Home

Rechtbank Breda, 19-01-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:BW1704 ECLI:NL:RBBRE:2011:204 BP4443, 10/2062

Rechtbank Breda, 19-01-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:BW1704 ECLI:NL:RBBRE:2011:204 BP4443, 10/2062

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
19 januari 2011
Datum publicatie
15 februari 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BP4443
Zaaknummer
10/2062

Inhoudsindicatie

Ontvankelijkheid bezwaar - WOZ

Bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het door de gemachtigde van belanghebbende ingediende bezwaarschrift was voldoende gemotiveerd. De daarin vervatte aankondiging van een nadere motivering doet daar niet aan af. De rechtbank wijst de zaak terug naar verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/2062

Uitspraakdatum: 19 januari 2011

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiseres,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Etten-Leur,

verweerder.

Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van verweerder van 10 mei 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [de woning] (hierna: de woning), is gewaardeerd krachtens de Wet waardering onroerende zaken en de met die beschikking in één geschrift bekendgemaakte aanslag onroerende-zaakbelastingen 2010.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2011 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] verbonden aan [taxatiebureau] BV te [woonplaats], alsmede namens verweerder, [gemachtigde] en [taxateur], taxateur.

1.Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- verklaart het bezwaar ontvankelijk;

- wijst de zaak terug naar verweerder ter inhoudelijke behandeling van het bezwaar;

- veroordeelt de verweerder in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.092,50;

- gelast dat verweerder het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.Verweerder heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de woning, per waardepeildatum

1 januari 2009 (hierna: de waardepeildatum), vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2010 tot

1 januari 2011 op € 234.000. In het desbetreffende geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen 2010 bekend gemaakt. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard vanwege het niet motiveren van het bezwaar.

2.2.In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, verweerder is de tegenovergestelde mening toegedaan.

2.3.Belanghebbende stelt dat haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard omdat zij, anders dan verweerder stelt, wel degelijk haar bezwaar gemotiveerd heeft.

2.4.Het bezwaarschrift van belanghebbende, opgesteld door haar gemachtigde, en bij verweerder binnengekomen op 9 april 2010 bevat onder meer de volgende passage:

“Hierbij doe ik u toekomen het WOZ-bezwaarschrift namens onze cliënt [belanghebbende], tegen de aanslag/beschikking (…) voor het belastingjaar 2010.

Ik ben het niet eens met de door u bepaalde WOZ-waarde op deze aanslag. Deze WOZ-waarde is naar mijn oordeel te hoog vastgesteld. Op basis van de bij ons bekende administratieve gegevens kan de WOZ-waarde voor [de woning] niet hoger zijn dan € 160.000,-“

Voorts wordt in het bezwaarschrift verzocht om het taxatieverslag toe te zenden alsmede de uitspraak op bezwaar aan te houden totdat een nog door of namens de gemachtigde op te maken taxatieverslag is ontvangen, waarna dit naar verweerder gestuurd kan worden.

2.5.Verweerder heeft bij geschriften met dagtekening 12 en 28 april 2010 gericht aan haar gemachtigde, belanghebbende in de gelegenheid gesteld haar bezwaar vóór respectievelijk 26 april 2010 en 6 mei 2010 schriftelijk te motiveren. Omdat verweerder niets ontvangen had, heeft hij het bezwaar op 10 mei 2010 niet-ontvankelijk verklaard.

2.6.Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met de in 2.4. vermelde passage voldaan aan haar motiveringsplicht. Immers, deze passage maakt duidelijk met welk besluit belanghebbende niet kon instemmen en geeft aan dat de door verweerder vastgestelde en aannemelijk te maken waarde bestreden wordt op basis van bij de gemachtigde bekende administratieve gegevens. Niet gezegd kan worden dat deze motivering te summier is in vergelijking met verweerders motivering van de beschikking. Immers de waardebeschikking wordt onderbouwd met een taxatieverslag dat niet meer behelst dan de vermelding van drie vergelijkingspanden met verkoopcijfers, enkele objectkenmerken en wat fotomateriaal. Mitsdien heeft belanghebbende reeds bij het indienen van het bezwaar voldaan aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb. De aankondiging van een nadere motivering kan dit niet meer ongedaan maken, ook als deze niet binnen de door verweerder gestelde termijn overgelegd wordt (vergelijk Hoge Raad 25 juli 2000, nr. 34990, LJN AA6597). Hoe sterk de door belanghebbende aangedragen gronden inhoudelijk zijn, acht de rechtbank voor het beantwoorden van de vraag of belanghebbende beroepsgronden heeft aangevoerd, niet van belang. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk is. De stelling van verweerder dat de gemachtigde gespecialiseerd is in WOZ-zaken en dat verweerder dan van deze gemachtigde bepaalde verwachtingen mag hebben brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het gelijk is aan belanghebbende.

2.7.Bij een ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard bezwaar dient de rechter in de regel met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, verweerder op te dragen opnieuw op het bezwaar te beslissen. Van die regel kan worden afgeweken indien daartoe goede grond bestaat, bijvoorbeeld indien partijen aandringen op een inhoudelijke beoordeling van het geschil door de rechter, of indien duidelijk is dat de belanghebbende niet wordt benadeeld doordat de rechter zelf in de zaak voorziet (vergelijk Hoge Raad 9 juni 2006, nr. 41 130, onder meer gepubliceerd in BNB 2006/290, aangehaald in Hoge Raad 26 juni 2009, nr. 42615, LJN BD1510). Nu partijen verdeeld zijn gebleven over de waarde van de woning op waardepeildatum en ter zitting hebben verzocht de zaak terug te wijzen naar verweerder, draagt de rechtbank verweerder op opnieuw op het bezwaar te beslissen.

2.8.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

2.9.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).

Aldus gedaan door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en door deze en mr. M.J.M. Mies, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2011.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 01 februari 2011.

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.