Rechtbank Breda, 13-04-2011, BQ5190, 10/4830
Rechtbank Breda, 13-04-2011, BQ5190, 10/4830
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 13 april 2011
- Datum publicatie
- 20 mei 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ5190
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2011:BV7559, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 10/4830
Inhoudsindicatie
Verzuimboete 67a AWR. Naar het oordeel van de rechtbank moet de situatie waarin belanghebbende voortijdig is aangemaand, hetzelfde behandeld worden als de situatie waarin niet is aangemaand. Het opleggen van een verzuimboete is dan niet mogelijk.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 10/4830
Uitspraakdatum: 13 april 2011
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] BV, gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/ Zuidwest, kantoor Breda,
verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 30 september 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde verzuimboete van € 567, vastgesteld bij de voor het jaar 2008 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2011 te Breda.
Aldaar is belanghebbendes gemachtigde, [gemachtigde], verschenen en gehoord. De inspecteur is niet verschenen. Na de zitting heeft de inspecteur aan de griffier van de rechtbank telefonisch medegedeeld dat hij de uitnodiging voor de zitting wel had ontvangen, doch dat hij zich vanwege privéomstandigheden had vergist in de datum van de zitting.
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-vernietigt de verzuimboete;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.092;
-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 298 aan deze vergoedt.
2.Gronden
2.1.De voor het onderhavige geval relevante bepalingen in de AWR luiden, voor zover van belang, als volgt (tekst 2010):
Artikel 9 van de AWR
“1. Met betrekking tot belastingen welke ingevolge de belastingwet bij wege van aanslag worden geheven, wordt de aangifte gedaan bij de inspecteur binnen een door deze gestelde termijn van ten minste een maand na het uitnodigen tot het doen van aangifte.
2. De inspecteur kan de door hem gestelde termijn verlengen. Hij kan aan de verlenging voorwaarden verbinden, onder meer dat vóór een door hem te bepalen datum op bij ministeriële regeling te bepalen wijze gegevens voor het opleggen van een voorlopige aanslag worden verstrekt.
3. De inspecteur kan niet eerder dan na verloop van de in het eerste, onderscheidenlijk het tweede lid bedoelde termijn de belastingplichtige aanmanen binnen een door hem te stellen termijn aangifte te doen.”
Artikel 67a van de AWR
“1. Indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid, gestelde termijn heeft gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een bestuurlijke boete van ten hoogste € 4920 kan opleggen.
(…)”
2.2.Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat hij door de inspecteur vóór het verstrijken van de reguliere indieningstermijn van de aangifte is aangemaand om de aangifte te doen.
2.3.Ingevolge artikel 67a van de AWR, kan de inspecteur alleen een verzuimboete opleggen indien belanghebbende de aangifte niet binnen de in de aanmaning gestelde termijn heeft gedaan. Nu de termijn voor het doen van aangifte op grond van de Beconregeling was verlengd, kon de inspecteur pas aanmanen na het verstrijken van de verlengde termijn. De eerder verzonden aanmaning is dan niet een aanmaning als bedoeld in de AWR. Naar het oordeel van de rechtbank moet deze situatie waarin belanghebbende voortijdig is aangemaand, hetzelfde behandeld worden als de situatie waarin niet is aangemaand. Het opleggen van een verzuimboete is dan niet mogelijk. Het beroep is gegrond.
2.4.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.092 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 218, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).
Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en door deze en mr. M. Jansen, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2011.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 26 april 2011.
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.