Home

Rechtbank Breda, 20-08-2010, BN7816, 09/5419

Rechtbank Breda, 20-08-2010, BN7816, 09/5419

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
20 augustus 2010
Datum publicatie
21 september 2010
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2010:BN7816
Formele relaties
Zaaknummer
09/5419

Inhoudsindicatie

Overdrachtsbelasting.

Een steenfabriek werd geschikt gemaakt voor een staalconstructiebedrijf. De egalisatie, reparatie en vernieuwing van de vloer, alsmede de plaatsing van een nieuwe grotere poort in het gebouw zijn van onvoldoende omvang om te leiden tot de vervaardiging van een nieuw goed. De werkzaamheden zijn te beschouwen als sloopwerkzaamheden. Dit heeft tot gevolg dat de levering vrijgesteld is van omzetbelasting en dat de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel a, van de Wet BVR niet van toepassing is (beroep ongegrond).

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 09/5419

Uitspraakdatum: 20 augustus 2010

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaatsnaam],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ‘s-Hertogenbosch,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 3 november 2009 op het bezwaar van belanghebbende tegen de door haar op aangifte voldane overdrachtsbelasting (beschikkingsnummer [nummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2010 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [namen], alsmede namens de inspecteur, [namen].

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.Op [datum] 2008 is aan belanghebbende een bedrijfscomplex geleverd, zijnde een voormalige steenfabriek met bijbehorende aangelegenheden gelegen aan de [adres] te [plaatsnaam], groot 02.34.60ha en kadastraal bekend onder gemeente [kadastrale aanduiding] (hierna: het complex).

De overdrachtsprijs bedroeg € 2.261.851. Belanghebbende heeft hierover aan overdrachtsbelasting afgedragen € 135.711 (afgerond), te weten 6% van € 2.261.851.

2.2.Belanghebbende heeft het complex gekocht met het oog op de vestiging van een staalconstructiebedrijf. Op [datum] 2008 heeft de gemeente Hilvarenbeek een vergunning verleend voor de sloop van een hal en van de vloeren en putten van een andere hal. Aan het complex hebben, onder meer, de volgende werkzaamheden plaatsgevonden:

1.de steenoven is verwijderd uit het hoofdgebouw;

2.de stookketel met bijbehorende voorzieningen zijn verwijderd uit het bijgebouw respectievelijk het hoofdgebouw;

3.alle overige installaties zijn verwijderd uit het hoofdgebouw en de bijgebouwen;

4.het bijgebouw waarin zich de stookketel bevond is volledig gesloopt;

5.de keerwanden rond het complex zijn verwijderd;

6.de tussenwand in het hoofdgebouw is verwijderd, waardoor twee aparte ruimten zijn samengevoegd tot één grote ruimte;

7.uit de vloer in het hoofdgebouw zijn rails verwijderd;

8.de vloer is geëgaliseerd en op sommige plaatsen gesloopt en vervangen door een nieuwe vloer;

9.aan de voorkant van het hoofdgebouw is een aanzienlijk grotere ingang gemaakt.

2.3.Voorafgaand aan de verkrijging van het complex heeft belanghebbende een verzoek om afstemming omzet- en overdrachtsbelasting ingediend bij de inspecteur. Belanghebbende is van opvatting dat de verkrijging van het complex is vrijgesteld van de heffing van overdrachtsbelasting, omdat door de op het moment van verkrijging gedane (sloop)werkzaamheden een vervaardig goed is voortgebracht in de zin van artikel 11, derde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB).

2.4.Op 11 december 2008 heeft de inspecteur een waarneming ter plaatse uitgevoerd en geconcludeerd dat met de tot dan toe verrichte werkzaamheden geen nieuw vervaardigd goed was ontstaan. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de levering ingevolge het bepaalde in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, ten eerste, van de Wet OB was vrijgesteld van de heffing van omzetbelasting.

2.5.In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende overdrachtsbelasting verschuldigd is ter zake van de verkrijging van het complex. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend. Daarvoor is beslissend of de verbouwing van het complex heeft geleid tot de vervaardiging van een nieuw onroerend goed.

Vooraf

2.6.De rechtbank is van oordeel dat de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2 van de Awb niet is geschonden, omdat belanghebbende zelf heeft verklaard dat zij geen gebruik wenst te maken van de mogelijkheid om te worden gehoord. Dat de inspecteur telefonisch aan belanghebbende heeft medegedeeld dat een hoorgesprek, wat hem betreft, voor de beantwoording van de in het onderhavige geval in geschil zijnde vraag geen betekenis zou hebben, wat er hiervan ook moge zijn, doet aan het voorgaande niet af nu belanghebbende evenwel de mogelijkheid heeft gekregen om te worden gehoord.

Inhoudelijk

2.7.Artikel 15, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (Wet BVR), voor zover hier van belang, bepaalt dat vrijgesteld is van overdrachtsbelasting de verkrijging krachtens de levering als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, ten eerste, van de Wet OB ter zake waarvan omzetbelasting is verschuldigd, tenzij het goed als bedrijfsmiddel is gebruikt en de verkrijger de omzetbelasting op grond van artikel 15 van de Wet OB geheel of gedeeltelijk in aftrek kan brengen.

2.8.Artikel 11, eerste lid, onderdeel a, ten eerste, van de Wet OB bepaalt dat uitgezonderd is van de vrijstelling van omzetbelasting de levering van een gebouw of een gedeelte van een gebouw en het erbij behorend terrein vóór, op of uiterlijk twee jaren na het tijdstip van eerste ingebruikneming.

2.9.Artikel 11, derde lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet OB bepaalt dat voor toepassing van het eerste lid, onderdeel a, ten eerste, van de Wet OB na de verbouwing van een gebouw de eerste ingebruikneming als eerste ingebruikneming wordt aangemerkt, indien door die verbouwing een vervaardigd goed is voortgebracht.

2.10.Het enkele verrichten van sloopwerkzaamheden aan een gebouw kan niet worden aangemerkt als een verbouwing. (vergelijk: Hoge Raad 7 maart 2003, nr. 37 525, onder andere gepubliceerd in BNB 2003/193). Derhalve kan het enkele uitvoeren van sloopwerkzaamheden aan een gebouw dat in gebruik is of in gebruik is geweest, niet tot gevolg hebben dat het gebouw tijdens of na die werkzaamheden als zodanig voor het eerst in gebruik kan worden genomen, ongeacht of de werkzaamheden meer of minder ingrijpend zijn en ongeacht of deze gericht zijn op volledige afbraak dan wel de aanzet zijn tot een verbouwing in de zin van artikel 11, derde lid, onderdeel b, van de Wet OB. De levering van een op deze wijze bewerkt gebouw is derhalve niet van de vrijstelling uitgezonderd.

2.11.Vaststaat dat het complex als voormalige steenfabriek geschikt diende te worden gemaakt voor een staalconstructiebedrijf. De steenfabriek diende derhalve te worden ontmanteld. Uit de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank begrepen dat behoudens de sloop van het ketelgebouw, het hoofdgebouw in zijn geheel is blijven staan en dat de werkzaamheden zich grotendeels in dat hoofdgebouw hebben voltrokken.

2.12.De in onderdeel 2.2 onder 1 tot en met 7 vermelde werkzaamheden zijn naar het oordeel van de rechtbank te beschouwen als sloopwerkzaamheden en hebben als zodanig niet geleid tot de vervaardiging van een nieuw goed. De egalisatie, reparatie en vernieuwing van de vloer, alsmede de plaatsing van een nieuwe grotere poort in het gebouw zijn naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende omvang om te leiden tot de vervaardiging van een nieuw goed. In tegenstelling tot hetgeen belanghebbende stelt leiden de bij de stukken van het geding gevoegde foto’s, niet tot een ander oordeel.

2.13.Gelet op al het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de levering van het complex niet heeft plaatsgevonden vóór, op of uiterlijk twee jaren na het tijdstip van eerste ingebruikneming. Dit heeft tot gevolg dat de levering vrijgesteld is van omzetbelasting en dat de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel a, van de Wet BVR niet van toepassing is.

Het gelijk is derhalve aan de zijde van de inspecteur, zodat het beroep ongegrond is verklaard.

3.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Aldus gedaan door mr. W. Brouwer, rechter, en door deze en mr. W.Y. Ip, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2010.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 24 augustus 2010

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.