weekomzet en werkelijke weekomzet in geld.

Belanghebbende maakt per week een kasstaat met ontvangsten per dag (gesplitst in joints, HHS, horeca, caps en T-shirts) -en uitgaven per week (inclusief de afstorting van die week).

Alle genoemde stukken en lijsten maken deel uit van de administratie en worden bewaard.

2.5.Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende hiermee voldaan aan de administratieverplichtingen in de zin van artikel 52, eerste lid van de AWR, nu deze administratie naar de eisen van het bedrijf is gevoerd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Het gemis aan inkoopfacturen wordt gecompenseerd door een werkwijze met interne controle die voldoende waarborgen biedt om aan te nemen dat die administratie een getrouwe weergave is van hetgeen daadwerkelijk is gebeurd. Bovendien is een dergelijke administratie voldoende controleerbaar voor onder meer de belastingdienst. Ten slotte wijst de rechtbank er nog op dat de omstandigheid dat belanghebbende geen inkoopfacturen van de softdrugs dan wel namen van leveranciers kan overleggen het gevolg is van het door de overheid gevoerde gedoogbeleid. Hierover is in het arrest van de Hoge Raad van 27 september 2002, nr. 36676 (NJ: LJN AD8780) als volgt beslist: “Waar de overheid enerzijds de verkoop van softdrugs aan coffeeshops veelal als een strafbaar feit blijft vervolgen, maar anderzijds een gedoogbeleid met betrekking tot de verkoop van de softdrugs door coffeeshops voert, mag van de exploitant van een coffeeshop in redelijkheid niet worden verwacht dat hij ter zake van de inkoop sofdrugs over facturen beschikt.” Nu belanghebbende, gelet op het voorgaande, heeft voldaan aan zijn administratieve verplichtingen in de zin van artikel 52, eerste lid van de AWR kan de omkering van de bewijslast in de zin van artikel 27e, onderdeel b, van de AWR niet hierop worden gegrond.

2.6.Nu er geen sprake is van omkering van de bewijslast op grond van een gebrekkige administratie, rust op de inspecteur de bewijslast om aannemelijk te maken dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. De inspecteur beroept zich hierbij slechts op het in de branche gebruikelijke brutowinstpercentage. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vereiste aangifte niet is gedaan en overweegt daartoe het volgende.

De inspecteur stelt dat binnen de coffeeshopbranche een gemiddelde brutowinst wordt behaald van 100% van de inkoop. De inspecteur acht na bezwaar bij die stellingname voor belanghebbende een percentage van 95 nog acceptabel gezien de brutowinstpercentages van 11 vergelijkbare coffeeshops in Maastricht. Belanghebbende heeft het door de inspecteur gestelde brutowinstpercentage van 95% gemotiveerd betwist. Hij heeft verklaard dat het verschil in inkoopprijs vergeleken met andere coffeeshops ondermeer is gelegen in het feit dat hij de leverantie van cannabis uitbesteedt en zelf aldus niet op pad hoeft om de cannabis te halen. Verder heeft hij verklaard dat hij minder grote hoeveelheden cannabis inkoopt en derhalve inkoopkortingen misloopt en de kwaliteit van de ingekochte cannabis zeer goed is. Bovendien blijkt uit het vergelijkend onderzoek van de inspecteur dat de inkoopprijzen van cannabis van de twaalf coffeeshops (dit is inclusief belanghebbende) in Maastricht tussen de € 3,27 en de € 4,87 liggen, zodat de inkoopprijs van belanghebbende van € 4,83 binnen deze bandbreedte ligt. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat de door belanghebbende gehanteerde inkoopprijzen substantieel afwijken van de door zijn collega’s gehanteerde inkoopprijzen. Tenslotte heeft belanghebbende verklaard dat hij heeft gekozen voor een ondernemingsbeleid waarin genoegen wordt genomen met een lager brutowinstpercentage doordat hij lagere verkoopprijzen hanteert voor een hoge kwaliteit softdrugs. Op die manier lukt het hem om klanten te trekken en aan zich te binden en om ten opzichte van andere coffeeshops een relatief hoge winst te realiseren, ondanks de ongunstige ligging van zijn coffeeshop ten opzichte van andere coffeeshops in Maastricht.

Nu tussen partijen niet in geschil is dat de omzet in de administratie juist is verwerkt en is aangegeven, is de inspecteur met de enkele stelling dat het brutowinstpercentage afwijkt van het gemiddelde niet geslaagd in het bewijs dat belanghebbende te weinig winst heeft aangegeven. De rechtbank is derhalve van oordeel dat ervan uit moet worden gegaan dat belanghebbende de vereiste aangifte heeft gedaan en geen grond bestaat de bewijslast om te keren dan wel te verzwaren.

2.7.Gelet op al het vorenoverwogene is de inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, niet geslaagd in het bewijs dat over het onderhavige jaar te weinig inkomstenbelasting en premie volksverzekering is geheven. In dat geval is er geen grond om de onderhavige navorderingsaanslag op te leggen zodat die moet worden vernietigd. Nu de navorderingsaanslag moet worden vernietigd, is er ook geen grond voor het opleggen van een boete zodat ook de boetebeschikking moet worden vernietigd. Het beroep is derhalve gegrond verklaard.

2.8.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Nu de zaken met procedurenummers 08/1924, 08/1925, 08/1926 en 08/1928 als samenhangende zaken in de zin van het Besluit moeten worden aangemerkt, bedraagt de proceskostenvergoeding per zaak € 161 (€ 644/4).

Aldus gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr. drs. M.M. de Werd en mr.dr. M.L.M. van Kempen, rechters, en door de voorzitter en mr. M.H. van Heel, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2009.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 15 december 2009

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als die onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als binnen zes weken na verzending van de uitspraak geen rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR)

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.