Rechtbank Breda, 03-02-2010, BL1878, 202044 HA ZA 09-569
Rechtbank Breda, 03-02-2010, BL1878, 202044 HA ZA 09-569
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 3 februari 2010
- Datum publicatie
- 3 februari 2010
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2010:BL1878
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ5454, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 202044 HA ZA 09-569
Inhoudsindicatie
Samenhangende overeenkomsten. Koopovereenkomst bedrijfshallen en set overeenkomsten waarbij onderneming wordt overgedragen die die bedrijfshallen huurt niet zodanig verbonden dat vernietiging of ontbinding van laatstgenoemde overeenkomsten noodzakelijkerwijs meebrengt dat de koopovereenkomst ook niet in stand kan blijven. Toepassing criteria HR 23 januari 1998, NJ 1999,97.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 202044 / HA ZA 09-569
Vonnis van 3 februari 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JONGBLOED BEHEER BV,
gevestigd te Winschoten,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.J. Boer,
tegen
[gedaagde],
wonende te Heerjansdam, gemeente Zwijndrecht,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.P.M. Borsboom.
Partijen zullen hierna Jongbloed Beheer en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met vier producties, genummerd 1 tot en met 4;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met 46 producties, genummerd 1 tot en met 46;
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie met 38 producties, genummerd 1 tot en met 38;
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie met acht producties, genummerd 47 tot en met 54;
- de conclusie van dupliek in reconventie met een productie, genummerd 39.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1. Jongbloed Beheer vordert in conventie – samengevat – (1) een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst van 4 november 2008 buitengerechtelijk is ontbonden, althans, subsidiair, ontbinding van die overeenkomst, alsmede (2) veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een schadevergoeding van EUR 1.100.000,00, althans betaling van de contractuele boete van EUR 310.000,00, een en ander vermeerderd met rente en kosten, waaronder begrepen de beslagkosten.
2.2. In reconventie vordert [gedaagde] – samengevat – een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd is, althans vernietiging van die overeenkomst dan wel ontbinding van die overeenkomst, met veroordeling van Jongbloed Beheer in de kosten van het geding.
2.3. De vorderingen worden over en weer bestreden. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling
in conventie en in reconventie:
3.1.Vanwege de samenhang zullen de vorderingen in conventie en in reconventie gezamenlijk worden besproken.
3.2. Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken en/of op grond van de onbestreden inhoud van overgelegde producties het volgende vast:
a. [gedaagde] is (mede)bestuurder van een vennootschap die zich bezighoudt met grondwerken in de bouw. Daarnaast belegt hij in privé, mede onder de naam Van der Pols Vastgoed, in onroerend goed door deze te kopen en aan derden te verhuren.
b. Vanaf begin 2008 hebben [gedaagde] en de heer [KJ] (hierna: [KJ]), bestuurder en enig aandeelhouder van Jongbloed Beheer, gesproken over de verkoop door Jongbloed Beheer aan [gedaagde] van een haar in eigendom toebehorend bedrijfshallencomplex met ondergrond aan de Nucleonweg 1 en de Rucphensebaan 47, 49, 51 en 53 te Roosendaal, kadastraal bekend sectie C nummer 7573 (hierna: de bedrijfshallen). Op dat moment werd het grootste deel van de bedrijfshallen gehuurd door een dochtervennootschap van Jongbloed Beheer, genaamd Timmerfabriek Jongbloed Roosendaal BV, hierna: Jongbloed Roosendaal. Deze vennootschap hield zich bezig met het maken van deuren en kozijnen uitsluitend in opdracht van Timmerfabriek Jongbloed Winschoten BV te Winschoten (hierna: Jongbloed Winschoten) en zij werd ook door laatstgenoemde vennootschap aangestuurd. Enig bestuurder en aandeelhouder van Jongbloed Winschoten was Jongbloed Holding BV te Winschoten.
c. In de periode dat de gesprekken met [gedaagde] plaatshadden, heeft Jongbloed Beheer geprobeerd om de onderneming van Jongbloed Roosendaal aan een derde te verkopen. Toen dat niet lukte, hebben Jongbloed, [gedaagde] en een zakenrelatie van [gedaagde], de heer [TM] (hierna: [TM]) medio 2008 met elkaar gesproken over de overgang van die onderneming naar een nieuwe, door Jongbloed, [gedaagde] en [TM] gezamenlijk op te richten vennootschap.
d. Op 4 november 2008 zijn Jongbloed, [gedaagde] en [TM] een samenwerkingsovereenkomst aangegaan (productie 6 conclusie van antwoord in conventie). Daarin is – kort samengevat – afgesproken dat de contractspartijen per 1 januari 2009 een vennootschap zullen oprichten (JMP BV), waarin zij voor gelijke delen gerechtigd zullen zijn en dat deze nieuw op te richten vennootschap de machines die in gebruik waren bij Timmerfabriek Roosendaal en die in eigendom toebehoorden aan Jongbloed Beheer, voor een bedrag van EUR 1.200.000,-- excl. BTW zou kopen. Verder is bepaald dat de contractspartijen ieder EUR 250.000,-- in aandelen kapitaal en/of leningen in JMP BV zullen inbrengen en dat het “restbedrag” dat nodig is om de machines te kopen, bij een bankinstelling zal worden geleend. Volgens de overeenkomst zal JMP BV per 1 januari 2009 een dochtervennootschap oprichten die de timmerfabriek zou exploiteren, met als voorlopige werknaam Tifa JMP BV, waarvan [gedaagde] met ingang van 1 januari 2009 bestuurder zou worden. In de samenwerkingsovereenkomst is verder een bedrag genoemd dat Tifa JMP BV als huurder van de bedrijfshallen diende te betalen. Voorts is onder het kopje “garanties” het volgende vermeld:
“18. Er dient rekening mee te worden gehouden dat er de eerste 6 tot 12 maanden geen externe opdrachtgevers zullen zijn. Dit aangezien Tifa JMP BV zich opnieuw in de markt moet zetten en de doorlooptijd van de nieuwe opdrachten anderzijds. Tifa Jongbloed Winschoten BV (hierna “Tifa Win”) draagt zorg voor opdrachten tegen te doen gebruikelijke voorwaarden (…) aan Tifa JMP BV gedurende het eerste jaar.”
e. De in de samenwerkingsovereenkomst genoemde afspraken zijn uitgewerkt in overeenkomsten die als bijlage aan de samenwerkingsovereenkomst zijn gehecht en waarnaar in de samenwerkingsovereenkomst wordt verwezen. Het gaat om de volgende overeenkomsten:
- bijlage 1: een aandeelhoudersovereenkomst (productie 14 conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie);
- bijlage 2: een overeenkomst betreffende de verkoop en overdracht van machines door Jongbloed Beheer aan JMP BV i.o. (productie 11 conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie);
- bijlage 3: een huurovereenkomst betreffende de bedrijfshallen tussen [gedaagde] en Tifa JMP BV i.o.;
- bijlage 4: een overeenkomst betreffende de overdracht van de activa en passiva van Timmerfabriek Roosendaal aan Tifa JMP BV i.o. (productie 13 conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie);
- bijlage 5: een overeenkomst inzake de verhuur van de machines door JMP BV aan Tifa JMP BV (productie 12 conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie).
f. Naast de voornoemde samenwerkingsovereenkomst, hebben [gedaagde] en Jongbloed Beheer op 4 november 2008 een overeenkomst gesloten, ingevolge waarvan [gedaagde] van Jongbloed Beheer de bedrijfshallen heeft gekocht voor een bedrag van EUR 3.100.000,00. Overeengekomen is dat de levering zou plaatsvinden op 1 december 2008 of zo veel eerder of later als partijen nader zouden overeenkomen. Artikel VI lid 1 van de koopovereenkomst bepaalt dat de nalatige bij wanprestatie aansprakelijk is voor de schade van de wederpartij, ongeacht het feit of de nalatige in verzuim is in de zin van lid 2. Lid 2 bepaalt dat een partij die gedurende acht dagen tekortschiet na bij deurwaardersexploit in gebreke te zijn gesteld, in verzuim is. In dat geval heeft de wederpartij het (subsidiaire) recht om de overeenkomst door een schriftelijke verklaring te ontbinden en betaling te eisen van een onmiddellijk opeisbare boete van 10% van de koopprijs. In lid 3 is bepaald dat een betaalde of verschuldigde boete in mindering strekt op eventueel verschuldigde schadevergoeding.
g. Per 1 januari 2009 is de onderneming van Jongbloed Roosendaal overgegaan, zij het dat in plaats van Tifa JMP BV is gekomen de later opgerichte vennootschap Van Eijk Timmerfabrieken BV, hierna: Van Eijk. In plaats van JMP BV is als enig aandeelhouder van deze vennootschap gaan fungeren JMP Beheer BV, hierna: JMP Beheer.
h. [gedaagde] en Jongbloed Beheer hebben in aanvulling op hun overeengekomen inbreng als aandeelhouder, ieder EUR 225.000,-- aan JMP Beheer betaald.
i. De onderneming van Van Eijk was vanaf het begin verlieslatend.
j. Bij deurwaardersexploit van 10 maart 2009 heeft Jongbloed Beheer een brief van diezelfde datum aan [gedaagde] laten betekenen, waarin [gedaagde] gesommeerd wordt om op 19 maart 2009 alsnog mee te werken aan de levering van de bedrijfshallen. In de brief is verder vermeld dat [gedaagde] bij gebreke daarvan in verzuim verkeert en dat Jongbloed Beheer voor dat geval reeds nu de koopovereenkomst ontbindt en aanspraak maakt op schadevergoeding.
k. In reactie hierop heeft [gedaagde] Jongbloed Beheer medegedeeld dat hij uiterlijk op 20 april 2009 zal afnemen.
l. Bij e-mailbericht en faxbericht van 9 april 2009, gericht aan Jongbloed, Jongbloed Beheer NV, Jongbloed BV, Jongbloed Winschoten en Jongbloed Roosendaal, heeft [gedaagde], mede namens [TM], Van Eijk en JMP Beheer, medegedeeld alle overeenkomsten “die ten grondslag of in verband staan met de samenwerking binnen Van Eijk Timmerfabrieken BV en JMP Beheer” te vernietigen, althans deze te ontbinden. Voorts is in die brief vermeld: “De onroerendgoedtransactie is een uitvloeisel van de samenwerking binnen Van Eijk Timmerfabrieken BV/JMP Beheer. Zonder die samenwerking zou er geen huurder zijn en dus geen onroerendgoedtransactie. De samenhang daartussen is zodanig dat beëindiging van de samenwerking binnen Van Eijk Timmerfabrieken BV en JMP Beheer ertoe leidt dat ook de onroerendgoedtransactie wordt vernietigd dan wel ontbonden: zonder samenwerking geen og-deal. (…)”
m. Op 2 juni 2009 is Van Eijk failliet verklaard.
n. Ter verzekering van verhaal van haar vordering, heeft Jongbloed Beheer conservatoir beslag gelegd ten laste van [gedaagde].
3.3. Jongbloed Beheer grondt haar vordering op wanprestatie. Zij stelt dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting om de bedrijfshallen af te nemen. Verder stelt zij dat hij met ingang van 26 februari 2009 in verzuim verkeert, nu hij tijdens een bespreking op die dag heeft medegedeeld dat hij de bedrijfshallen niet meer wilde afnemen. In ieder geval is sprake van verzuim per 19 maart 2009, aldus Jongbloed Beheer.
Volgens Jongbloed Beheer is de koopovereenkomst betreffende de bedrijfshallen rechtsgeldig ontbonden bij brief van 10 maart 2009, althans dient die overeenkomst ontbonden te worden. Zij maakt daarnaast primair aanspraak op vergoeding van de als gevolg van de gestelde wanprestatie geleden schade die volgens Jongbloed Beheer bestaat in het verschil tussen de verkoopprijs van de bedrijfshallen van EUR 3.100.000,-- en de waarde in het economische verkeer van EUR 2.000.000,00. Subsidiair maakt Jongbloed Beheer aanspraak op de in de koopovereenkomst onder artikel VI lid 2 overeengekomen boete van 10% van de koopprijs, zijnde een bedrag van EUR 310.000,--.
3.4. [gedaagde] bestrijdt dat hij tekortgeschoten is, terwijl hij ook de omvang van de gestelde schade en de verschuldigdheid van de wettelijke handelsrente weerspreekt. Zijns inziens kan de overeenkomst niet zijn ontbonden omdat hij de overeenkomst buiten rechte heeft vernietigd, althans omdat deze overeenkomst vernietigd dient te worden. Hij legt aan zijn vordering tot vernietiging ten grondslag dat de koopovereenkomst betreffende de bedrijfshallen “direct, nauw en onlosmakelijk” verbonden is met de andere overeenkomsten die op 4 november 2008 gesloten zijn aangaande de samenwerking via JMP Beheer en Van Eijk. [gedaagde] wilde de bedrijfshallen namelijk alleen kopen als er een solvabele en betrouwbare huurder was, aldus [gedaagde]. Volgens hem hebben Jongbloed c.s. hem met het aangaan van de andere overeenkomsten voorgespiegeld dat er een basis was gelegd voor een situatie waarin de bedrijfshallen door een solvabele huurder werden gehuurd, terwijl zij hem “in het ootje genomen hebben”. Met een verwijzing naar HR 23 januari 1998, NJ 1999, 97 stelt [gedaagde] dat een vernietiging van de overeenkomsten die ten grondslag liggen aan de samenwerking van partijen binnen JMP Beheer en Van Eijk, tevens dient te leiden tot vernietiging van de koopovereenkomst.
Meer concreet maakt [gedaagde] de volgende verwijten ten aanzien van het mislukken van de samenwerking: (1) Jongbloed Beheer heeft niet meegewerkt aan het verkrijgen van een lening van EUR 1.050.000,-- van de Rabobank aan JMP Beheer en Van Eijk, benodigd voor de aankoop van roerende zaken en werkkapitaal, doordat zij heeft geweigerd een lening achter te stellen bij de lening van de bank en een vermogensinstandhoudingsverklaring te tekenen, zoals door de bank als voorwaarde voor de lening vereist was. Dit betekende een doodsteek voor de onderneming en Jongbloed c.s. hebben daarmee bewust aangestuurd op een déconfiture; (2) Jongbloed Winschoten gaf Van Eijk te weinig opdrachten, voerde opdrachten aan Van Eijk zelf uit en was niet bereid om inzicht te geven in de opdrachten van de aannemers, zodat door Van Eijk geen goede prijs kon worden bepaald; (3) Jongbloed c.s. hebben bewust de voorraad en onderhanden werk te hoog gewaardeerd, waardoor daarvoor te veel betaald is; (4) Jongbloed Beheer heeft JMP Beheer machines verkocht tegen de volgens haar getaxeerde waarde, terwijl deze waarde in feite aan de taxateur gedicteerd was en, naar zij wist, lager was; (5) Jongbloed heeft vanaf 23 maart 2009 samen met Monique Oosting, de bedrijfsleider van Van Eijk, alle voorraden en onderhanden werken uit de fabriek van Van Eijk verwijderd, waardoor geen werkzaamheden meer verricht konden worden en de werknemers naar huis zijn gestuurd; (6) Jongbloed had een affectieve relatie met Oosting hetgeen Jongbloed c.s. hebben verzwegen; (7) Jongbloed c.s. hebben in april 2009 alle software die benodigd was om de machines bij Van Eijk aan te sturen verwijderd; (8) Jongbloed c.s. hebben een medewerker weggetrokken bij Van Eijk; (9) Jongbloed c.s. hebben een aantal personele omstandigheden verzwegen; (10) Jongbloed c.s. hebben in mei 2009 de watertoevoer in de fabriek afgesloten en alle bestaande sloten vervangen.
Aan zijn beroep op vernietiging en ontbinding heeft [gedaagde] voorts ten grondslag gelegd dat Jongbloed Beheer hem in het kader van de koopovereenkomst heeft toegezegd dat zij garant zou staan voor betaling van de huurpenningen. Later heeft Jongbloed Beheer die garantie “niet meer willen invullen/verstrekken” en om die reden was hij gerechtigd om nakoming van de koopovereenkomst op te schorten en deze later te ontbinden en te vernietigen, aldus [gedaagde]. In dit verband stelt [gedaagde] dat hij de koopovereenkomst niet, althans niet onder dezelfde voorwaarden, zou hebben gesloten als Jongbloed Beheer hem geen garantie had gegeven.
3.5. Jongbloed Beheer heeft op haar beurt betwist dat sprake is van de door [gedaagde] gestelde verbondenheid tussen de koopovereenkomst en de andere op 4 november 2008 gesloten overeenkomsten. Voor het geval wel moet worden aangenomen dat sprake is van een nauwe verbondenheid tussen de overeenkomsten, weerspreekt Jongbloed Beheer dat sprake is van de door [gedaagde] gestelde tekortkomingen, dan wel van bedrog of gronden voor dwaling. Volgens Jongbloed Beheer is de ondergang van Van Eijk – kort gezegd – te wijten aan het ontbreken van adequate aansturing van de onderneming door [gedaagde].
Ten slotte ontkent Jongbloed Beheer dat zij aan [gedaagde] een garantie heeft gegeven dat de huurpenningen zouden worden betaald. Weliswaar heeft zij [gedaagde] medegedeeld dat zij een zodanige garantie wilde geven in het geval de onderneming van Jongbloed Roosendaal aan een derde zou worden overgedragen, waarvan medio 2008 sprake was, maar deze toezegging gold niet voor de overdracht aan een in feite door [gedaagde] bestuurde onderneming, aldus Jongbloed Beheer.
Ontbinding en schadevergoeding Jongbloed Beheer
3.6. De rechtbank verstaat artikel VI van de koopovereenkomst betreffende de bedrijfshallen zo, dat ontbinding van die overeenkomst alleen mogelijk is in het geval sprake is van verzuim als bedoeld in lid 2. De brief van 10 maart 2009 van Jongbloed Beheer aan [gedaagde] voldoet aan de in artikel VI lid 2 genoemde vereisten. Vaststaat dat [gedaagde] niet binnen de in die brief genoemde termijn heeft meegewerkt aan de levering van de bedrijfshallen, zodat hij in beginsel na ommekomst van die termijn in verzuim was en Jongbloed Beheer bevoegd was om de koopovereenkomst per 19 maart 2009 te ontbinden, terwijl zij vanaf dat moment aanspraak kon maken op vergoeding van de als gevolg van de wanprestatie (en ontbinding) geleden schade.
3.7. Dat de datum voor nakoming, zoals [gedaagde] heeft gesteld, in onderling overleg bepaald diende te worden en derhalve niet eenzijdig door Jongbloed Beheer kon worden vastgesteld, strookt niet met het bepaalde in artikel VI lid 2 van de overeenkomst. Door [gedaagde] zijn geen omstandigheden gesteld op grond waarvan Jongbloed Beheer zich in redelijkheid niet op deze bepaling kan beroepen. Dit geldt te meer nu Jongbloed Beheer onweersproken heeft gesteld dat [gedaagde] reeds tijdens een bespreking op 26 februari 2009 had medegedeeld dat hij de bedrijfshallen niet meer wilde afnemen.
3.8. Het voorgaande lijdt uitzondering – in die zin dat Jongbloed Beheer de koopovereenkomst niet wegens wanprestatie kon ontbinden en zij geen recht heeft op schadevergoeding – als de koopovereenkomst buiten rechte is vernietigd of deze moet worden vernietigd dan wel indien [gedaagde] een opschortingsrecht had. In het geval van vernietiging moet die koopovereenkomst immers geacht worden met terugwerkende kracht nooit te hebben bestaan, terwijl in het geval [gedaagde] zich terecht op opschorting beroept, geen sprake is van wanprestatie van zijn kant. De rechtbank zal hieronder de door [gedaagde] gestelde gronden voor vernietiging en zijn beroep op opschorting beoordelen.
samenhangende overeenkomsten
3.9. De rechtbank zal eerst beoordelen of de overeenkomst inzake de koop van de bedrijfshallen enerzijds, en de overeenkomsten die de overgang van de timmerfabriek regelen anderzijds, zo zeer met elkaar verbonden zijn dat vernietiging of ontbinding van de laatstgenoemde overeenkomsten noodzakelijkerwijs tot gevolg heeft dat de koopovereenkomst betreffende de bedrijfshallen ook niet in stand kan blijven. Beide partijen hebben in dit verband gewezen op HR 23 januari 1998, NJ 1999,97, welk arrest ziet op het specifieke geval van huurkoop waarbij een derde partij de koop financiert. Uit dat arrest kan worden afgeleid dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van zodanige verbondenheid van belang is wat de aard is van de tussen partijen ontstane rechtsverhouding en hoe die rechtsverhouding in het licht van de gegeven omstandigheden moet worden uitgelegd. Wat de aard van de rechtsverhouding betreft, achtte de Hoge Raad in de desbetreffende zaak relevant dat artikel 7A:1576h BW ertoe strekt de huurkoper te beschermen en dat ingevolge dat artikel de strekking van de rechtsverhouding bepaalt of sprake is van huurkoop, ongeacht de vorm waarin die verhouding is gegoten, de benaming die daaraan is gegeven en de omstandigheid dat een financier de eigendom verwerft en de huurkoper krediet verleend. Betreffende de uitleg van de overeenkomsten achtte de Hoge Raad onder meer van belang of die overeenkomsten gelijktijdig en met medewerking van alle partijen bij die overeenkomsten tot stand zijn gekomen en wat de betrekking is tussen de huurverkoper en de financier, waardoor niet slechts relevant wordt wat partijen bij de ene overeenkomst van elkaar te verwachten hadden, maar wat alle bij beide overeenkomsten betrokken partijen van elkaar mochten verwachten.
3.10. In de onderhavige zaak zijn de koopovereenkomst betreffende de bedrijfshallen en de samenwerkingsovereenkomst en de daaruit voortvloeiende overeenkomsten niet te herleiden tot één bepaalde rechtsverhouding tussen de partijen bij de overeenkomsten. Er is, anders dan in het genoemde arrest, geen sprake van een juridische constructie die, wanneer men daar doorheen kijkt, in feite tot één rechtsverhouding kan worden teruggebracht. De overeenkomsten hebben ook een duidelijk te onderscheiden strekking, waar de koopovereenkomst tot doel heeft de eigendom over te dragen van de bedrijfshallen en de andere overeenkomsten er gezamenlijk toe strekken een onderneming te doen overgaan, zij het dat die onderneming een deel van de bedrijfshallen zou huren. De koopovereenkomst betreffende de bedrijfshallen en de andere overeenkomsten zijn ook niet met medewerking van alle partijen bij die overeenkomsten tot stand gekomen. Zij zijn neergelegd in verschillende aktes, terwijl in de samenwerkingsovereenkomst en de daaraan gehechte bijlagen niet gerefereerd wordt aan de koopovereenkomst. Verder heeft [TM] in feite niets te maken met de koopovereenkomst. Zo blijkt uit zijn als productie 48 overgelegde verklaring dat Jongbloed en [gedaagde] in zijn bijzijn weliswaar over de koop van de bedrijfshallen hebben gesproken, maar dat hij zich daar niet mee bemoeid heeft omdat hij daarbij geen partij was. Waar partijen bij de samenwerkingsovereenkomst elkaars belangen in het oog dienden te houden, geldt dit dus niet voor de koopovereenkomst voor zover het [TM] betreft.
3.11. Dat, zoals [gedaagde] heeft benadrukt, de overeenkomsten alle op 4 november 2008 getekend zijn, betekent niet zonder meer dat dit is gebeurd om de partijen bij de samenwerkingsovereenkomst en de daaruit voortvloeiende overeenkomsten te betrekken bij de koopovereenkomst betreffende de bedrijfshallen. Uit de hiervoor genoemde verklaring van [TM] blijkt eerder het tegendeel en [gedaagde] heeft ook niet gesteld dat het aangaan van de overeenkomsten op dezelfde dag dit doel had. Weliswaar moet als niet weersproken worden aangenomen dat [gedaagde] de bedrijfshallen niet zou hebben gekocht als daarvoor geen toekomstige huurder was gevonden – de bedoeling van [gedaagde] met de koop van de bedrijfshallen was immers naar niet is betwist het beleggen in onroerend goed met de huuropbrengsten als rendement – , maar deze samenhang tussen de overeenkomsten brengt niet mee dat sprake is van een zodanige verbondenheid dat vernietiging van de overeenkomsten die gericht zijn op de overgang van de onderneming, noodzakelijkerwijs moet leiden tot vernietiging van de koopovereenkomst. Het bestaan van zodanige verbondenheid strookt ook niet met de stelling van [gedaagde] dat Jongbloed Beheer een garantie heeft gegeven dat zij zou instaan voor de betaling van de huurpenningen voor het geval de nieuwe huurder niet solide zou blijken. Daaruit volgt immers dat ook [gedaagde] zelf belang zou kunnen houden bij de instandhouding van de koopovereenkomst, ook in het geval de overeenkomsten die gericht waren op de overgang van de timmerfabriek vernietigd zouden worden.
3.12. Ook de stelling van [gedaagde] dat Jongbloed bij het aangaan van de overeenkomsten zijn enige gesprekspartner is geweest is, ook indien dit betekent dat de wetenschap van Jongbloed aan de vennootschappen die hij vertegenwoordigde moet worden toegerekend, onvoldoende om de door [gedaagde] bepleite verbondenheid aan te nemen. [gedaagde] heeft niet gesteld dat Jongbloed ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten de bedoeling had om de nieuwe onderneming te gronde te richten, hetgeen gelet op de aanzienlijke financiële bijdrage aan de nieuwe onderneming van Jongbloed via de door hem vertegenwoordigde vennootschappen voorshands ook niet erg aannemelijk is. De door [gedaagde] gestelde tekortkomingen en verwijten hebben alle betrekking op de overeenkomsten die de overgang van de timmerfabriek regelen en zien niet op de koopovereenkomst betreffende de bedrijfshallen. De toerekening van wetenschap met betrekking tot de andere overeenkomsten werkt daarom niet door in de koopovereenkomst.
3.13. Een en ander leidt de rechtbank tot de conclusie dat van de hiervoor bedoelde verbondenheid tussen de overeenkomsten geen sprake is. De door [gedaagde] gestelde concrete verwijten met betrekking tot de overeenkomsten die de overgang van de timmerfabriek tot doel hadden, behoeven in dit kader dan ook geen inhoudelijke beoordeling.
garantie
3.14. De gevorderde vernietiging van de koopovereenkomst is door [gedaagde] voorts gegrond op dwaling, voor zover hij stelt dat hij bij het aangaan van de overeenkomst is afgegaan op een toezegging van Jongbloed Beheer dat zij garant zou staan voor de betaling van de huurpenningen indien, zo begrijpt de rechtbank, de nieuwe onderneming daartoe niet in staat zou blijken. [gedaagde] stelt dat hij de overeenkomst zonder die garantie niet, althans niet onder dezelfde voorwaarden, gesloten zou hebben. Voorts stelt [gedaagde] dat hij in verband hiermee bevoegd was om zijn verbintenis om mee te werken aan de levering van de bedrijfshallen op te schorten en, later, de koopovereenkomst te ontbinden.
3.15. [gedaagde] heeft ter onderbouwing van de door hem gestelde garantie gewezen op een door Jongbloed geschreven briefje, dat hij als productie 5 bij conclusie van antwoord in conventie heeft overgelegd. Volgens [gedaagde] gold deze garantie, anders dan Jongbloed Beheer heeft betoogd, niet alleen voor het geval dat de huurder een voor hem onbekende derde zou worden, maar is die garantie ook na het mislukken van de onderhandelingen tussen Jongbloed Beheer en die derden (volgens Jongbloed Beheer een zekere Nuiten en een onderneming genaamd Tristan) onverkort blijven gelden. Hij stelt dat die garantie nog eens is bevestigd toen hij met Jongbloed en [TM] gesprekken voerde over de samenwerking in de nieuwe onderneming en heeft in dit verband gewezen op een verklaring van [TM] (productie 48 conclusie van dupliek in conventie).
3.16. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Van dwaling is sprake indien de wil van een partij bij een overeenkomst zich heeft gevormd onder invloed van een onjuiste voorstelling. Op grond van de stellingen van [gedaagde] bestond een dergelijke situatie ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst niet. Hij stelt immers dat die garantie door Jongbloed Beheer is gegeven en dat hij daarvan in zijn bewustzijn ook terecht is uitgegaan. Dat Jongbloed Beheer haar verbintenis niet nakomt kan, gesteld dat daarvan sprake is, wanprestatie opleveren maar betekent niet dat [gedaagde] daarover heeft gedwaald. Het beroep op dwaling gaat daarom niet op.
3.17. Het beroep op opschorting faalt eveneens. Ingevolge artikel 6:52 BW is een schuldenaar bevoegd om de nakoming van zijn verbintenis op te schorten als die schuldenaar een opeisbare vordering op zijn schuldeiser heeft. De door [gedaagde] gestelde verbintenis bestaat in de betaling van de huurpenningen door Jongbloed Beheer en was voor [gedaagde] pas opeisbaar als hij eigenaar (en verhuurder) van de bedrijfshallen was geworden. Daarvoor was eerst vereist dat [gedaagde] meewerkte aan de levering van de bedrijfshallen. Weliswaar zijn in artikel 6:80 lid 1 BW een aantal gevallen genoemd waarin opschorting ook bij een (nog) niet opeisbare verbintenis mogelijk is, maar door [gedaagde] is niet gesteld dat één van de daar genoemde gevallen zich voordoet. Meer in het bijzonder is niet gesteld of gebleken dat Jongbloed Beheer [gedaagde] een mededeling heeft gedaan als bedoeld in artikel 6:80 lid 1 sub b BW.
conclusie
3.18. Gelet op het voorgaande is er geen grond voor vernietiging van de koopovereenkomst betreffende de bedrijfshallen en kan [gedaagde] zich evenmin met succes op opschorting beroepen. De gevorderde verklaring voor recht dat de koopovereenkomst door middel van de brief van 10 maart 2009 per 19 maart 2009 ontbonden is, dient te worden toegewezen, terwijl de vordering in reconventie moet worden afgewezen. Voorts heeft Jongbloed Beheer recht op vergoeding van de in verband met de ontbinding geleden schade.
schade
3.19. Volgens Jongbloed Beheer bestaat haar schade uit het verschil tussen de overeengekomen koopprijs van EUR 3.100.000,00 en de huidige waarde in het economisch verkeer van EUR 2.000.000,00. Ter onderbouwing van de huidige waarde heeft Jongbloed Beheer bij conclusie van repliek in conventie een taxatierapport overgelegd (productie 38). In dat rapport is de onderhandse verkoopwaarde getaxeerd, vrij van huur en/of gebruik en ontruimd. Volgens Jongbloed Beheer is dit een juiste waarderingsgrondslag, nu Van Eijk geen huurder geworden is van de bedrijfshallen, terwijl een andere huurder niet voorhanden is.
3.20. [gedaagde] heeft de gestelde schade betwist en beroept zich op eigen schuld. Hij stelt dat het wegvallen van de huurder (Van Eijk) volledig te wijten is aan gedragingen van Jongbloed Beheer, althans aan gedragingen van aan Jongbloed gelieerde vennootschappen die Jongbloed Beheer moeten worden toegerekend. Hij wijst in dit verband op de hiervoor onder 3.4 genoemde concrete verwijten.
3.21. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussen partijen overeengekomen koopprijs mede gebaseerd is op de verwachting dat Van Eijk de bedrijfshallen zou gaan huren tegen betaling van een huurprijs die in bijlage 3 bij de samenwerkingsovereenkomst is genoemd. De rechtbank verstaat de stellingen van Jongbloed Beheer zo, dat haar schade volledig bestaat in het thans ontbreken van een huurder van de bedrijfshallen.
3.22. De rechtbank zal een comparitie van partijen gelasten tijdens welke partijen zich nader kunnen uitlaten over de juistheid van dit uitgangspunt om de door Jongbloed Beheer gestelde schade te begroten. In dit verband zullen partijen tevens kunnen aangeven wat de huidige en de redelijkerwijs in de toekomst te verwachten huursituatie van de bedrijfshallen is. Voorts kan aan de orde komen voor wiens risico het komt dat thans een huurder voor de bedrijfshallen ontbreekt, zoals Jongbloed Beheer heeft gesteld. De rechtbank constateert ten slotte dat in het taxatierapport waarop Jongbloed Beheer zich beroept, een waarde in het economische verkeer is genoemd van EUR 2.050.000,00 in plaats van het door Jongbloed Beheer genoemde bedrag. Partijen zullen ook hierop kunnen ingaan. De compartie zal ten slotte mede worden gebruikt om een minnelijk regeling te beproeven.
3.23. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4. De beslissing
De rechtbank:
in conventie
4.1 gelast partijen, vergezeld van hun raadslieden, tot het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een minnelijke regeling te verschijnen voor het lid van deze rechtbank mr. Louwerse, die daartoe zitting zal houden in een van de kamers van het gerechtsgebouw aan de Sluissingel 20 te Breda op een in overleg met partijen nader vast te stellen dag en uur;
4.2 bepaalt, dat de advocaten van partijen daartoe binnen veertien dagen na heden, bij brief overeenkomstig bijlage B bij het landelijk reglement voor de civiele rol bij de rechtbanken, aan de griffie van de sector civiel recht, team handelsrecht, opgave zullen doen van de verhinderdagen aan hun zijde voor de periode van vijf maanden vanaf de dagtekening van die brief;
in conventie en in reconventie
4.3 houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Louwerse en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2010.?