Home

Rechtbank Breda, 25-05-2011, BQ9965, 10/650

Rechtbank Breda, 25-05-2011, BQ9965, 10/650

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
25 mei 2011
Datum publicatie
1 juli 2011
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BQ9965
Formele relaties
Zaaknummer
10/650

Inhoudsindicatie

Vermindering beschikking bestuurdersaansprakelijkheid tot het bedrag waarvoor niet is voldaan aan de meldingsplicht betalingsonmacht. Voor het overige is niet aannemelijk gemaakt tot sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 10/650

Uitspraakdatum: 25 mei 2011

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

eiser,

en

de ontvanger van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Oss,

verweerder.

Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder ontvanger.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.De ontvanger heeft belanghebbende bij beschikking van 8 september 2008 aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 7.813 (beschikkingsnummer [nummer].AS.24073). Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De ontvanger heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

1.2.Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 10 februari 2010, ontvangen bij de rechtbank op 11 februari 2010, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.

1.3.De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2011 te Breda. De zaken met nummer 10/648, 10/649, 10/650 en 10/651 zijn aldaar gezamenlijk behandeld. Verschenen en gehoord zijn, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, drs. [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te ’s-Hertogenbosch, en tot bijstand vergezeld van [de zoon], alsmede namens de ontvanger, [gemachtigde].

2.Feiten

2.1.[onderneming A] B.V. (hierna: [onderneming A]) is op [datum] 1998 opgericht. Enig aandeelhouder en formeel bestuurder sinds 29 juli 2003 is de zoon van belanghebbende, [de zoon]. De vennootschap is met ingang van [datum] 2004 in staat van faillissement verklaard. Op [datum] 2005 is [onderneming A] ontbonden.

2.2.Belanghebbende is bij de onderhavige beschikking aansprakelijk gesteld voor de naheffingsaanslag loonheffing ten name van [onderneming A] over het tijdvak februari 2004 ten bedrage van € 7.813 inclusief € 813 boete. De beschikking is gegrond op artikel 36 van de Invorderingswet 1990.

3.Geschil

In zijn verweerschrift concludeert de ontvanger, gelet op de faillissementsdatum, verklaringen van personeel en eerder ingediende aangiften loonheffing, dat de naheffingsaanslag te hoog is. Omdat niet is vast te stellen wat de juiste hoogte van de naheffing zou moeten zijn, concludeert hij tot vernietiging van de beschikking. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van de proceskosten. In geschil is nog uitsluitend of belanghebbende recht heeft op een integrale vergoeding van deze kosten.

4.Beoordeling van het geschil

Als uitgangspunt voor de vergoeding van proceskosten, zoals kosten voor

beroepsmatig verleende rechtsbijstand, geldt dat de hoogte van de vergoeding wordt berekend met inachtneming van de forfaitaire normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Artikel 2, derde lid, van dit besluit, biedt de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden af te wijken van de daarin opgenomen forfaitaire normen. De Hoge Raad heeft in dit verband in zijn arrest van 13 april 2007, nr. 41 235, LJN BA2802, onder

meer gepubliceerd in VN 2007/19.12 geoordeeld dat voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen grond bestaat indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden.

Belanghebbende stelt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die een

vergoeding van de integrale proceskosten rechtvaardigen. Hij heeft in dat verband aangevoerd dat hij aan de brief van de ontvanger van 24 juni 2008 op zichzelf bezien, alsmede in combinatie met uitlatingen van [de heer T] in diens telefonisch onderhoud met de gemachtigde het vertrouwen mocht ontlenen dat de onderhavige beschikking achterwege zou blijven. Voorts heeft hij aangevoerd dat alle zaken van de belastingdienst jegens belanghebbende in hun samenhang bezien de bijzondere omstandigheden vormen. De ontvanger betwist dat er sprake is van bijzondere omstandigheden en meer in het bijzonder dat er sprake is van in rechte te beschermen vertrouwen.

4.3.Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval geen sprake van een in rechte te honoreren gewekt vertrouwen. De door belanghebbende genoemde brief handelt weliswaar over een beschikking aansprakelijkstelling voor schulden van [onderneming A], maar dit betreft andere schulden dan de schulden waar de onderhavige beschikking op ziet. De betreffende beschikking is in die brief ook expliciet met datum en kenmerk aangeduid. Ook bezien in combinatie met de telefonische uitlatingen van [de heer T] jegens de gemachtigde komt de rechtbank niet tot een andere conclusie. Volgens de verklaring van de gemachtigde ter zitting heeft hij in het telefoongesprek aan [de heer T] te kennen gegeven dat hij een gesprek over het dossier wilde, omdat ‘niet tot in lengte van dagen op deze wijze kan worden doorgegaan’. Hij heeft ook te kennen gegeven ‘van het dossier [belanghebbende] af te willen’. [de heer T] heeft vervolgens in dat gesprek gezegd dat hij het dossier sluit en dat hij het dossier zal overgedragen aan kantoor Oss, omdat het niet bij kantoor ’s-Hertogenbosch thuishoort. Voor een gesprek over het dossier heeft [de heer T] de gemachtigde ook verwezen naar kantoor Oss. De uitlatingen zijn slechts algemeen van inhoud en impliceren niet dat de onderhavige beschikking niet zal worden opgelegd.

4.4.Naar het oordeel van de rechtbank doet zich ook voor het overige geen situatie zoals bedoeld onder 4.1 voor. Hoewel de ontvanger tot vernietiging van de beschikking heeft geconcludeerd volgt daaruit niet dat de beschikking, zo de ontvanger in het verdere verloop van de beroepsprocedure wel aan zijn aanvankelijke standpunt was blijven vasthouden, onhoudbaar zou zijn geweest. Dat in een eerdere procedure van belanghebbende jegens de ontvanger is geoordeeld dat er bijzondere omstandigheden aanwezig waren die een integrale vergoeding van proceskosten rechtvaardigden, betekent nog niet dat deze omstandigheden zich in het onderhavige geval eveneens voordoen. In zoverre is belanghebbendes stelling ook onvoldoende gemotiveerd. De aanwezigheid van bijzondere omstandigheden is in dit geval niet aannemelijk geworden.

4.5.De proceskosten die aan belanghebbende moeten worden vergoed zijn in de samenhangende zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder nummer 10/648 tot en met 10/651 op de voet van eerdergenoemd besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.794 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1,5 wegens vier samenhangende zaken), waarvan ¼ deel of € 448,50 voor de onderhavige zaak. Niet aannemelijk geworden is dat belanghebbende overigens kosten heeft gemaakt die op grond van voornoemd besluit voor vergoeding in aanmerking komen.

5.Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar, alsmede de beschikking;

- veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van

€ 448,50;

- gelast dat de ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan hem vergoedt.

Aldus gedaan door mr.drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. M.L. Weerkamp, rechters, en door de voorzitter en drs. J.M.C. Hendriks, griffier, ondertekend.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2011.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 1 juni 2011

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.