Home

Rechtbank Breda, 15-12-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:5274 BW0261, 11/161

Rechtbank Breda, 15-12-2011, ECLI:NL:RBBRE:2011:5274 BW0261, 11/161

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
15 december 2011
Datum publicatie
11 juli 2012
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2011:BW0261
Zaaknummer
11/161

Inhoudsindicatie

Bestuurdersaansprakelijkheid. Nadat rechtbank aansprakelijkstelling van belanghebbende als vereffenaar heeft vernietigd (LJN BK2976) nu terechte aansprakelijkstelling van belanghebbende als bestuurder. Beslaglegging op bezittingen van andere aansprakelijkgestelde maakt aansprakelijkstelling van belanghebbende niet strijdig met abbb. De rechtbank vermindert het bedrag van de aansprakelijkstelling tot de belastingschulden die gedurende belanghebbendes bestuursperiode materieel zijn ontstaan. Geen aansprakelijkstelling voor de verzuimboetes omdat dit aan belanghebbende niet kenbaar is gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/161

Uitspraakdatum: 15 december 2011

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], gevestigd te [plaats X],

belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ‘s-Hertogenbosch,

de ontvanger.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De ontvanger heeft, met dagtekening 1 december 2009, bij beschikking met nummer [nummer]AS.18160, belanghebbende aansprakelijk gesteld voor door [de VOF] niet betaalde belastingschulden voor een bedrag van € 30.311.

1.2. Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 11 januari 2010 proforma bezwaar aangetekend tegen deze beschikking en het bezwaar bij brief met dagtekening 14 september 2010, bij de ontvanger binnengekomen op 17 september 2010, gemotiveerd. De ontvanger heeft bij uitspraak met dagtekening 3 december 2010 het bezwaar afgewezen.

1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 13 januari 2011, ontvangen bij de rechtbank op 14 januari 2011, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 298.

1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2011 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende [de heer Y], vergezeld van gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te ‘s-Hertogenbosch, en namens de ontvanger, [gemachtigde].

1.7. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

1.8. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

1.9. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1. Belanghebbende is in april 2005 samen met [de heer X] (hierna: [de heer X]) een vennootschap onder firma aangegaan genaamd [de VOF] (hierna: de vof).

2.2. Eind december 2006 heeft belanghebbende vanwege de slechte verstandhouding met [de heer X] de samenwerking in de vof opgezegd en is de contractuele opzegtermijn van 6 maanden aangevangen. De vof is per [datum] 2007 ontbonden. Belanghebbende en [de heer X] zijn benoemd tot vereffenaars.

2.3. De ontvanger heeft belanghebbende vanwege het niet betalen van verschuldigde belasting bij beschikking van [nummer]AS.18089 hoofdelijk aansprakelijk gesteld als vereffenaar van de vof (artikel 33, eerste lid, onder c, van de Invorderingswet) voor een bedrag van € 34.989. Deze beschikking is uiteindelijk bij uitspraak op 23 oktober 2009 door de rechtbank vernietigd (procedurenummer 09/2207).

2.4. De ontvanger heeft vervolgens belanghebbende middels de in deze procedure bestreden beschikking als bestuurder van de vof hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de volgende niet betaalde belastingaanslagen.

aanslagnummer dagtekening aanslag open in de aanslagen begrepen boetes

[nummer]A.01.6237 16-02-2007 € 202,00 € 172,00 € 2,00

[nummer]A.01.6500 29-03-2007 € 9.905,00 € 9.905,00 € 98,00

[nummer]A.01.6507 16-02-2007 € 3.880,00 € 3.880,00 € 0,00

[nummer]A.01.7010 12-04-2007 € 1.672,00 € 1.672,00 € 16,00

[nummer]A.01.7020 25-07-2007 € 1.672,00 € 1.672,00 € 16,00

[nummer]A.01.7030 5-10-2007 € 1.672,00 € 1.672,00 € 16,00

[nummer]A.01.7040 25-10-2007 € 1.672,00 € 1.672,00 € 16,00

[nummer]A.01.7050 19-11-2007 € 4.072,00 € 4.072,00 € 40,00

[nummer]A.01.7060 6-12-2007 € 1.682,00 € 1.682,00 € 16,00

[nummer]A.01.7070 28-12-2007 € 3.496,00 € 3.496,00 € 34,00

[nummer]A.01.7110 4-04-2008 € 303,00 € 303,00 € 3,00

[nummer]A.01.7010 27-03-2007 € 113,00 € 113,00 € 113,00

Totaal € 30.311,00 € 370,00

2.5. Belanghebbende heeft via de gemachtigde met dagtekening 11 januari 2010 een proforma bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift heeft boven de adressering de vermelding: ´PER AANGETEKENDE & GEWONE POST’

3. Geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de vragen of belanghebbende terecht en zo ja, voor het juiste bedrag aansprakelijk is gesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de inspecteur bevestigend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de beschikking aansprakelijkstelling.

3.4. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

Vooraf: de ontvankelijkheid van het bezwaar

4.1.1 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 mei 2011, nr. 10/03845, onder andere gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN BQ4291, bepaald dat de rechter ambtshalve de feiten vaststelt die van belang zijn voor de ontvankelijkheid van een bij hem ingesteld rechtsmiddel. Dit omvat naar het oordeel van de rechtbank eveneens de toets van de ontvankelijkheid van het bezwaar.

4.1.2. Gelet op de dagtekening van de beschikking eindigde de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op 12 januari 2010. De ontvanger heeft in de uitspraak op bezwaar vermeld dat hij het bezwaarschrift heeft ontvangen op 17 september 2010. In het verweerschrift is als ontvangstdatum van het bezwaar 14 september 2010 vermeld. De rechtbank begrijpt dat deze data betrekking hebben op de brief van belanghebbende van 14 september 2010, inhoudende de aanvulling op het proforma bezwaarschrift. De rechtbank acht echter de ontvangst van het proforma bezwaarschrift bepalend voor de ontvankelijkheid van het bezwaar.

4.1.3. Het proforma bezwaarschrift is gedagtekend 11 januari 2010. Uit de gedingstukken valt niet op te maken wanneer het proforma bezwaarschrift bij de ontvanger is binnengekomen. De ontvanger heeft desgevraagd verklaard niet te beschikken over de envelop waarin het bezwaarschrift is binnengekomen en dat de datum van ontvangst ook anderszins niet meer valt te achterhalen. De gemachtigde, die het beroepschrift namens belanghebbende heeft ingediend, heeft verklaard niet meer over een verzendbewijs te beschikken vanwege de lange tijdsspanne tussen het indienen van het bezwaarschrift en de mondelinge behandeling van het beroep. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen of het bezwaarschrift tijdig is ingediend.

4.1.4. De rechtbank acht, gelet op de in 2.5 genoemde vermelding, aannemelijk dat het proforma bezwaarschrift op 11 januari 2010 per post is verstuurd. De ontvanger heeft dit ook niet betwist. Evenmin heeft de ontvanger betwist dat hij het proforma bezwaarschrift per post heeft ontvangen. De rechtbank stelt dan voorop dat het op de weg van de ontvanger ligt om op zorgvuldige wijze binnengekomen poststukken te administreren. De omstandigheid dat de ontvanger geen gegevens kan verschaffen over de ontvangstdatum en dat de rechtbank daardoor niet kan vaststellen of tijdige indiening heeft plaatsgevonden kan dan naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet aan belanghebbende worden tegengeworpen. Gezien de datum van terpostbezorging (11 januari 2010) en de juiste adressering van het bezwaarschrift, acht de rechtbank aannemelijk dat het bezwaarschrift niet later dan een week na afloop van de bezwaartermijn is ontvangen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de ontvanger het bezwaar terecht ontvankelijk heeft verklaard.

Is belanghebbende terecht aansprakelijk gesteld?

4.2. Artikel 33, eerste lid, van de Invorderingswet (hierna: de Wet), bepaalt wie hoofdelijk aansprakelijk is voor belastingschulden van bepaalde lichamen. Dit is, voor zover hier van belang, op grond van letter a van dit artikel, ieder van de bestuurders van een lichaam zonder rechtspersoonlijkheid en op grond van letter c, ieder van de met de vereffening belaste personen van een lichaam dat is ontbonden.

4.3. Belanghebbende heeft gesteld dat belanghebbende niet als bestuurder aansprakelijk kan worden gesteld omdat de vof reeds is ontbonden en dat de ontvanger een voor de aansprakelijk te stellen persoon steeds de voor deze meest gunstige grondslag dient te nemen. Belanghebbende meent verder dat de ontvanger niet op zijn eerder gemaakte keuze kan terugkomen. Deze tweede aansprakelijkstelling acht belanghebbende in strijd met het ne bis in idem beginsel ondanks dat deze tweede aansprakelijkstelling op een andere grondslag berust.

4.4. Vaststaat dat de vof per [datum] 2007 is ontbonden en dat belanghebbende tot die tijd vennoot is geweest van de vof. De rechtbank is dan ook van oordeel dat belanghebbende in beginsel als bestuurder aansprakelijk gesteld kan worden voor de tijdens de duur van haar bestuur en dus tot de ontbinding van de vof, materieel verschuldigd geworden belastingschulden die onbetaald zijn gebleven.

4.5. Anders dan belanghebbende stelt is de rechtbank van oordeel dat een eerdere aansprakelijkstelling als vereffenaar van de ontbonden vof, welke beschikking door de rechtbank is vernietigd, niet in de weg staat aan een aansprakelijkstelling van diezelfde persoon in diens hoedanigheid van bestuurder van de vof. Er is geen rechtsregel die de ontvanger verbiedt dezelfde persoon die zowel bestuurder als vereffenaar is geweest, in die afzonderlijke hoedanigheden aan te spreken. Er is in die zin ook geen sprake van een plicht voor de ontvanger om de, voor de aansprakelijk te stellen persoon, minst belastende grondslag te kiezen. De hoedanigheid van een bestuurder en een vereffenaar zijn immers in wezen verschillend en de onderscheidenlijke belastingschuld kan op verschillende tijdstippen zijn ontstaan. Voor zover de bestreden beschikking ziet op verschuldigde belastingen die in de eerder vernietigde beschikking zijn begrepen is de rechtbank van oordeel dat dit geen strijd oplevert met het ne bis in idem beginsel, zoals belanghebbende stelt. Het moeten betalen van een belastingschuld is immers geen maatregel met een punitief karakter.

4.6. Belanghebbende heeft verder gesteld dat het niet aan haar te wijten is dat de verschuldigde belasting niet is voldaan en dat dit aan aansprakelijkstelling in de weg staat. Belanghebbende heeft daartoe gewezen op de slechte verhouding met [de heer X] en de omstandigheid dat haar door [de heer X], na de beslissing de samenwerking te verbreken, de toegang tot alles wat met de onderneming te maken had ontzegd was.

4.7. Deze stelling van belanghebbende baat haar niet. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende tot aan de ontbinding van de vof medeverantwoordelijk is geweest voor het reilen en zeilen van de vof. Het ontzeggen van de toegang tot de onderneming maakt dat niet anders nu feiten en omstandigheden gesteld noch gebleken zijn waaruit kan worden opgemaakt dat belanghebbende al het mogelijke heeft gedaan de ontzegging van de toegang op te heffen. Een eventueel vertrouwen op een goede afwikkeling door de medevennoot dient voor rekening te komen van belanghebbende.

4.8. Belanghebbende heeft ook nog gesteld dat de ontvanger in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur door de aansprakelijkstelling van belanghebbende door te zetten terwijl de ontvanger ook de medevennoot aansprakelijk heeft gesteld voor dezelfde belastingschuld, beslag heeft gelegd op (een deel van) diens bezittingen en op grond van de eigen beleidsregels verplicht was dit beslag uit te winnen. Daardoor, zo stelt belanghebbende, had de belastingschuld reeds lang geïnd kunnen zijn en was er geen titel meer om belanghebbende aansprakelijk te stellen.

4.9. De rechtbank verwerpt ook deze stelling. Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 2 november 2001, nr. C00.04HR, LJN AB2733, is de ontvanger in beginsel vrij in zijn keuze wie hij aansprakelijk stelt en dient voor de beantwoording van de vraag of hij zich bij deze keuze aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehouden er een onderscheid gemaakt te worden tussen het traject van aansprakelijkstelling en de daarop volgende stappen. De rechtbank is van oordeel dat gesteld noch gebleken is dat de ontvanger bij zijn keuze om ook belanghebbende aansprakelijk te stellen in strijd heeft gehandeld met bedoelde beginselen. Immers, zowel [de heer X], als belanghebbende waren vennoot van de VOF en voor de schulden daarvan hoofdelijk aansprakelijk. Het door de ontvanger te hanteren vervolgtraject doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af.

Is de hoogte van de aansprakelijkstelling juist vastgesteld?

4.10. Belanghebbende heeft gesteld dat zij niet in staat is gesteld de hoogte van de aanslagen te betwisten. Belanghebbende heeft ook gesteld dat in de beschikking ook aanslagen zijn begrepen die niet tijdens belanghebbendes bestuurdersschap materieel verschuldigd zijn geworden en dat in de beschikking boetes zijn begrepen en er derhalve sprake is van strijd met het ne bis in idem beginsel. De ontvanger heeft gesteld dat de stellingen van belanghebbende falen nu zij de mogelijkheid ongebruikt voorbij heeft laten gaan bezwaar in te dienen tegen de aanslagen.

4.11. De rechtbank stelt voorop dat de omstandigheid dat belanghebbende als bestuurder zich had kunnen verzetten tegen de aanslagen, haar niet de mogelijkheid ontneemt als aansprakelijkgestelde verweer te voeren tegen de hoogte van de belastingaanslagen waarvoor zij aansprakelijk is gesteld. De ontvanger heeft de bewijslast van de hoogte van de belastingschuld. Hij heeft voor de onderbouwing van de in 2.4 genoemde aanslagen overzichten verstrekt uit zijn systeem, waarop steeds afzonderlijk zijn vermeld de hoogte van de belastingschuld, boetes en invorderingskosten. Met inachtneming van de onweersproken stelling van de ontvanger dat de belastingschulden zijn vastgesteld naar aanleiding van aangiften van de vof zelf is de rechtbank van oordeel dat de ontvanger aan zijn bewijslast heeft voldaan. Voor zover belanghebbende bedoeld heeft te stellen dat zij door de omstandigheden geen inzicht heeft gehad in de belastingaangiften gaat de rechtbank, met inachtneming van het overwogene in 4.7, daaraan voorbij.

4.12. De rechtbank neemt wel in aanmerking dat ter zitting is vast komen te staan dat de aanslagen met nummers [nummer]A.01.7070 en [nummer]A.01.7110 belastingschulden betreffen die na de datum van ontbinding van de vof verschuldigd zijn geworden waarvoor belanghebbende dus ten onrechte aansprakelijk is gesteld. Het bedrag van de aansprakelijkstelling dient dan met € 3.496 + € 303 = € 3.799 te worden verminderd. De rechtbank neemt ook in aanmerking dat uit de door de ontvanger overgelegde overzichten blijkt dat aan de vof bestuurlijke boetes zijn opgelegd die ook in de beschikking aansprakelijkstelling zijn begrepen. De ontvanger heeft echter verzuimd in de beschikking deze boetes te vermelden en te motiveren waarom de ontvanger belanghebbende daarvoor aansprakelijk acht, zulks in strijd met het bepaalde in de artikelen 32 en 49 van de Wet in verbinding met artikel 67g van de AWR. De rechtbank is dan ook van oordeel dat belanghebbende ten onrechte aansprakelijk is gesteld voor de in de beschikking begrepen bestuurlijke boetes. De stelling van de ontvanger dat genoemde bepalingen, voor zover hier van belang, alleen gelding hebben bij vergrijpboetes is onjuist. De beschikking met inachtneming van de vermindering zoals hiervoor is overwogen, dient aldus met het daarin begrepen bedrag van de boetes te worden verminderd. Dit bedrag is € 333. De beschikking aansprakelijkstelling is te hoog vastgesteld en dient te worden verminderd met € 3.799 + € 333 = € 4.132 naar € 26.179.

4.13. Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de ontvanger te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.312 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 218, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld noch gebleken.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de beschikking aansprakelijkstelling tot € 26.179;

- veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van

€ 1.312;

- gelast dat de ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 298 aan haar vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 15 december 2011 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mies, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 15 december 2012

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.