Home

Rechtbank Breda, 31-05-2010, BM9733, 09/1014

Rechtbank Breda, 31-05-2010, BM9733, 09/1014

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
31 mei 2010
Datum publicatie
1 juli 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:BM9733
Formele relaties
Zaaknummer
09/1014

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting, buitenlandse bankrekening

De FIOD heeft in februari 2005 informatie ontvangen over rekeninghouders van Van Lanschotbank Luxemburg. Belanghebbende is aangeschreven in juli 2007. Hij heeft in november 2007 openheid van zaken gegeven. De navorderingsaanslag over 1995 is opgelegd in december 2007. De rechtbank oordeelt dat de termijn die is verstreken tussen de ontvangst van de informatie uit België en het opleggen van de navorderingsaanslag niet langer is geweest dan noodzakelijk en dat de navorderingsaanslag tijdig is opgelegd.

In gelijke zin 09/1015.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 09/1014

Uitspraakdatum: 31 mei 2010

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [plaatsnaam],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 12 februari 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 1995 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen alsmede de daarin begrepen verhoging.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2010. Voor een overzicht van de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal waarvan een kopie bij deze uitspraak is gevoegd.

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.Door de bevoegde Belgische autoriteiten zijn op 18 februari 2005 gegevens verstrekt aan de FIOD/ECD inzake Nederlandse ingezetenen die een rekening zouden hebben aangehouden bij de bank Van Lanschot te Luxemburg. De gegevens bestonden uit afschriften van fotokopieën van lijsten waarop namen en saldi waren vermeld. Belanghebbende is als rekeninghouder geïdentificeerd. Bij brief van 7 maart 2007 is hem daarvan mededeling gedaan en is hem gevraagd gegevens en inlichtingen over de bankrekening te verstrekken. Het verzoek is herhaald bij brieven van 15 maart 2007 en 18 juni 2007. Bij brief van 20 november 2007 is een navorderingsaanslag alsmede de daarin begrepen verhoging aangekondigd over het onderhavige jaar. Bij brief van 30 november 2007 heeft belanghebbende vervolgens afschriften van de stukken van Van Lanschot inzake de rekening verstrekt. De navorderingsaanslag alsmede de daarin begrepen verhoging is gedagtekend 14 december 2007 en is gebaseerd op de door belanghebbende verstrekte gegevens.

Verlengde navorderingstermijn

2.2.Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het gebruiken van de verlengde navorderingstermijn van 12 jaar (artikel 16, vierde lid, AWR) en gesteld dat het opleggen van de navorderingsaanslag onredelijk lang heeft geduurd.

2.3.De rechtbank zal beoordelen of de termijn die is verlopen tussen de ontvangst van de informatie uit België en de datum waarop de navorderingsaanslag is opgelegd, langer is geweest dan hetgeen noodzakelijk was voor het verkrijgen van inlichtingen die nodig waren voor het bepalen van de verschuldigde belasting en tevens het met redelijke voortvarendheid voorbereiden en vaststellen van de aanslag.

2.4.Tussen het moment dat de Belgische informatie bij de FIOD/ECD binnenkwam en het moment dat voor het eerst contact met belanghebbende werd opgenomen, zijn ruim twee jaar verstreken. De inspecteur heeft aangegeven dat in die periode de informatie is bestudeerd, dat een draaiboek is opgezet voor het identificeren en belasten van de daarbij genoemde personen en dat de identificatie heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk proces, wil het zorgvuldig geschieden, naar zijn aard nu eenmaal tijd kost, zeker in een situatie als deze waarin alleen namen en voornamen van personen bekend zijn maar geen adres- of woonplaatsgegevens. Een termijn van ruim twee jaar acht de rechtbank daarvoor heel redelijk. Vervolgens is met belanghebbende gecorrespondeerd op 7 maart 2007, 15 maart 2007 en 18 juni 2007. Belanghebbende heeft op 12 en 19 maart 2007 ontkend een rekening aan te houden. De navorderingsaanslag is vervolgens aangekondigd in november 2007. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur ook hierbij voldoende voortvarend te werk is gegaan. Doordat belanghebbende ontkende een rekening aan te houden, beschikte de inspecteur immers niet over concrete gegevens om de aanslag vast te stellen en moest hij uitgaan van gemiddelden. Dat hij na de brief van 18 juni 2007 nog vijf maanden de tijd heeft genomen om de hoogte van de correctie te bepalen, acht de rechtbank niet disproportioneel, temeer nu de inspecteur in die brief nog uitdrukkelijk aan belanghebbende de mogelijkheid bood om alsnog informatie te verstrekken. Tenslotte is de inspecteur zeer voortvarend te werk gegaan door na ontvangst van de gegevens van belanghebbende van 30 november 2007, binnen 14 dagen de navorderingsaanslag op basis van die gegevens vast te stellen.

2.5.Al hetgeen onder 2.4. is overwogen, leidt tot het oordeel dat de termijn die is verstreken tussen de ontvangst van de informatie uit België en het opleggen van de navorderingsaanslag niet langer is geweest dan noodzakelijk en dat de navorderingsaanslag tijdig is opgelegd.

Tenaamstelling rekening

2.6.Belanghebbende woont en woonde ook in het onderhavige jaar samen met [naam]. Zij zijn niet gehuwd. De rekening stond op naam van belanghebbende. [naam] was gemachtigd tot de rekening.

2.7.Bij de navorderingsaanslag is het inkomen van belanghebbende verhoogd met ƒ 20.315 inkomsten uit de bankrekening. Tussen partijen is dat bedrag als zodanig niet in geschil. Belanghebbende stelt echter dat de helft moet worden belast bij [naam], omdat zij mede-eigenaar is van de rekening.

2.8.Belanghebbende heeft geen andere bewijs overgelegd dan de volmacht ten name van [naam] en een schriftelijke verklaring van hemzelf. De rechtbank heeft belanghebbende ter zitting meegedeeld dat zij niet aannemelijk acht dat belanghebbende de litigieuze inkomsten had aangegeven, dat belanghebbende derhalve niet de vereiste aangifte had gedaan en dat dat ertoe leidt dat belanghebbende overtuigend aan moet tonen dat de uitspraak op bezwaar, waarbij de navorderingsaanslag is gehandhaafd, onjuist is. Belanghebbende heeft daarop aangegeven geen extra bewijsmiddelen aan te kunnen voeren.

2.9.Nu de rekening op naam stond van belanghebbende, was hij de juridische eigenaar. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt, laat staan overtuigend heeft aangetoond, dat de helft van de inkomsten en het saldo op de rekening in feite toekwam aan [naam]. De enkele, eenzijdige, verklaring van belanghebbende is daartoe onvoldoende. De verklaringen die belanghebbende heeft afgelegd over de voeding van rekening geven evenmin voldoende aanwijzingen dat de juridische tenaamstelling niet aansluit bij hetgeen belanghebbende en [naam] werkelijk hebben beoogd. De rekening is blijkbaar mede gevoed door verkopen van auto’s door belanghebbende persoonlijk en door schenkingen van de vader van belanghebbende. Niet valt in te zien waarom de daarmee gemoeide bedragen mede [naam] aangaan.

2.10.Het onder 2.6. tot en met 2.9. overwogene leidt tot de conclusie dat de navorderingsaanslag terecht en tot een juist bedrag aan belanghebbende is opgelegd.

De verhoging

2.11.De stelling van belanghebbende dat de verhoging gehalveerd moet worden omdat de helft toegerekend moet worden aan [naam] en [naam] is ingekeerd, stuit reeds af op hetgeen onder 2.9. is overwogen omtrent de toerekening van de inkomsten uit de rekening.

2.12.Vaststaat dat belanghebbende op zijn naam de litigieuze rekening aanhield bij Van Lanschot. Nu belanghebbende tot 30 november 2007 steeds het bestaan van die rekening heeft ontkend is het volstrekt onaannemelijk dat belanghebbende de inkomsten daaruit heeft aangegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is het aan opzet van belanghebbende te wijten dat bij de primitieve aanslagregeling te weinig belasting/premies zijn geheven. De rechtbank acht de vastgestelde verhoging, na kwijtschelding van 50%, van ƒ 5.079 of 50% van de nagevorderde belasting/premieheffing passend en geboden.

2.13.Belanghebbende heeft ook gesteld dat de verhoging moet worden verminderd in verband met overschrijding van de redelijke termijn. De verhoging is aangekondigd bij brief van 20 november 2007. De rechtbank acht aannemelijk dat de vermelding van het jaartal 2006 in de brief op een typefout berust. Het beroep is ingesteld op 5 maart 2009. De rechtbank heeft in mei 2009 besloten de zaak aan te houden in afwachting van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie over de verlengde navorderingstermijn. Die uitspraak is gedaan op 11 juni 2009. Vervolgens heeft het nog bijna een jaar geduurd voordat de rechtbank uitspraak doet. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn aldus met een half jaar is overschreden. In beginsel zou dat leiden tot een verlaging van de verhoging met 5% of ƒ 253, maar nu dat minder is dan € 250 volstaat de rechtbank met het oordeel dat de geconstateerde verdragsschending voldoende is gecompenseerd met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, lid 1, van het EVRM.

Overig

2.14.Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat de belastingdienst ten onrechte geen inzage heeft gegeven in de informatie die van België is ontvangen. De rechtbank acht deze stelling tardief. Overigens ziet de rechtbank niet in waarom die informatie van belang zou kunnen zijn, nu de navorderingsaanslag niet daarop is gebaseerd maar op de door belanghebbende zelf aan de inspecteur verstrekte informatie. Belanghebbende heeft ook geen reden aangevoerd waarom hij van deze informatie zou willen kennisnemen. De rechtbank ziet geen reden om de inspecteur te gelasten meer stukken over te leggen dan bij het verweerschrift zijn gevoegd.

Conclusie

2.15.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

2.16.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr.drs. G.H.C. Blommers en mr.drs. M.M. de Werd, rechters, en door de voorzitter en mr. M. van Es-Hinnen, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 4 juni 2010

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.