Home

Rechtbank Breda, 18-06-2010, BN2045, 08/5843

Rechtbank Breda, 18-06-2010, BN2045, 08/5843

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
18 juni 2010
Datum publicatie
22 juli 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:BN2045
Formele relaties
Zaaknummer
08/5843

Inhoudsindicatie

Dit is één van 2 zaken (nrs. 085843, 08/5844)

In geval van samenloop kunnen de vrijstellingen van artikel 36k, derde lid en artikel 36q van de Wet belastingen op milieugrondslag in het jaar 2006 naast elkaar worden toegepast. De omstandigheid dat vanaf het jaar 2008 beide vrijstellingen niet meer naast elkaar van toepassing zijn, doet hieraan niet af nu voor dat jaar een gewijzigde wettekst geldt.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 08/5843

Uitspraakdatum: 18 juni 2010

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats belanghebbende],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord, kantoor Emmen,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.Belanghebbende heeft bij de inspecteur een verzoek ingediend tot teruggaaf van energiebelasting voor het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006. De inspecteur heeft dit verzoek bij beschikking afgewezen. Tegen deze afwijzing heeft belanghebbende bezwaar aangetekend. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 november 2008 de beschikking gehandhaafd.

1.2.Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 18 december 2008, ontvangen bij de rechtbank op 17 december 2008, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 288.

1.3.De inspecteur heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.4.Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.

1.5.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2010 te Breda. Aldaar zijn tegelijkertijd behandeld de zaken, die bij de rechtbank geregistreerd zijn onder de procedurenummers 08/5843 en 08/5844. Ter zitting zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [namen], alsmede namens de inspecteur, [namen].

1.6.Belanghebbende en de inspecteur hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen is verzonden.

1.7.De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het onderzoek aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen met elkaar te overleggen en schriftelijke inlichtingen te verstrekken. Bij gezamenlijke brief van 11 maart 2010 hebben partijen hun inlichtingen verstrekt en meegedeeld geen behoefte te hebben aan een nadere mondelinge behandeling. De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en aan partijen medegedeeld dat op 18 juni 2010 uitspraak zal worden gedaan.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.Belanghebbende is producent van gietwerk voor de off-road, zware vrachtwagens en automotive, diesel & wind en machinebouw industrie. Het productieproces bestaat uit het gieten van de metalen componenten (onderdelen) tot en met het (na-) bewerken ervan op zodanige wijze dat deze producten onmiddellijk in het productieproces van de klant ingezet kunnen worden. De elektriciteit wordt regelmatig verdeeld over het jaar afgenomen en zowel voor de metallurgische processen als voor de niet metallurgische processen aangewend. Beide processen vinden in de loop van het jaar regelmatig plaats. Van het totale energieverbruik van vestiging [2e vestiging belanghebbende] wordt 20% aangewend in de metallurgische processen en van het totale energieverbruik van vestiging [vestigingsplaats belanghebbende] wordt 70% aangewend in de metallurgische processen.

2.2.Belanghebbende krijgt elektriciteit geleverd via een tweetal aansluitingen, welke zijn gelegen aan de [adres] te [2e vestiging belanghebbende] (gemeente [adresnaam gemeente]) en aan de [adres] te [vestigingsplaats belanghebbende]. Voor het onderhavige tijdvak bedraagt het totale elektriciteitsverbruik voor vestiging [2e vestiging belanghebbende] 22.068.712 kWh en voor vestiging [vestigingsplaats belanghebbende] 38.322.799 kWh.

2.3.Voor vestiging [2e vestiging belanghebbende] heeft belanghebbende over de eerste 10 000 000 kWh een bedrag aan energiebelasting betaald van € 93.842. Voor vestiging [vestigingsplaats belanghebbende] heeft belanghebbende een bedrag betaald van € 95.557.

2.4.Vaststaat dat belanghebbende in aanmerking komt voor zowel de vrijstelling ingevolge artikel 36k, derde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: Wbm) als voor de vrijstelling voor zakelijk verbruikte elektriciteit ingevolge artikel 36q van de Wbm. Tevens staat vast dat de verschuldigde belasting en de vrijstellingen per aansluitpunt worden berekend.

3. Geschil

3.1.In geschil is het antwoord op de vraag of de vrijstellingen ingevolge artikel 36k, derde lid en artikel 36q van de Wbm ingeval van samenloop naast elkaar kunnen worden toegepast en zo ja, in hoeverre belanghebbende dan recht heeft op teruggaaf van energiebelasting. Belanghebbende beantwoordt die vraag bevestigend en komt primair tot de teruggaaf van alle betaalde energiebelasting en subsidiair tot een teruggaaf van € 95.557 voor [vestigingsplaats belanghebbende] en € 39.792 voor [2e vestiging belanghebbende]. De Inspecteur beantwoordt de vraag ontkennend en komt tot een teruggaaf van nihil voor beide vestigingen.

3.2.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken alsmede op hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd.

3.3.Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vernietiging van de beschikking en tot een teruggaaf van energiebelasting tot een bedrag van € 39.792 voor vestiging [2e vestiging belanghebbende] en € 95.557 voor vestiging [vestigingsplaats belanghebbende]. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.Volgens belanghebbende kunnen beide vrijstellingen naast elkaar worden toegepast. In dit geval zou volgens belanghebbende het verbruik tot maximaal 10 000 000 kWh ingevolge artikel 36k, derde lid, van de Wbm geheel dan wel grotendeels vrijgesteld zijn en zou het verbruik boven 10 000 000 kWh ingevolge artikel 36q van de Wbm vrijgesteld zijn.

4.2.Volgens de inspecteur dient bij samenloop eerst de vrijstelling krachtens artikel 36k, derde lid, van de Wbm van het totale verbruik te worden afgetrokken en voor zover het resterende verbruik boven de 10 000 000 kWh uitkomt, is dit meerdere eveneens vrijgesteld ingevolge artikel 36q van de Wbm. In het onderhavige geval zou dit betekenen dat belanghebbende geen recht heeft op enige teruggaaf van energiebelasting, nu na aftrek voor het metallurgisch proces nog steeds meer elektriciteit wordt afgenomen dan 10 000 000 kWh.

4.3.Artikel 36k, derde lid van de Wbm bepaalt dat vrijstelling van belasting wordt verleend ter zake van de levering van elektriciteit die wordt gebruikt voor chemische reductie en elektrolytische en metallurgische procédés.

4.4.Artikel 36q van de Wbm bepaalt, voor zover te dezen van belang, dat vrijstelling van de belasting wordt verleend ter zake van de levering van zakelijk verbruikte elektriciteit bij een verbruik boven de 10 000 000 kWh per verbruiksperiode van 12 maanden per aansluiting, voor het gedeelte van de geleverde hoeveelheid per verbruiksperiode van 12 maanden per aansluiting dat hoger is dan 10 000 000 kWh.

4.5.De rechtbank acht de tekst van de wet duidelijk. In (de tekst van) de wet zijn geen aanknopingspunten te vinden die verbieden dat de vrijstellingen van artikel 36k, derde lid, van de Wbm en van artikel 36q van de Wbm naast elkaar toegepast kunnen worden. De omstandigheid dat vanaf het jaar 2008 beide vrijstellingen niet meer naast elkaar van toepassing zijn doet hieraan niet af nu voor dat jaar een gewijzigde wettekst geldt.

Vaststaat dat de elektriciteit door het gehele jaar voor zowel metallurgische als niet metallurgische processen wordt aangewend en dat daarvoor de onder 2.1 genoemde verdeling geldt. Naar het oordeel van de rechtbank geldt als uitgangspunt voor de toepassing in verband met de vrijstelling voor de metallurgische processen dat voor iedere verbruikte wattuur moet worden bepaald welk gedeelte op metallurgische processen ziet en welk gedeelte niet. Het gedeelte dat op metallurgische processen ziet, wordt dan ingevolge artikel 36k, derde lid, van de Wbm vrijgesteld van de heffing van energiebelasting.

Daarnaast is het totale verbruik boven de geleverde 10 000 000 kWh ingevolge artikel 36q van de Wbm vrijgesteld. Om te bepalen of sprake is van verbruik boven de 10 000 000 kWh dient, gezien de wettekst van deze vrijstelling, het totale verbruik, inclusief het gedeelte van het energieverbruik dat ziet op metallurgische processen en dat ingevolge het genoemde artikellid van artikel 36k van de Wbm vrijgesteld is, meegenomen te worden.

Derhalve wordt slechts het verbruik onder de 10 000 000 kWh, dat niet op metallurgische processen ziet, in de heffing betrokken.

4.6.In het onderhavige geval is het energieverbruik bij beide vestigingen hoger dan 10 000 000 kWh. Het gedeelte van het energieverbruik dat hoger is dan 10 000 000 kWh, is reeds op grond van artikel 36q van de Wbm vrijgesteld. Nu vaststaat welk gedeelte van het energieverbruik bij beide vestigingen op metallurgische processen ziet, dient alleen nog te worden bepaald welk gedeelte van de eerste geleverde 10 000 000 kWh, vrijgesteld is ingevolge artikel 36k, derde lid, van de Wbm.

Het bovenstaande leidt voor beide vestigingen tot de volgende berekening van de verschuldigde energiebelasting en het bedrag van de teruggaaf:

Berekening vestiging [2e vestiging belanghebbende]:

Verbruik tot 10 000 000 kWh

20% ten behoeve van metallurgische processen (vrijgesteld) 2 000 000 kWh

Ten behoeve van overig verbruik (belast) 8 000 000 kWh

Verschuldigde energiebelasting ingevolge artikel 36i, eerste lid, onderdeel g, van de Wbm

met betrekking tot overig verbruik

- niet hoger dan 10 000 kWh, per kWh € 0,0705, 10 000 maal € 0,0705 € 705

- hoger dan 10 000 kWh, maar niet hoger dan 50 000 kWh, per kWh € 0,0343,

(50 000 minus 10 000) maal € 0,0343 € 1.372

- hoger dan 50 000 kWh, maar niet hoger dan 10 000 000 kWh, per kWh € 0,0094,

(8 000 000 minus 40 000 minus 10 000) maal € 0,0094 € 74.730

€ 76.807

Af: belastingvrije voet ingevolge artikel 36j, eerste lid,

van de Wbm € 197

Per saldo verschuldigde energiebelasting € 76.610

Af: betaalde energiebelasting € 93.842

Teruggaaf energiebelasting € 17.232

Berekening vestiging [vestigingsplaats belanghebbende]:

Verbruik tot 10 000 000 kWh

70% ten behoeve van metallurgische processen (vrijgesteld) 7 000 000 kWh

Ten behoeve van overig verbruik (belast) 3 000 000 kWh

Verschuldigde energiebelasting ingevolge artikel 36i, eerste lid, onderdeel g, van de Wbm

met betrekking tot overig verbruik

- niet hoger dan 10 000 kWh, per kWh € 0,0705, 10 000 maal € 0,0705 € 705

- hoger dan 10 000 kWh, maar niet hoger dan 50 000 kWh, per kWh € 0,0343,

(50 000 minus 10 000) maal € 0,0343 € 1.372

- hoger dan 50 000 kWh, maar niet hoger dan 10 000 000 kWh, per kWh € 0,0094,

(3 000 000 minus 40 000 minus 10 000) maal € 0,0094 € 27.730

€ 29.807

Af: belastingvrije voet ingevolge artikel 36j, eerste lid,

van de Wbm € 197

Per saldo verschuldigde energiebelasting € 29.610

Af: betaalde energiebelasting € 95.557

Teruggaaf energiebelasting € 65.947

4.7.Gelet op het vorenoverwogene heeft belanghebbende over het onderhavige tijdvak recht op een teruggaaf van energiebelasting van € 17.232 voor vestiging [2e vestiging belanghebbende] en € 65.947 voor vestiging [vestigingsplaats belanghebbende] en dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en ½ punt voor het geven van schriftelijke inlichtingen met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Met betrekking tot de zaken 08/5843 en 08/5844 gaat de rechtbank uit van twee samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit. In verband daarmee zal de rechtbank in ieder van deze zaken een proceskostenvergoeding toekennen van € 402,50 (€ 805 gedeeld door twee zaken waarin belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld). Overige kosten die op grond van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen, zijn gesteld noch gebleken. Voor vergoeding van kosten van de bezwaarfase acht de rechtbank geen termen aanwezig, nu belanghebbende niet om vergoeding van deze kosten heeft verzocht voordat uitspraak op bezwaar is gedaan, zoals is vereist op grond van artikel 7:15, derde lid van, van de Awb.

6.Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond;

-vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-verleent teruggaaf van energiebelasting over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 van € 17.232 voor vestiging [2e vestiging belanghebbende];

-verleent teruggaaf van energiebelasting over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 van € 65.947 voor vestiging [vestigingsplaats belanghebbende];

-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 402,50;

-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 288 aan deze vergoedt.

Aldus gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr.drs. M.M. de Werd en mr.drs. G.H.C. Blommers , rechters, en door de voorzitter en mr. M.D.E. Copra-Carolie, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 30 juni 2010

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als die onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als binnen zes weken na verzending van de uitspraak geen rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.