Rechtbank Breda, 28-02-2012, BV9993, 10/5014
Rechtbank Breda, 28-02-2012, BV9993, 10/5014
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 28 februari 2012
- Datum publicatie
- 27 maart 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2012:BV9993
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ2893, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 10/5014
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting / formeel
Namens belanghebbende is een niet ingevulde aangifte ingediend. Als de inspecteur later alsnog een ingevulde aangifte ontvangt, kan verzending van de nihilaanslag, welke is gebaseerd op de eerste aangifte, niet meer worden tegengehouden in het interne proces van de belastingdienst. Nog voordat de nihilaanslag aan belanghebbende wordt toegestuurd, heeft de inspecteur belanghebbende hierover geïnformeerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur hiermee een eventueel verzuim gecorrigeerd en kan de op basis van de tweede aangifte verschuldigde belasting worden nagevorderd.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 10/5014
Uitspraakdatum: 28 februari 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 14 oktober 2010 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2007 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 74.119, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.645.999 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 28.909 (aanslagnummer [nummer]H.77), alsmede de bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente van € 37.365.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2012. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan Alfa accountants en adviseurs te Heythuysen, en namens de inspecteur, [gemachtigden].
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraken op bezwaar en verklaart belanghebbende alsnog ontvankelijk in zijn bezwaren;
-handhaaft de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente zoals deze na vermindering op 10 december 2010 zijn komen te luiden;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.092,50;
-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan hem vergoedt.
2.Gronden
Vooraf
2.1.Op 10 april 2008 is namens belanghebbende een aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan over het onderhavige jaar waarin niets is ingevuld. Op 29 april 2009 heeft de gemachtigde van belanghebbende alsnog een ingevulde aangifte ingediend. Op dat tijdstip was de eerste aangifte reeds intern verwerkt in een aanslag, met dagtekening 2 juli 2009, die nog niet aan belanghebbende was toegezonden maar die, door het geautomatiseerde proces van verwerking van aangiften door de belastingdienst, niet meer tegengehouden kon worden. Bij brief van 8 juni 2009 heeft de inspecteur de gemachtigde van belanghebbende geïnformeerd over de onjuistheid van de te verwachten aanslag. De brief luidt, voor zover hier van belang:
“Binnenkort ontvangt u een aanslag over de aangifte inkomstenbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2007 van de heer [belanghebbende]…… Bij deze wil ik u erop wijzen dat deze aanslag van de verkeerde gegevens uitgaat. Op het moment dat u de aanslag ontvangt zal ik de aanslag corrigeren en vaststellen op de juiste gegevens.”. De navorderingsaanslag is opgelegd conform de tweede namens belanghebbende ingediende aangifte.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid in bezwaar
2.2.De inspecteur heeft belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaren wegens termijnoverschrijding. Belanghebbende stelt dat hij de navorderingsaanslag, welke is gedagtekend 19 maart 2010, heeft ontvangen op 17 mei 2010. De inspecteur wijst er in dit verband op dat andere poststukken die naar hetzelfde adres zijn gestuurd wel tijdig zijn aangekomen en dat de navorderingsaanslag niet retour is ontvangen.
2.3.Naar het oordeel van de rechtbank kan, uit het enkele feit dat de navorderingsaanslag is gedagtekend 19 maart 2010 en is gericht aan het juiste postadres, niet zonder meer worden afgeleid dat, en wanneer, deze is verzonden, zodat ingevolge artikel 6:8, eerste lid van de Awb niet vaststaat wanneer de bezwaartermijn is aangevangen (vergelijk: Hoge Raad 20 mei 2005, nr. 40 718, gepubliceerd in LJN AT5917).
2.4.De bewijslast voor tijdige verzending van de navorderingsaanslag ligt, nu dit door belanghebbende gemotiveerd wordt betwist, bij de inspecteur. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur, met de enkele verwijzing naar de normale gang van zaken en de opmerking dat de navorderingsaanslag niet retour is ontvangen, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de navorderingsaanslag op 19 maart 2010 bekend is gemaakt.
2.5.Bij ontvangst van de navorderingsaanslag door belanghebbende op 17 mei 2010, is deze ook op die datum bekend gemaakt in de zin van artikel 6:8, eerste lid van de Awb en artikel 22j van de AWR. Het bezwaarschrift, dat bij de inspecteur is binnengekomen op 1 juni 2010, is dan tijdig zodat belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaren.
Ten aanzien van de navorderingsaanslag
2.6.Belanghebbende stelt dat geen navorderingsaanslag kon worden opgelegd omdat de inspecteur niet beschikte over een zogeheten nieuw feit. De primitieve aanslag is immers opgelegd ná indiening van de verbeterde aangifte. Bovendien had de inspecteur bij beoordeling van de eerste, niet ingevulde, aangifte moeten beseffen dat deze, gezien de inkomens in voorgaande jaren, niet juist kon zijn.
2.7.De rechtbank overweegt dat de dagtekening van de primitieve aanslag inderdaad is gelegen na de datum van indiening van de verbeterde aangifte, maar dat de inspecteur bij brief van 8 juni 2009, dus nog vóór verzending van de primitieve aanslag, al aan belanghebbende had laten weten dat de primitieve aanslag die zou volgen onjuist was en zou worden gecorrigeerd. Anders dan belanghebbende, is de rechtbank van oordeel dat de brief van de inspecteur van 8 juni 2009 voldoende concreet is over de correcties. Deze concreetheid moet naar het oordeel van de rechtbank worden beoordeeld in het licht van de gebeurtenissen die aan de brief vooraf gingen. Er is namens belanghebbende een niet ingevulde aangifte ingeleverd. Kort na het indienen van de wel ingevulde aangifte, met daarin een zeer aanzienlijk verzamelinkomen, en nog vóór het verzenden van de op onjuiste gegevens gebaseerde primitieve aanslag, heeft de inspecteur per brief aan belanghebbende laten weten dat de aanslag, die onderweg was, onjuist was en dat deze zou worden gecorrigeerd. Als vervolgens een nihilaanslag wordt ontvangen, dan kan het niet anders dan dat deze is opgelegd naar aanleiding van de nihilaangifte en dan kan de brief van de inspecteur van 8 juni 2009 in redelijkheid niet anders worden uitgelegd dan als de aankondiging van een navorderingsaanslag gebaseerd op de tweede aangifte. Nu naar het oordeel van de rechtbank in de brief van 8 juni 2009 de onjuistheid van de aanslag met voldoende scherpte is aangegeven heeft navordering terecht plaatsgevonden (zie Hoge Raad, 17 oktober 1990, nr 26 299, gepubliceerd in BNB 1991/118).
2.8.De hoogte van de navorderingsaanslag is verder niet in geschil, zodat deze blijft gehandhaafd.
Ten aanzien van de beschikking heffingsrente
2.9.Belanghebbende stelt dat de navorderingsaanslag voortvloeit uit een fout van de belastingdienst en dat het zorgvuldigheidsbeginsel dan meebrengt dat geen heffingsrente in rekening mag worden gebracht.
2.10.Naar het oordeel van de rechtbank vloeit het opleggen van de navorderingsaanslag veeleer voort uit een fout van (de gemachtigde van) belanghebbende, te weten: het indienen van een nihilaangifte, dan uit een fout van de inspecteur. Bovendien heeft de inspecteur, zoals hij ter zitting heeft opgemerkt, de periode waarover heffingsrente is berekend beperkt tot 29 april 2009, de datum van binnenkomst van de herziene aangifte, terwijl vaste rechtspraak meebrengt dat heffingsrente in rekening kan worden gebracht tot drie maanden na de datum van de herziene aangifte.
Slot
2.11.Gelet op hetgeen de rechtbank in 2.5. heeft overwogen is het beroep gegrond verklaard.
2.12.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van de conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). In de bezwaarfase is niet om kostenvergoeding verzocht.
Deze uitspraak is gedaan op 28 februari 2012 door mr. W. Brouwer, voorzitter, mr. D. Hund en mr. drs. M.M. de Werd, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 8 maart 2012.
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.