Home

Rechtbank Breda, 23-03-2012, BW6837, 11/1453

Rechtbank Breda, 23-03-2012, BW6837, 11/1453

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
23 maart 2012
Datum publicatie
29 mei 2012
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2012:BW6837
Formele relaties
Zaaknummer
11/1453

Inhoudsindicatie

De bewijslast inzake de juistheid van een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting rust op inspecteur.

De rechtbank kent aan de taxatierapporten van partijen ter zake van tot een camping behorende onroerende zaken gelijke bewijskracht toe en stelt de waarde in goede justitie vast. Van een in rechte te beschermen vertrouwen is geen sprake. Een verzuimboete acht de rechtbank niet op zijn plaats vanwege de pleitbaarheid van belanghebbendes standpunt en het feit dat overdrachtsbelasting conform dit standpunt is voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/1453

Uitspraakdatum: 23 maart 2012

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [plaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Venlo,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 25 januari 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag overdrachtsbelasting van € 21.000 (beschikkingsnummer [nummer]), de gelijktijdig bij afzonderlijke beschikking vastgestelde verzuimboete van € 2.100, en de beschikking heffingsrente van € 1.860.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2012 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigden, [gemachtigden] verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te Harderwijk, en namens de inspecteur, [gemachtigden] en [taxateur G.], taxateur. De zaken met rolnummers 11/1453 en 11/1454 zijn gezamenlijk behandeld.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de naheffingsaanslag tot € 4.050;

- vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig;

- vernietigt de boete;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 437;

- gelast dat de inspecteur door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan hem vergoedt.

2. Gronden

Feiten

2.1. Belanghebbende heeft op [datum] 2006 samen met zijn echtgenote de

onderneming “[de camping]” gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna: de camping) gekocht. Bij akte van levering van [datum] 2007 zijn aan belanghebbende en de echtgenote op grond daarvan geleverd, het kampeerterrein met opstallen (waaronder een woonhuis), de bedrijfsinventaris en de tot de onderneming behorende goodwill. Het totale perceel van de camping is 17 hectare groot. De koopsom van het geheel bedroeg € 4.020.000. In de notariële akte is deze koopsom als volgt gesplitst:

- onroerende zaken € 2.720.000

- bedrijfsinventaris € 300.000

- goodwill € 1.000.000

2.2. Belanghebbende en de echtgenote hebben ter zake van de verkrijging 6% overdrachtsbelasting voldaan over € 2.720.000.

2.3.1. De camping is eerder, namelijk in 2000, verkocht voor een bedrag van € 2.541.169. Van dit bedrag zag € 2.209.909 op de onroerende zaken, € 285.881 op inventaris en € 45.378 op goodwill.

2.3.2. De WOZ-waarde van de onroerende zaken (exclusief het woonhuis) was per de waardepeildatum 1 januari 2008 € 2.658.000 en per de waardepeildatum 1 januari 2005 € 2.635.000. Het woonhuis had per de waardepeildatum 1 januari 2007 een WOZ-waarde van € 401.000.

Geschil

2.4. De inspecteur heeft de uitsplitsing van de koopsom door een taxateur laten onderzoeken. Daarbij heeft deze taxateur de waarde van de onroerende zaken vastgesteld op € 3.420.000 en de goodwill vastgesteld op € 300.000. In verband hiermee is aan belanghebbende een naheffingsaanslag van € 21.000 (de helft van 6% van € 3.420.000 minus € 2.720.000) opgelegd, alsmede een verzuimboete van € 2.100 en heffingsrente van € 1.860. Bij de bestreden uitspraken zijn de naheffingsaanslag en beschikkingen gehandhaafd. Belanghebbende heeft daartegen beroep aangetekend. Tussen partijen is in geschil of de naheffingaanslag terecht is opgelegd.

Beoordeling van het geschil

2.5. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt overdrachtsbelasting berekend over de waarde van de onroerende zaak of het recht waaraan deze is onderworpen, waarop de verkrijging betrekking heeft. De waarde is ten minste gelijk aan die van de tegenprestatie. Onder waarde wordt verstaan: de waarde in het economisch verkeer.

2.6.1. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast dat er naar een te lage waarde van de bewuste onroerende zaken overdrachtsbelasting op aangifte is voldaan, rust op de inspecteur.

2.6.2. De inspecteur beroept zich daartoe op een taxatierapport van [taxateur G.] RMT. Dit rapport is opgemaakt op 22 februari 2008. Als reden voor de taxatie is vermeld: “splitsing koopsom”. [Taxateur G.] heeft op bladzijde 8 van het rapport een onderbouwing van de waarde van de diverse onderdelen van de tot de camping behorende onroerende zaken gegeven.

2.6.3. Belanghebbende beroept zich ter ondersteuning van zijn standpunt eveneens op een taxatierapport. Dit rapport is in oktober 2006 opgemaakt door [taxateur H.] in opdracht van belanghebbende en de echtgenote. De opdracht is gegeven met als reden het uitbrengen van advies over de onderhandse verkoopwaarde vrij van verhuur en gebruik van de camping. De taxateur heeft op bladzijde 9 van het rapport een onderbouwing van de waarde van de diverse onderdelen van de tot de camping behorende onroerende zaken gegeven.

2.7.1. Gelet op hetgeen is vermeld onder 2.6.2 en 2.6.3, alsmede de inhoud van de genoemde onderdelen van de taxatierapporten heeft de rechtbank geen reden om aan de deskundigheid van de voornoemde taxateurs te twijfelen. De rechtbank acht daarom beide rapporten bruikbaar om de waarde van de tot de camping behorende onroerende zaken te bepalen en kent aan beide rapporten gelijke bewijskracht toe. De rechtbank kent daarbij met name belang toe aan de onderbouwing van de waarde die op pagina 8 van het rapport van [taxateur G.] staat en de onderbouwing van de waarde op pagina 9 van het rapport van [taxateur H.]. De rechtbank gaat voorbij aan de waarde die [taxateur H.] op pagina 10 en 12 van zijn rapport noemt, omdat daarbij tevens rekening is gehouden met de exploitatie van de camping en dit niet enkel de waarde van de onroerende zaken betreft. Hetzelfde zal de rechtbank doen met de uiteenzetting in het taxatierapport van de inspecteur voor zover dat niet de waardering van de onroerende zaken betreft. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de waarde van de onroerende zaken met inachtneming van al hetgeen partijen in de stukken en ter zitting hebben bijgebracht en verklaard als volgt in goede justitie vast:

grond 13 ha à € 8,25 1.072.500

bosgrond 2 ha à € 1 20.000

agrarische grond 2 ha à € 2 40.000

kampeerplaatsen en infrastructuur 647.500

zwembad 100.000

receptie 200.000

woonhuis 400.000

overige opstallen/gebouwen 375.000

totaal 2.855.000

2.7.2. Voor wat betreft de waarde van de grond is de rechtbank van oordeel dat ter zitting is komen vast te staan dat van het totale perceel behorend bij de camping (17 ha) een deel ter grootte van 2 hectare bosgrond betreft en een gedeelte van 2 ha agrarische grond betreft. Belanghebbende heeft gemotiveerd betoogd dat aan deze gronden een lagere waarde toekomt dan aan de overige grond. In dit kader overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat deze grond mede dienstbaar is aan de camping niet betekent dat daarmee aan deze grond het feitelijke karakter en de bestemming wordt ontnomen. Er is dan ook onvoldoende reden om deze grond tegen dezelfde prijs in de waardering te betrekken als de overige tot de camping behorende grond.

2.7.3. Het voorgaande betekent dat belanghebbende en de echtgenote over € 135.000 (€ 2.855.000 minus € 2.720.000) geen overdrachtsbelasting hebben voldaan. De naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 4.050 (de helft van 6% van € 135.000).

Opgewekt vertrouwen

2.8. Belanghebbende heeft nog gesteld dat nu bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PH) voor het jaar 2007 de aangifte op het punt van de splitsing van de koopsom is gevolgd, er sprake is van een in rechte te beschermen vertrouwen dat aan naheffing in de weg staat. Deze stelling moet worden verworpen. Afgezien van het antwoord op de vraag of een standpunt dat is ingenomen voor de heffing van IB/PH vertrouwen kan wekken dat aan het opleggen van een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting in de weg staat, heeft belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat er voor wat betreft de voornoemde aanslag IB/PH sprake is geweest van een bewuste standpuntbepaling door de inspecteur.

Verzuimboete

2.9.1. Gelijktijdig met het opleggen van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur, op grond van artikel 67c van de AWR vanwege een betalingsverzuim een boete opgelegd. De verzuimboete is daarbij vastgesteld, met toepassing van § 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) op 10% van de naheffingsaanslag, ofwel € 2.100. In geval van een pleitbaar standpunt of bij afwezigheid van alle schuld legt de inspecteur geen boete op (§ 4 van het BBBB).

2.9.2. Belanghebbende heeft aangifte overdrachtsbelasting gedaan naar een heffingsgrondslag die is gebaseerd op de uitsplitsing van de koopsom van de camping en die wordt onderbouwd door een taxatierapport van de camping. De rechtbank heeft aan dit rapport bewijskracht toegekend voor de onderbouwing van de waarde van de onroerende zaken. In dit licht en gezien de eerdervermelde feiten acht de rechtbank het standpunt van belanghebbende over de heffingsgrondslag en de op basis daarvan verschuldigde overdrachtsbelasting pleitbaar. Verder is de verschuldigde overdrachtsbelasting conform dit standpunt ook voldaan. Voor dat geval acht de rechtbank een verzuimboete dan ook niet op zijn plaats.

Heffingsrente

2.10. Belanghebbende heeft tegen de heffingsrente geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het is daarnaast ook niet gebleken dat de heffingsrente onjuist is berekend. Het bedrag van de heffingsrente moet wel worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag.

Slotsom

2.11. Gelet op het vorenstaande is beslist als voormeld.

Proceskosten

2.12.1. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht in de samenhangende zaken met nummer 11/1453 en 11/1454 vastgesteld op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld ad € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1) waarvan de helft, ofwel € 437 voor de onderhavige zaak.

2.12.2. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor vergoeding van de kosten van de bezwaarfase, nu niet aannemelijk is gemaakt dat belanghebbende om vergoeding van deze kosten heeft verzocht voordat, zoals is vereist op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Awb, uitspraak op bezwaar is gedaan.

Deze uitspraak is gedaan op 23 maart 2012 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 29 maart 2012

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.