Home

Rechtbank Breda, 10-03-2010, BL9528, 09/1022

Rechtbank Breda, 10-03-2010, BL9528, 09/1022

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
10 maart 2010
Datum publicatie
30 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:BL9528
Zaaknummer
09/1022

Inhoudsindicatie

In geschil is de hoogte van de gedifferentieerde WGA-premie voor het jaar 2009. De inspecteur stelt, dat nu belanghebbende heeft nagelaten tegen het op 27 december 2003 genomen besluit gedifferentieerde WAO-premie, waarin melding is gemaakt van de overgang van een onderneming, bezwaar te maken, het haar niet vrij staat om de vastgestelde overgang van een onderneming thans opnieuw ter discussie te stellen. De rechtbank is van oordeel, dat eerst nadat het UWV bij uitspraak op bezwaar van 20 januari 2006 de ingangsdatum van de WAO-uitkering van de betrokken werknemer wijzigde naar 1 januari 2003, op welke datum de betrokken werknemer nog niet bij belanghebbende in dienstbetrekking was, een belang ontstond voor belanghebbende om de gestelde overgang van de onderneming ter discussie te stellen. Het kan belanghebbende dan niet worden tegengeworpen dat zij geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen enig besluit van vóór januari 2006 waarin een overgang van onderneming stond vermeld.

(deze uitspraak is er één van een cluster van twee uitspraken, AWB 09/1022 en 09/1679)

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 09/1022

Uitspraakdatum: 10 maart 2010

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[eiser] B.V., gevestigd te [plaats],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Roermond,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 26 januari 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen de bij beschikking vastgestelde hoogte van de gedifferentieerde premie WGA voor belanghebbende voor het jaar 2007 op 2,10% (beschikkingnummer [beschikkingnummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2010 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, mevr. [naam], vergezeld van haar gemachtigde, mr. [gemachtigde] en mr. [gemachtigde], verbonden aan Aben & Slag Advocaten te Budel, alsmede namens de inspecteur, mevr. mr. [gemachtigde] en mevr. [gemachtigde]

1.Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- stelt de gedifferentieerde premie WGA vast op 0,47%;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 402,50;

- wijst het verzoek om schadevergoeding af;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 288 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.In geschil is de hoogte van de gedifferentieerde WGA-premie voor het onderhavige jaar.

2.2.Met dagtekening 20 december 2006 is de gedifferentieerde WGA-premie 2007 bij beschikking vastgesteld op 2,10%. Bij de berekening van de hoogte van deze premie is rekening gehouden met één aan belanghebbende toegerekende WAO-uitkering. Het betreft hier een aan de heer [werknemer] toegekende WAO-uitkering. [werknemer] is op 16 juli 2003 in dienst getreden bij belanghebbende, en heeft zich enige tijd later ziek gemeld. Het UWV heeft hem in eerste instantie een WAO-uitkering toegekend met ingang van 18 november 2004. Bij uitspraak op bezwaar van 20 januari 2006, heeft het UWV de ingangsdatum gewijzigd naar 1 januari 2003. Op laatstgenoemde datum was de heer [werknemer] nog in dienstbetrekking bij [bedrijf T] B.V. (hierna: [bedrijf T]). Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat de WAO-uitkering van [werknemer] niet uit dien hoofde kan worden toegerekend aan belanghebbende voor de bepaling van de gedifferentieerde WGA-premie.

2.3.Het UWV stelt zich op het standpunt dat de WAO-uitkering van de heer [werknemer] toch aan belanghebbende moet worden toegerekend omdat de onderneming van [bedrijf T] in 2003 zou zijn overgegaan naar belanghebbende. Belanghebbende betwist gemotiveerd dat zij [bedrijf T] heeft overgenomen. Ook de inspecteur heeft desgevraagd aangegeven dat zij van mening is dat in het verleden geen sprake is geweest van een overgang van deze onderneming naar belanghebbende. De inspecteur stelt echter, in navolging van het UWV, dat de in 2003 vastgelegde overgangsrelatie niet opnieuw in het onderhavige jaar ter discussie kan worden gesteld. Belanghebbende had volgens de inspecteur bezwaar moeten maken tegen het besluit gedifferentieerde WAO premie 2004 met dagtekening 27 december 2003, waarin, onder meer, staat “Wij hebben er rekening mee gehouden dat uw onderneming na 1 januari 1998 (gedeeltelijk) is ontstaan uit en/of overgegaan in (een) andere onderneming(en).” Nu zij heeft nagelaten tegen dit besluit op te komen, kan de overgang van onderneming thans niet opnieuw ter discussie worden gesteld, aldus de inspecteur, die daarbij verwijst naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 februari 2008, nr. 07/2548 WAO, onder meer gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BC5194.

2.4.In de door de inspecteur genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de vraag of het betrokkene in het kader van de gedeeltelijke toerekening van een WAO-uitkering van een bepaalde (ex-)werknemer nog vrij stond te bestrijden dat er sprake is geweest van overgang van onderneming, als volgt beantwoord:

“Is eenmaal komen vast te staan tussen partijen dat er sprake is geweest van overgang van onderneming, dan kan dat later niet opnieuw ter discussie worden gesteld. Uit het door appellant in eerste aanleg overgelegde besluit van 26 november 2001, waarmee de voor 2002 door betrokkene verschuldigde WAO-premie is vastgesteld, kan de Raad niet anders concluderen dan dat het betrokkene volstrekt duidelijk moet zijn geweest dat aan dat besluit ten grondslag is gelegd dat betrokkene [naam Groothandel] gedeeltelijk heeft overgenomen. Nu tegen dat besluit niet is opgekomen, kan die overgang van onderneming voor de gedeeltelijke toerekening van een WAO-uitkering van een ex-werknemer bij besluit van 29 juni 2006 niet opnieuw ter discussie worden gesteld door betrokkene.”

2.5.In een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 februari 2008, nr. 07/3144 WAO, onder meer gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BC5143, is evenwel als volgt geoordeeld:

“In de besluiten met betrekking tot de jaren 2003 en 2004 heeft het Uwv appellante medegedeeld dat er bij de vaststelling van de gedifferentieerde premie rekening mee gehouden is dat appellante na 1 januari 1998 (gedeeltelijk) is ontstaan uit en/of is overgegaan in (een) andere onderneming(en). (…) Appellante heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze besluiten.

(…)

De Raad ziet zich vooreerst gesteld voor de vraag of appellante in onderhavige procedure de door het Uwv aangenomen overgang van onderneming (nog) kan betwisten. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.

De Raad heeft eerder uitgesproken dat, als eenmaal tussen partijen is komen vast te staan dat sprake is geweest van overgang van een onderneming, die overgang van onderneming niet op een later moment opnieuw ter discussie gesteld kan worden.

De Raad stelt vast dat in de tekst van de besluiten (en bijlagen) van 25 november 2002 en 15 december 2003 verwijzingen zijn opgenomen naar de door het Uwv aangenomen overgang van onderneming. De Raad is echter van oordeel dat het appellante in onderhavige procedure niet kan worden tegengeworpen dat zij tegen genoemde besluiten geen rechtsmiddelen heeft aangewend met betrekking tot de door het Uwv aan deze besluiten ten grondslag gelegde overgang van onderneming. Daartoe overweegt de Raad dat het Uwv appellante in genoemde besluiten heeft ingedeeld in de categorie kleine werkgevers, welke indeling betekende dat de overgang van onderneming geen gevolgen had voor de hoogte van de door appellante in 2003 en 2004 verschuldigde gedifferentieerde WAO-premie. (…) De Raad concludeert dat appellante de door het Uwv aangenomen overgang van onderneming in het kader van het onderhavige geschil ter discussie kan stellen.”

2.6. De rechtbank is met de Centrale Raad van Beroep van oordeel dat een werkgever in elk geval niet gebonden kan worden door het niet bestrijden van de vaststelling door het UWV dat sprake is van overgang van onderneming indien hij er geen belang bij had om die vaststelling te bestrijden. Belanghebbende is er tot januari 2006 vanuit gegaan dat [werknemer] arbeidsongeschikt was geworden tijdens zijn dienstbetrekking bij belanghebbende. Daarvan uitgaande werd terecht een verhoogde gedifferentieerde premie vastgesteld. De vaststelling door het UWV dat belanghebbende een onderneming had overgenomen, was in dat kader niet van belang. Voor belanghebbende ontstond een belang eerst nadat het UWV bij uitspraak op bezwaar van 20 januari 2006 de ingangsdatum van de WAO-uitkering van de heer [werknemer] wijzigde naar 1 januari 2003, op welke datum [werknemer] nog niet bij belanghebbende in dienstbetrekking was. Het kan belanghebbende dan niet worden tegengeworpen dat zij geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen enig besluit van vóór januari 2006 waarin een overgang van onderneming stond vermeld.

2.7.Tussen partijen is niet meer in geschil dat in 2003 geen sprake is geweest van een overgang van de onderneming van [bedrijf T] naar belanghebbende. De WAO-uitkering van de heer [werknemer] kan dan niet worden toegerekend aan belanghebbende voor de bepaling van de gedifferentieerde WGA-premie. Belanghebbende heeft – naar de rechtbank begrijpt –gesteld dat het opslagpercentage van de gedifferentieerde WGA-premie dan moet worden vastgesteld op nihil en de inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat dat onjuist is. De enkele, niet nader onderbouwde stelling van de inspecteur ter zitting dat ook sprake moet zijn geweest van andere WAO-instromers, is hiervoor onvoldoende. De rechtbank zal het opslagpercentage verminderen tot nihil en de gedifferentieerde WGA-premie vaststellen op het rekenpercentage voor het onderhavige jaar.

2.8.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

3.Proceskosten en schadevergoeding

Proceskosten

3.1.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank ziet geen reden om af te wjken van de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Om vergoeding van kosten in bezwaar is verzocht in de brief van gemachtigde van 16 januari 2009. Nu de uitspraak op bezwaar van latere datum is, is gelet op het bepaalde in artikel 7:15, derde lid van de Awb tijdig verzocht om vergoeding van de kosten in bezwaar. De rechtbank beschouwt de zaken met procedure¬nummers 09/1679 en 09/1022 als samenhangende zaken in de zin van het Besluit. De kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1), waarvan de helft (€ 402,50) is toe te rekenen aan de onderhavige zaak.

Schadevergoeding

3.2.Belanghebbende heeft in de motivering van haar beroepschrift d.d. 7 april 2009 verzocht om een schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb. De schade is volgens belanghebbende gelegen in het meermaals moeten aansporen van het bestuursorgaan, de rechtsonzekerheid gedurende een lange periode en het moeten inschakelen van adviseurs.

3.3. Ter zake van het moeten inschakelen van adviseurs overweegt de rechtbank dat dit proceskosten betreft die verband houden met de behandeling van het bezwaar en beroep. Artikel 8:75 van de Awb geeft een exclusieve regeling voor de vergoeding van dergelijke kosten. Een vergoeding van deze kosten kan niet op basis van artikel 8:73 van de Awb worden toegekend, ook niet voor zover het proceskosten betreft die niet op grond van artikel 8:75 van de Awb worden vergoed of de vergoeding van artikel 8:75 van de Awb te boven gaan. Zoals de rechtbank onder 3.1. heeft overwogen, ziet zij geen reden om af te wijken van het Besluit.

3.4. Met betrekking tot het moeten aansporen van het bestuursorgaan tot het doen van uitspraak op bezwaar en het bestaan van rechtsonzekerheid heeft belanghebbende niet gesteld dat en welke schade daaruit is voortgevloeid. Daarbij had belanghebbende de mogelijkheid om tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar in beroep te komen bij de rechtbank.

3.5.Nu geen andere schade is gesteld wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus gedaan door mr D. Hund, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en

mr.drs. M.M. de Werd, rechters, en door de voorzitter en mr.drs. M.H. van Schaik, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 23 maart 2010

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als die onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als binnen zes weken na verzending van de uitspraak geen rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.