Rechtbank Breda, 23-02-2011, BQ0038, 10/3424
Rechtbank Breda, 23-02-2011, BQ0038, 10/3424
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 23 februari 2011
- Datum publicatie
- 4 april 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ0038
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2011:BW3631, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 10/3424
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 10/3424
Uitspraakdatum: 23 februari 2011
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Moerdijk,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 11 augustus 2010 op het verzoek van belanghebbende om vergoeding van de door hem gemaakte kosten betreffende het bezwaar tegen de beschikking waarbij de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [onroerende zaak], is gewaardeerd krachtens de Wet waardering onroerende zaken en de met die beschikking in één geschrift bekend gemaakte aanslag onroerende-zaakbelastingen 2010.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2011 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan WOZ-specialisten te [woonplaats], alsmede, namens verweerder, [gemachtigden].
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 441,50;
-gelast dat verweerder het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan hem vergoedt.
2.Gronden
2.1.In de bestreden uitspraak heeft verweerder belanghebbende een vergoeding betreffende kosten van bezwaar toegekend van € 203,25. Dit bedrag bestaat voor € 54,50 uit kosten van rechtsbijstand en voor € 148,75 uit kosten van een deskundige (opsteller van een taxatierapport).
Tussen partijen is niet in geschil dat de te vergoeden kosten van rechtsbijstand dienen te worden berekend met toepassing van de in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) genoemde forfaitaire bedragen. Bij de berekening van de kosten van rechtsbijstand is verweerder uitgegaan van een wegingsfactor 0,25 in de zin van het Besluit en derhalve van een zeer lichte zaak. Het bedrag aan kosten van een deskundige is inclusief omzetbelasting.
2.2.Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de bezwaarprocedure een zaak van zeer licht gewicht betrof. In het bezwaarschrift wordt inhoudelijk gemotiveerd waarom de bestreden beschikking onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank is de zaak om die reden van gemiddeld gewicht. De kosten van rechtsmatig verleende rechtsbijstand tijdens de bezwaarprocedure worden dan ook becijferd op € 218 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 218 en een wegingsfactor van 1).
2.3.Met betrekking tot de kosten van een deskundige merkt de rechtbank allereerst op dat door betrokkenen geen vooraf vastgesteld tarief is overeengekomen doch dat door hen de afspraak gemaakt is dat belanghebbende het uiteindelijk door de rechtbank vastgestelde bedrag verschuldigd zal zijn.
De vergoeding van de kosten voor een deskundige dient te worden vastgesteld op het bedrag dat redelijkerwijs aan kosten verschuldigd is. Verweerder stelt dat de vergoeding dient te worden berekend op 2,5 gewerkte uren, tegen een tarief van € 50 per uur. Hij verwijst, ter zake van het aantal gewerkte uren, naar een uitspraak van rechtbank Breda. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat slechts 2,5 uren benodigd waren voor het opstellen van het taxatierapport. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat belanghebbende ter zitting een factuur ter zake van de taxatie heeft overgelegd waarop staat dat 3,5 uren zijn besteed aan de taxatie. De rechtbank acht een aantal uren van 3,5 redelijk en in overeenstemming met het Besluit.
2.4.De rechtbank acht verweerder geslaagd in het bewijs dat een vergoeding ter zake van de kosten van een deskundige van € 50 per uur redelijk is. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat taxatiewerkzaamheden geen werkzaamheden van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, zodat kan worden volstaan met een uurtarief dat lager ligt dan het uurtarief genoemd in artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003.
2.5.Gelet op het in 2.3 en 2.4 overwogene, dient de vergoeding betreffende kosten van een deskundige te worden becijferd op 3,5 uren maal € 50 is € 175 plus 19% BTW is € 208,25.
2.6.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
2.7.De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 218,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 0,25). De rechtbank acht de zaak van zeer licht gewicht, nu slechts de kostenvergoeding in bezwaar in geding is.
2.8.Gelet op het in 2.2, 2.5 en 2.7 overwogene, stelt de rechtbank de totale proceskostenvergoeding vast op € 644,75. Aangezien verweerder reeds een bedrag van € 203,25 heeft vergoed, dient hij nog € 441,50 aan belanghebbende te betalen.
Aldus gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en door deze en mr. I. van Wijk, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2011.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 3 maart 2011.
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.