Rechtbank Breda, 25-10-2011, BU5243, 11/3526
Rechtbank Breda, 25-10-2011, BU5243, 11/3526
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 25 oktober 2011
- Datum publicatie
- 22 november 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2011:BU5243
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2012:BX0073, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 11/3526
Inhoudsindicatie
Aan belanghebbende, een houdstermaatschappij, is een verzuimboete opgelegd van € 2.460 wegens het niet tijdig doen van aangifte vennootschapsbelasting. De rechtbank is van oordeel dat de verzuimboete terecht is opgelegd, nu zij aannemelijk acht dat belanghebbende de aanmaning voor het doen van aangifte heeft ontvangen. Voorts overweegt de rechtbank dat in beginsel een verschil in hoogte van een verzuimboete voor de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting gerechtvaardigd is. Nu belanghebbende in feite een eenmansbedrijf van de dga is, acht de rechtbank echter een boete van € 2.460 disproportioneel hoog. Er is tevens geen sprake van recidive, zodat de rechtbank een boete van € 500 passend en geboden acht.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/3526
Uitspraakdatum: 25 oktober 2011
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] BV, gevestigd te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Breda,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 23 mei 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde verzuimboete van € 2.460, vastgesteld bij de aan belanghebbende over het jaar 2009 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2011 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [directeur/aandeelhouder], alsmede namens de inspecteur, [gemachtigde].
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-vermindert de boete tot € 500;
-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 302 aan deze vergoedt.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende is een houdstermaatschappij. Haar enige dochtervennootschap exploiteert een onderneming in juridisch advies. De onderneming is een eenmansbedrijf van de directeur/aandeelhouder van belanghebbende, [directeur/aandeelhouder].
2.2.Belanghebbende heeft de aangifte vennootschapsbelasting 2009 te laat ingediend. Bij de vastgestelde aanslag vennootschapsbelasting 2009 heeft de inspecteur op grond van artikel 67a AWR in verbinding met paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 2009 (Stcrt. 2009, nr. 9896, hierna: BBBB) een verzuimboete opgelegd wegens het te laat indienen van de aangifte van € 2.460.
2.3.In geschil is of de verzuimboete terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.
2.4.Belanghebbende heeft gesteld dat zij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase. Ter zitting heeft zij de rechtbank verzocht de zaak niet terug te wijzen naar de inspecteur maar uitspraak te doen.
2.5.Paragraaf 21, vierde lid, BBBB vermeldt dat sprake is van een verzuim indien de belanghebbende de aangifte niet binnen een door de inspecteur gestelde termijn heeft gedaan en hij geen gevolg heeft gegeven aan een aanmaning van de inspecteur. Belanghebbende heeft gesteld dat zij nooit een aanmaning voor het doen van aangifte heeft ontvangen. De inspecteur heeft een kopie van de aan belanghebbende gerichte aanmaningen van
22 november 2010 en 30 december 2010 overgelegd. Met betrekking tot deze laatste aanmaning bevat het dossier een ambtsedige verklaring. Hierin staat dat deze aanmaning onderdeel was van een partij aanmaningen die op 16 december 2010 of 21 december 2010 ter post is aangeboden. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat in ieder geval de aanmaning van 30 december 2010 per post is verzonden. Dit rechtvaardigt het vermoeden dat de aanmaning is ontvangen op het vermelde adres van belanghebbende. Belanghebbende heeft nog verwezen naar de stakingen van TNT in december 2010 maar de inspecteur heeft onweersproken gesteld dat deze stakingen hebben plaatsgevonden vòòr de datum van het versturen van de aanmaningen. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende met hetgeen zij heeft aangevoerd het vermoeden van ontvangst niet heeft ontzenuwd. Gezien de omstandigheid dat belanghebbende de op 23 augustus en
22 november 2010 verzonden brieven over de aangifte wel heeft ontvangen, acht de rechtbank de ontkenning van ontvangst van de aanmaning niet geloofwaardig. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat sprake is van een verzuim dat het opleggen van een boete rechtvaardigt
2.6.Ingevolge paragraaf 21 BBBB wordt ter zake van een aangifteverzuim een boete opgelegd van € 226. Hierop wordt een uitzondering gemaakt voor een aangifteverzuim bij de vennootschapsbelasting. In dat geval bedraagt de verzuimboete 50% van de maximale boete van € 4.920 van artikel 67a AWR, derhalve € 2.460. Volgens belanghebbende kan de rechtsvorm niet bepalend zijn voor de hoogte van de boete en dient te worden aangesloten bij de boete voor een ondernemer in de inkomstenbelasting.
2.7.De rechtbank acht het niet onredelijk dat in het BBBB een onderscheid wordt gemaakt tussen aangifteverzuimen voor de inkomsten- en de vennootschapsbelasting. Het drijven van de onderneming in de vorm van een BV of NV heeft immers administratieve gevolgen. Zo dient de BV/NV notarieel te worden opgericht en moeten de jaarstukken worden gepubliceerd. Ook zullen BV’s en NV’s in het algemeen personeel hebben en derhalve administratieve verplichtingen hebben voor de loonbelasting en sociale verzekeringen, in tegenstelling tot de situatie van eenmanszaken in de inkomstenbelasting. Naar het oordeel van de rechtbank zal er bij een BV of NV dan ook in het algemeen sprake zijn van een andere - betere - administratieve organisatie dan bij een ondernemer in de inkomstenbelasting en mogen aan de administratieve organisatie ook hogere eisen worden gesteld. Dit rechtvaardigt in beginsel een verschil in de hoogte van de verzuimboete bij het niet voldoen aan administratieve verplichtingen zoals het (tijdig) doen van aangiften.
2.8.De vraag die vervolgens voorligt, is of de aan belanghebbende opgelegde boete van € 2.460 passend en geboden is. De rechtbank dient immers te beoordelen of, gelet op alle in aanmerking komende omstandigheden van het gegeven geval, de inspecteur terecht een zo hoge verzuimboete heeft opgelegd (Hoge Raad 10 juni 2005, nr. 40601, BNB 2005/293).
2.9.De onderneming van belanghebbende is in feite een eenmansbedrijf van de dga. Buiten het onder 2.7 overwogene, ziet de rechtbank in zoverre geen significant verschil tussen belanghebbende en een eenmanszaak in de inkomstenbelasting. Naar het oordeel van de rechtbank is een verzuimboete van € 2.460 dan disproportioneel hoog in vergelijking met boeten die in vergelijkbare gevallen in de inkomstenbelasting worden opgelegd. Voorts heeft belanghebbende blijkbaar de aangiftes over 2007 en 2008 wel tijdig ingediend. Op grond van dit een en ander, in onderling verband bezien, acht de rechtbank een boete van € 500 passend en geboden.
2.10.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan op 25 oktober 2011 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 4 november 2011.
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.