Home

Rechtbank Breda, 08-03-2010, BL8605, 08/3271

Rechtbank Breda, 08-03-2010, BL8605, 08/3271

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
8 maart 2010
Datum publicatie
24 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:BL8605
Formele relaties
Zaaknummer
08/3271

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting 2005

Dit is 1 van 2 uitspraken, procedurenummers 08/3271 en 08/3272

Belanghebbende heeft begin jaren negentig postdoctoraal wetenschappelijk onderzoek verricht in het Verenigd Koninkrijk. Hij deed dit om nieuwe onderzoeksmethodes aan te leren en te publiceren in internationale tijdschriften. Hij woonde toen niet in Nederland. Onderzoek waarbij belanghebbende betrokken was heeft geleid tot het vestigen van patenten. In de jaren 2000 en volgende heeft belanghebbende, op onregelmatige basis, bedragen uit deze patenten ontvangen.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende bij zijn werkzaamheden in het Verenigd Koninkrijk deelgenomen aan het economische verkeer en zijn de inkomsten uit de patenten belast als inkomsten uit werk en woning. Daaraan doet niet af dat belanghebbende de patenten niet zelf exploiteerde.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/3271

Uitspraakdatum: 8 maart 2010

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [plaatsnaam],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2005 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 195.380 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 44.476.

1.2.De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 juni 2008 de aanslag gehandhaafd.

1.3.Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 11 juli 2008, ontvangen bij de rechtbank op 14 juli 2008, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39.

1.4.De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.6.De inspecteur heeft vóór de zitting een pleitnota ingediend, welke in afschrift is verstrekt aan belanghebbende.

1.7.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2009 te Breda. Daarbij zijn de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de nummers 08/3271 en 08/3272 gezamenlijk behandeld. Ter zitting zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, [naam], alsmede namens de inspecteur, [namen].

1.8.Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur.

1.9.Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

1.10.Nadat het onderzoek ter zitting is gesloten, heeft belanghebbende de rechtbank een formulier toegezonden waarin wordt verzocht om proceskostenvergoeding. Een afschrift van betreffend stuk is aan deze uitspraak gehecht.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.Belanghebbende heeft in de jaren 1990 tot en met 1992 wetenschappelijk onderzoek verricht aan het [X] (hierna: het [X]) in het Verenigd Koninkrijk. Hij ontving in dit kader een studiebeurs van de [Y] (hierna: de [Y]). Belanghebbende was gedurende deze jaren niet in Nederland woonachtig.

2.2.Belanghebbende heeft betreffend onderzoek verricht om nieuwe onderzoeksmethodes aan te leren en te publiceren in internationale tijdschriften.

2.3.Belanghebbende was niet bij het [X] of de [Y] in dienstbetrekking. Hij heeft bij aanvang van zijn werkzaamheden een eenzijdige verklaring getekend waarin hij afstand doet van eventueel door het [X] te vestigen intellectuele eigendomsrechten welke zouden kunnen voortvloeien uit het onderzoek van belanghebbende. Het [X] had een reglement opgesteld waarin is vastgelegd hoe wordt omgegaan met eventueel door het [X] te vestigen patenten welke voortvloeien uit de onderzoekswerkzaamheden en hoe eventuele opbrengsten uit deze patenten worden verdeeld. Van betreffende verklaring en van het reglement zouden geen afschriften meer voorhanden zijn. Tot de gedingstukken behoren wel voorbeelden van betreffende stukken uit 2002.

2.4.Onderzoek waarbij belanghebbende betrokken was, heeft geleid tot het vestigen van patenten door het [X]. Commercialisering van deze patenten heeft geleid tot het, op onregelmatige basis, betalen van royalty’s aan belanghebbende in de jaren 2000 en volgende. In het onderhavige jaar ontving belanghebbende een bedrag aan royalty’s van € 134.299. De inspecteur heeft bij het opleggen van de onderhavige aanslag € 133.948 bij belanghebbendes inkomen uit werk en woning geteld. Voor het verschil van € 351 is geen verklaring gegeven.

3.Geschil

3.1.In geschil is of de door belanghebbende vanuit het Verenigd Koninkrijk ontvangen royalty’s in Nederland belast zijn als inkomen uit werk en woning dan wel sprake is van een vermogensrecht dat tot de rendementsgrondslag van box 3 behoort. Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat geen sprake is van een bron van inkomen, althans dat de opbrengsten niet belastbaar zijn als inkomen uit werk en woning en subsidiair dat slechts sprake is van een vermogensrecht dat in box 3 in aanmerking dient te worden genomen. De inspecteur neemt primair het standpunt in dat de royalty’s kwalificeren als inkomen uit werk en woning en subsidiair dat sprake is van een vermogensrecht dat behoort tot de rendementsgrondslag van box 3.

3.2.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen ter zitting hieraan is toegevoegd verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting.

3.3.Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.432 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 44.476. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het berop.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.Belanghebbende stelt dat geen sprake is van een bron van inkomen, nu met de onderzoeksactiviteiten geen voordeel werd beoogd en daaruit evenmin voordeel viel te verwachten.

4.2.De rechtbank overweegt dat uit het arrest van de Hoge Raad van 14 april 1993, nr. 28 847, onder meer gepubliceerd in BNB 1993/203, kan worden afgeleid dat de vraag of belanghebbende met de activiteiten voordeel beoogde en redelijkerwijs kon verwachten slechts onder bepaalde omstandigheden van belang is. In de eerste plaats is zij van belang voor de afbakening van de sfeer van inkomensbesteding, als voorzienbaar blijvend verliesgevend, ten opzichte van de sfeer van inkomensverwerving. Deze vraag is ook van belang bij de afbakening van belaste transacties in de vermogenssfeer tegenover louter speculatieve transacties. Tot slot kan de vraag een rol spelen in die gevallen waarin activiteiten in het economische verkeer zijn verricht, maar de voordelen buiten het inkomen dienen te blijven omdat deze in de persoonlijke sfeer liggen. De vraag of belanghebbende met de activiteiten voordeel beoogde en redelijkerwijs kon verwachten, is daarentegen niet van belang indien de opbrengst kan worden herleid tot een door belanghebbende in het economische verkeer verrichte werkzaamheid, zonder dat sprake is van blijvende verliesgevende inkomensbesteding en zonder dat de activiteit in de persoonlijke sfeer is verricht.

4.3.Belanghebbende stelt dat het wetenschappelijke onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van een studie en dat het volgen van een studie plaatsvindt in de sfeer van inkomensbesteding en niet in de sfeer van inkomensverwerving.

4.4.De rechtbank overweegt dat belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk maakt dat de onderzoeksactiviteiten niet (op den duur) kostendekkend zouden zijn en dat deze voorzienbaar blijvend verliesgevend zouden zijn. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat belanghebbende niet voor zijn opleiding aan het [X] hoefde te betalen. Gesteld noch aannemelijk is geworden dat de studiebeurs welke belanghebbende van de [Y] ontving ontoereikend was om de kosten met betrekking tot de onderzoeksactiviteiten te voldoen. Dat de studiebeurs onvoldoende was om in het levensonderhoud te voorzien, maakt de onderzoeksactiviteiten niet verliesgevend, nu kosten van levensonderhoud geen kosten van betreffende activiteiten zijn.

4.5.Naar het oordeel van de rechtbank zijn de enkele omstandigheden dat belanghebbende onderzoek verrichtte aan het [X], dat onderzoeksresultaten door het [X] commercieel gebruikt kunnen worden en dat het [X] zich bezighoudt met commercialisering van onderzoeksresultaten, voldoende om te constateren dat belanghebbende heeft deelgenomen aan het economische verkeer. Belanghebbendes onderzoeksactiviteiten vonden niet plaats in de persoonlijke sfeer. Tussen partijen is overigens ook niet in geschil dat de royalty’s niet voortvloeien uit louter speculatieve transacties.

4.6.Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het voorgaande sprake van een bron van inkomen en heeft belanghebbende in de jaren 1990 tot en met 1992 werkzaamheden en diensten verricht als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 1964. Deze bepaling luidde als volgt: “Inkomsten uit arbeid zijn alle niet als winst uit onderneming aan te merken voordelen die worden genoten uit niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden en diensten, daaronder begrepen (…) het produktief maken of vervreemden van een auteursrecht of een octrooi door de auteur of de uitvinder zelf.”

4.7.Vaststaat dat belanghebbende de patenten – die naar het oordeel van de rechtbank gelijk zijn te stellen aan de in voornoemd artikel vermelde octrooien – niet zelf heeft geëxploiteerd maar dat het [X] dat heeft gedaan. Dat gegeven brengt echter niet met zich mee dat belanghebbendes aandeel in de inkomsten uit die exploitatie door het [X] niet bij hem belastbaar zouden zijn. Het geciteerde slot van genoemd artikel had namelijk slechts ten doel om buiten twijfel te stellen dat het vervreemden van een octrooi door de auteur of uitvinder werd aangemerkt als het plukken van vruchten van de werkzaamheden die tot het octrooi hadden geleid. Zie in die zin onder meer het arrest van de Hoge Raad 19 december 1956, nr. 12 971, onder meer gepubliceerd in BNB 1957/38. Anders gezegd, de inkomsten die de patenten voor belanghebbende opleveren, vormen een vrucht van de werkzaamheden die hij in de jaren 1990 tot en met 1992 zelf heeft verricht.

4.8.Uit het voorgaande volgt dat de door het [X] aan belanghebbende betaalde inkomsten onder de Wet IB 1964 belast zouden zijn als inkomsten uit andere arbeid. Gezien het bepaalde in artikel 1, onderdeel Ma, van de Invoeringswet Wet IB 2001, zijn die inkomsten terecht in het onderhavige jaar belast als inkomsten uit werk en woning. Artikel I, onderdeel Ma, Invoeringswet Wet IB 2001 bepaalt: (1) Met betrekking tot op 31 december 2000 nog niet genoten inkomsten uit voor 1 januari 2001 niet in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden en diensten als bedoeld in artikel 22, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet IB 1964 zoals dat luidde op 31 december 2000, blijft hoofdstuk II, afdeling 3, van die wet, zoals dat luidde op laatstgenoemde bepaling, doch met uitzondering van de bepalingen inzake aftrekbare kosten, van toepassing. (2) De inkomsten, bedoeld in het eerste lid, worden voor de toepassing van de Wet IB 2001 aangemerkt als inkomsten uit werk en woning.

4.9.Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, prof. mr. I.J.F.A. van Vijfeijken en mr. M.L.M. van Kempen, rechters, en door de voorzitter en mr. I. van Wijk, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 19 maart 2010

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.