Home

Rechtbank Breda, 25-05-2011, BQ9959, 10/1986

Rechtbank Breda, 25-05-2011, BQ9959, 10/1986

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
25 mei 2011
Datum publicatie
1 juli 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ9959
Formele relaties
Zaaknummer
10/1986

Inhoudsindicatie

Indien een ondernemer zijn onderneming inbrengt in een maatschap maar zijn belang bij de cultuurgronden volledig voorbehoudt, is herwaardering van die gronden ten tijde van de inbreng in strijd met goed koopmansgebruik.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/1986

Uitspraakdatum: 25 mei 2011

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Helmond, verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 23 april 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2003 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. In de uitspraak is het belastbaar inkomen uit werk en woning, na verrekening van verliezen ad € 164.145, vastgesteld op € 407.736 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op € 2.743.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2011 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, mr. [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Uden, alsmede namens de inspecteur, mr. [gemachtigde].

1.Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 402.301 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.743;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.093;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1. Belanghebbende heeft tot 2003 een varkensbedrijf en akkerbouwbedrijf gedreven in de vorm van een eenmanszaak op de adressen [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats]. In september 2002 heeft belanghebbende zich aangemeld voor de beëindiging van het varkensbedrijf in het kader van de Regeling Bedrijfsbeëindiging Veehouderij (hierna: RBV). In 2003 is het varkensbedrijf definitief beëindigd.

2.2.Op 18 maart 2003 heeft belanghebbende een intentieverklaring ondertekend waarin hij heeft verklaard [de BV] B.V. (de B.V.) op te zullen richten met de intentie zijn agrarisch bedrijf (mede) te doen voortzetten door de B.V.. In de slotbepaling van de intentieverklaring is vastgelegd dat belanghebbende eventueel zou overgaan tot oprichting van vennootschappen of samenwerkingsverbanden.

2.3.Op 4 juni 2003 is de B.V. opgericht. De oprichtingsakte vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:

“Op vier juni tweeduizend drie

verscheen voor mij (…)

de heer [belanghebbende], (…) handelend:

a. voor zich in privé;

b. 1. in zijn hoedanigheid van secretaris/penningmeester van het bestuur van de statutair te [woonplaats], gemeente [gemeente] gevestigde stichting: [de Stichting] (…)

2. als mondeling gevolmachtigde van de heer [voorzitter de Stichting], (…) die deze volmacht verstrekte in zijn hoedanigheid van voorzitter van het bestuur van voornoemde stichting;

en als zodanig gemelde stichting ten deze –overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 lid 2 der statuten- rechtsgeldig vertegenwoordigend.

De comparant verklaarde, handelend als gemeld, op te richten een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, (…)

Slotverklaringen

(…)

A. DIRECTIE, BOEKJAAR, GEPLAATST KAPITAAL

1. Voor de eerste maal wordt tot algemeen directeur van de vennootschap benoemd de heer [belanghebbende], de comparant voornoemd.

(…)

3. Bij de oprichting zijn geplaatst eenhonderdtachtig (180) gewone aandelen, vertegenwoordigende een geplaatst kapitaal van achttienduizend euro, (€ 18.000,00).

4. In het geplaatste kapitaal wordt deelgenomen door:

a. [belanghebbende], de comparant voornoemd, met acht (8) gewone aandelen, genummerd 1 tot en met 8;

b. [de Stichting] voornoemd, met eenhonderd tweeënzeventig (172) gewone aandelen, genummerd 9 tot en met 180.

(…)”

Gelet op de bepalingen in de oprichtingsakte is er sprake van 180 geplaatste aandelen, waarvan 172 aandelen, zijnde 95,56%, zijn geplaatst bij [de Stichting] en 8 aandelen, zijnde 4,44%, bij belanghebbende. [de Stichting] heeft de benodigde middelen om 95,56% van de aandelen te plaatsen via rekening-courant geleend van belanghebbende tegen een rentevergoeding van 4% per jaar.

2.4.Eveneens op 4 juni 2003 heeft belanghebbende [de Stichting] opgericht. In de akte van oprichting is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“Bestuur

Artikel 3

1. Het bestuur van de stichting bestaat uit ten minste twee leden. (…)

3. Bestuursleden worden benoemd voor onbepaalde tijd.(…)

5. De bestuursleden genieten geen beloning voor hun werkzaamheden.(…)

Bestuursbesluiten

Artikel 5

1. Het bestuur kan ter vergadering alleen dan geldige besluiten nemen indien de meerderheid van de in functie zijnde bestuursleden ter vergadering aanwezig of vertegenwoordigd is. (…)

3. Ieder bestuurslid heeft het recht tot het uitbrengen van één stem. Voor zover deze statuten geen grotere meerderheid voorschrijven worden alle bestuursbesluiten genomen met volstrekte meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen. Indien bij de besluitvorming de stemmen staken, beslist de voorzitter.

Bestuursbevoegdheid

Artikel 6

(…)

2. Het bestuur is bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen.(…)

Statutenwijziging

Artikel 11

1. Het bestuur is bevoegd deze statuten te wijzigen. (…)

Ontbinding en Vereffening

Artikel 12

1. Het bestuur is bevoegd de stichting te ontbinden. (…)

3. Bij de ontbinding van de stichting geschiedt de vereffening door het bestuur. (…)

Slotverklaringen

(…)

1. Tot bestuursleden van de stichting zijn benoemd:

a. de heer [voorzitter de Stichting], (…), als voorzitter;

b. de heer [belanghebbende], (…), tot secretaris/penningmeester;

(…)”

2.5.Op vragen van de inspecteur over [voorzitter de Stichting] (hierna: [voorzitter de Stichting]), heeft de gemachtigde van belanghebbende in zijn brief van 27 oktober 2009 het volgende geantwoord:

“[voorzitter de Stichting] heeft als medewerker van [onderneming H] B.V. (verkoopleider sector varkens) met belanghebbende een zakelijke relatie opgebouwd. Hij heeft belanghebbende met raad en daad bijgestaan in de periode voorafgaand aan, tijdens en na de beëindiging van de varkenshouderij. Voor belanghebbende was die beslissing niet alleen zakelijk (de gewenste technische en financiële resultaten werden niet behaald), maar vooral ook emotioneel een zwaar besluit. [voorzitter de Stichting] heeft belanghebbende daarin begeleid en ondersteund.

In die periode deed zich de vraag voor hoe de onderneming voort te zetten. Voortzetting van het varkensbedrijf door middel van een deelname in een ander bedrijf of verder gaan met alleen akkerbouw waren mogelijke opties. Voor belanghebbende was het inmiddels wel duidelijk dat vanwege de financiële risico’s zijn privévermogen daarvan diende te worden afgeschermd. Om dit te bewerkstelligen lag een ondernemingsstructuur met een B.V. voor de hand. Daarnaast had en heeft belanghebbende behoefte aan een ter zake deskundig persoon, die hij kan vertrouwen, en die hem niet alleen als adviseur maar ook als beleidsbepaler kan begeleiden. Vanwege de vertrouwensband die tijdens de beëindiging van de varkenshouderij met [voorzitter de Stichting] was ontstaan, heeft belanghebbende hem daarvoor benaderd. [voorzitter de Stichting] heeft daarin toegestemd, echter wenste zo min mogelijk risico te lopen. Onder meer om deze reden is de structuur met de stichting tot stand gekomen.”

2.6.1.Op 18 juni 2003 is een maatschapovereenkomst opgemaakt tussen belanghebbende en de B.V. De maatschap heeft als ingangsdatum 1 januari 2003. Door belanghebbende is volgens de akte ingebracht: het gebruik en genot van mestproductierechten en varkensrechten, ondergrond met de daarop gestichte bedrijfsgebouwen en voorzieningen, de aanwezige veldinventaris op 0.57.70 ha grond, pachtrechten, het economisch belang van 10.31.25 ha grond alsmede zijn volle arbeid, vlijt, kennis en zakelijke relaties. Ten aanzien van de stille reserves op de ingebrachte percelen cultuurgrond van 10.31.25 ha is in artikel 4.1.1.5 van de overeenkomst het volgende vermeld:

“Het economische belang van de percelen cultuurgrond, grootte circa 10.31.25 hectare, partijen genoegzaam bekend, zodat geen nadere omschrijving wordt verlangd, wordt ingebracht tegen de werkelijke waarde. Deze inbreng zonder voorbehoud van stille reserves vindt plaats indien en voor zover deze stille reserves door de vennoot sub 1 [belanghebbende] onbelast kunnen worden gerealiseerd op grond van de Wet op de inkomstenbelasting 2001. De economische inbreng heeft plaatsgevonden waarbij de economische gerechtigdheid van de vennoot sub 1 [belanghebbende] tot de onroerende zaken niet wijzigt en derhalve gelijk blijft aan de economische gerechtigdheid overeenkomstig de situatie vóór het aangaan van deze overeenkomst van maatschap. “

2.6.2.De jaarwinst wordt volgens de maatschapovereenkomst als volgt verdeeld:

- belanghebbende ontvangt een vergoeding voor zijn arbeid;

- belanghebbende en de B.V. ontvangen ieder een vergoeding over het kapitaal;

- belanghebbende ontvangt een vergoeding inzake het gebruik en genot;

- het positieve restant wordt verdeeld: belanghebbende 50% en de B.V. 50%;

- het negatieve restant wordt verdeeld: belanghebbende 100% en de B.V. 0%.

2.6.3.De overdrachts- en stakingswinsten worden als volgt verdeeld:

- toekenning voorbehouden stille reserves aan degene die dat heeft voorbehouden;

- met betrekking tot de cultuurgronden zoals in 2.6.1 is vermeld: belanghebbende 100% en de B.V. 0%;

- het restant wordt verdeeld: belanghebbende 50% en de B.V. 50%.

2.6.4.De voortzettende vennoot heeft volgens de maatschapovereenkomst een voortzettingsrecht en er is eveneens een verdelings- en overnemingsbeding overeengekomen. Daarin is onder meer bepaald dat de voortzettende vennoot het recht heeft om de (juridische) eigendom om niet over te nemen van zaken waarvan het economische belang is ingebracht. Ook heeft de voortzettende vennoot volgens de maatschapovereenkomst het recht om de (juridische) eigendom over te nemen tegen de waarde in het economische verkeer (hierna: WEV) van zaken waarvan het gebruik en genot is ingebracht. Indien de voortzettende vennoot de zaken, waarvan het economisch/juridische eigendom dan wel het gebruik en genot is ingebracht, niet overneemt, verplicht de niet-voortzettende vennoot zich deze zaken tegen gebruikelijke voorwaarden duurzaam ter beschikking te stellen van de voortzettende vennoot.

2.7.Bij de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen is belanghebbende uitgegaan van inbreng in de maatschap van het economisch belang van de percelen cultuurgrond tegen de waarde in het economische verkeer bij agrarische bedrijfsuitoefening (hierna: WEVAB) en heeft de gronden geherwaardeerd. De herwaarderingswinst bedroeg € 323.908. Op deze winst heeft belanghebbende de landbouwvrijstelling toegepast.

2.8.Op 7 juli 2003 is het aanvraagformulier vaststelling RBV-subsidie door belanghebbende ondertekend en op 13 oktober 2003 is de subsidievaststellingsbeschikking gedagtekend waarin een RBV-subsidie is toegekend aan belanghebbende van in totaal € 711.360,36.

2.9.Vanaf 14 oktober 2003 is belanghebbende in loondienst bij een buxuskweker.

2.10.Op 10 december 2003 is een koopovereenkomst tussen belanghebbende en de B.V. ondertekend. Hierin wordt melding gemaakt van de verkoop per 15 december 2003 van het aandeel in de akkerbouwonderneming door belanghebbende aan de B.V., met uitzondering van de onroerende zaken. Voorts vermeldt de koopovereenkomst dat met ingang van 15 december 2003 belanghebbende 12.07.75 ha grond ten behoeve van de bedrijfsuitoefening door de B.V. zal verpachten aan de B.V. De verkoop betreft: inventaris en machines, suikerquotum en voorraden ten bedrage van in totaal € 33.700.

2.11.Eveneens op 10 december 2003 is een pachtovereenkomst tussen belanghebbende en de B.V. opgesteld en ondertekend, waarin per 15 december 2003 12.07.75 ha grond wordt verpacht. De pachtovereenkomst is aangegaan voor zes jaren en eindigt op 14 december 2009. Het betreft de gronden die tot dan toe tot het akkerbouwbedrijf behoorden. Op 28 mei 2004 is de pachtovereenkomst goedgekeurd door de Grondkamer Zuid.

2.12.Op 15 december 2003 is de onderneming van belanghebbende gestaakt door verkoop en overdracht aan de B.V. Daarbij is de 12.07.75 ha grond in verpachte staat gewaardeerd op € 149.700. De stakingswinst is uiteindelijk door belanghebbende berekend op € 242.915. De bestaande maatschap tussen belanghebbende en de B.V. is door de staking van de onderneming van belanghebbende ontbonden.

2.13.Als gevolg van de staking per 15 december 2003 heeft belanghebbende de verpachte landbouwgronden per die datum tot zijn privévermogen gerekend. De verschuldigde pachtsom verrekent de B.V. via rekening-courant met belanghebbende. Inzake de rekening-courant verhouding van belanghebbende met de B.V. staat vast dat er geen zekerheden zijn gesteld, dat er geen aflossingsverplichtingen zijn overeengekomen en dat er rente wordt bijgeschreven.

2.14.De inspecteur heeft bij de aanslagregeling de toepassing van de landbouwvrijstelling op de in 2.7. vermelde herwaardering van de gronden niet geaccepteerd, de onder 2.12 vermelde afwaardering naar verpachte staat niet geaccepteerd en de inkomsten uit de verpachting aan de B.V. aangemerkt als inkomsten uit terbeschikkingstelling in de zin van artikel 3.92 van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).

2.15.In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:

1. Heeft de inspecteur terecht de herwaardering van de gronden gecorrigeerd?

2. Is de terbeschikkingstellingsregeling van artikel 3.92 van de Wet IB 2001 van toepassing op de door belanghebbende aan [de BV] B.V verpachte gronden?

3. Is het inkomen van box I tot het juiste bedrag vastgesteld?

4. Is het box III inkomen naar het juiste bedrag vastgesteld?

5. Is de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase naar het juiste bedrag vastgesteld?

6. Heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding in de vorm van vergoeding van de invorderingsrente over de periode maart 2008 tot en met augustus 2009?

Met betrekking tot het eerste geschilpunt

2.16.Uit de in 2.6.1 tot en met 2.6.3 weergegeven bepalingen uit de maatschapovereenkomst gesloten tussen belanghebbende en de B.V. blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat alle huidige en toekomstige waardeveranderingen en revenuen van de cultuurgronden alleen aan belanghebbende toekomen. Immers, de economische gerechtigdheid tot de cultuurgronden wijzigt niet en blijft gelijk aan de economische gerechtigdheid zoals deze voor het aangaan van de maatschap gold en de medevennoot (de B.V.) wordt niet gerechtigd tot enige waardemutatie van die grond. Dat dit zo is, blijkt ook uit de bepaling over de overdrachts- en stakingswinst. De rechtbank is dan ook van oordeel dat belanghebbende zijn belang bij de cultuurgronden volledig heeft gehouden en nimmer heeft ingebracht in de maatschap. Daarvan uitgaande is er geen reden voor herwaardering van die gronden en staat goed koopmansgebruik een dergelijke herwaardering niet toe. De inspecteur heeft derhalve terecht de herwaardering van de cultuurgronden gecorrigeerd.

Met betrekking tot het tweede geschilpunt

2.17.[de Stichting] (hierna: de Stichting) houdt 95,56% van de aandelen in de B.V. en belanghebbende 4,44%. Belanghebbende heeft hiermee geen aanmerkelijk belang in de B.V. zodat er in beginsel geen sprake kan zijn van terbeschikkingstelling van de verpachte gronden in de zin van artikel 3.92 van de Wet IB 2001. De inspecteur heeft betoogd dat de Stichting slechts een stroman is en de aandelen in de B.V. in feite voor rekening en risico van belanghebbende houdt omdat het economische belang en de juridische zeggenschap in feite berusten bij belanghebbende. De rechtbank volgt de inspecteur hierin niet. Volgens de in 2.4 weergegeven relevante bepalingen van de akte van oprichting van de Stichting bestaat het bestuur van de Stichting uit belanghebbende en [voorzitter de Stichting], waarbij ieder bestuurslid voor 50% stemgerechtigd is. Bij staking van de stemmen beslist [voorzitter de Stichting] als voorzitter. De inspecteur heeft niet aannemelijk heeft gemaakt dat [voorzitter de Stichting] daarbij niet zelfstandig zal beslissen. Dit alles leidt de rechtbank tot de conclusie dat niet gezegd kan worden dat het economische belang en de juridische zeggenschap geheel bij belanghebbende berusten. De terbeschikkingstellingsregeling is derhalve niet van toepassing op de door belanghebbende verpachte gronden aan de B.V.. Het gelijk is derhalve op dit punt aan de zijde van belanghebbende.

Met betrekking tot het derde geschilpunt

2.18.De rechtbank is van oordeel dat er, op het moment van staken van de onderneming in december 2003, geen reden is om de gronden bij de overgang naar het privévermogen van belanghebbende lager te waarderen dan op de waarde in het economische verkeer. Belanghebbende had immers zelf de keuze om de gronden hetzij te verkopen, hetzij te verpachten. De gemachtigde heeft ter zitting bevestigd dat belanghebbende de gronden wel kon, maar niet wilde verkopen. De beslissing om de gronden te verpachten is dan een persoonlijke beslissing. Niet aannemelijk is dat de beslissing is genomen op zakelijke gronden. Belanghebbende was ook op grond van de maatschapovereenkomst niet verplicht om de gronden aan de B.V. te verpachten. De verplichting om bij beëindiging van de maatschap activa duurzaam aan de voortzettende vennoot ter beschikking te stellen, gold immers alleen voor ingebrachte activa en zoals de rechtbank in 2.16 heeft overwogen is de grond niet ingebracht.

Cijfermatige uitwerking belastbaar inkomen en het vierde geschilpunt

2.19.Belanghebbende heeft de hoogte van de door de inspecteur gehanteerde WEV en WEVAB voor de gronden, uitgaande van herwaardering bij staking op 15 december 2003, niet weersproken. Nu de inspecteur voor wat betreft de correctie op de stakingswinst in het gelijk wordt gesteld, moet de winst uit onderneming conform de berekening in de uitspraak op bezwaar worden vastgesteld op € 580.166. Het belastbaar inkomen uit werk en woning (na verrekening van het verlies) komt dan uit op € 402.301 (het door de inspecteur berekende bedrag van € 407.736 min € 5.435 inkomen uit terbeschikkingstelling).

2.20.Het in de aanslag en uitspraak vermelde inkomen uit sparen en beleggen is gebaseerd op het door belanghebbende aangegeven vermogen inclusief de verpachte grond. Belanghebbende had de verpachte grond aangegeven voor een waarde van € 149.700 en de inspecteur heeft die waarde niet bestreden. Het inkomen uit sparen en beleggen blijft dan gehandhaafd op € 2.743.

Met betrekking tot het vijfde geschilpunt

2.21.Belanghebbende heeft in de bezwaarfase verzocht om een vergoeding van de werkelijke proceskosten ingevolge artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) aangezien volgens hem van te voren vaststond dat de aanslag niet in stand kon blijven. Toepassing van het vorengenoemd artikel van het besluit kan slechts indien er sprake is van een bijzondere omstandigheid. Belanghebbende voert hiertoe verscheidene redenen aan, die naar het oordeel van de rechtbank neerkomen op het onzorgvuldig handelen van de inspecteur. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur, gelet op de in casu in geschil zijnde materie en de omvang van de processtukken, niet onzorgvuldig heeft gehandeld in de aanslag- en bezwaarfase. De inspecteur heeft voldoende gemotiveerd en onderbouwd zijn standpunt met betrekking tot de materie aan belanghebbende bekendgemaakt. Dat de inspecteur ten onrechte het inkomen uit sparen en beleggen niet heeft verminderd, zoals in zijn zienswijze wel had moeten gebeuren, acht de rechtbank niet gelukkig, maar niet van dien aard, in het licht bezien van het totaal van de aanslag, dat er sprake is van onzorgvuldig handelen. Derhalve is er geen sprake van een bijzondere omstandigheid die een vergoeding van de werkelijke kosten rechtvaardigt.

Met betrekking tot het zesde geschilpunt

2.22.Invorderingsrente is op grond van artikel 28 van de Invorderingswet 1990 verschuldigd bij overschrijding van de betalingstermijn van de aanslag. De hoogte ervan wordt bij beschikking vastgesteld en schriftelijk kenbaar gemaakt. Nu in het onderhavige geschil enkel de hoogte van de aanslag onderwerp van geschil is, kan de rechtbank geen vermindering van te betalen invorderingsrente toekennen.

2.23.De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende voor wat betreft de te betalen invorderingsrente geen te vergoeden schade heeft geleden, nu hij het bedrag van de aanslag onder zich heeft kunnen houden en dus rentedragend heeft kunnen uitzetten.

2.24.Om een vergoeding van immateriële schade in verband met de ontstane vertraging heeft belanghebbende niet verzocht.

2.25.Gelet op al het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.

3. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Een vergoeding van de kosten in de bezwaarfase heeft belanghebbende reeds ontvangen. De kosten in verband met de behandeling van het beroep zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op, afgerond € 1.093 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een repliek met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).

Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. D. Hund en mr. C.A.F.M. Stassen, rechters, en door de voorzitter en mr. T.A. Mandemakers, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2011.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 1 juni 2011

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.