Rechtbank Breda, 23-03-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:1069 BW7062, 10/2016
Rechtbank Breda, 23-03-2012, ECLI:NL:RBBRE:2012:1069 BW7062, 10/2016
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 23 maart 2012
- Datum publicatie
- 30 mei 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2012:BW7062
- Zaaknummer
- 10/2016
Inhoudsindicatie
Formeel belastingrecht
De bezwaren van belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting en tegen de aan hem opgelegde vergrijpboete zijn bij de inspecteur binnengekomen op de achtste dag na het verlopen van de bezwaartermijn. De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende wegens termijnoverschrijding terecht niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij het bezwaar tegen de aanslag tijdig ter post heeft bezorgd. Voor wat betreft de boete heeft belanghebbende geen omstandigheden gesteld waardoor het niet aan hem is toe te rekenen dat het bezwaar te laat is ingesteld.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 10/2016
Uitspraakdatum: 23 maart 2012
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], domicilie kiezende te [plaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Roosendaal,
de inspecteur.
1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 30 november 2009 aan belanghebbende de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2005 ([nummer].H56, hierna: de aanslag) en bij gelijktijdige beschikkingen heffingsrente en een vergrijpboete opgelegd.
1.2. De inspecteur heeft belanghebbendes bezwaren daartegen bij uitspraken met dagtekening 9 april 2010 niet-ontvankelijk verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 11 mei 2010, ontvangen bij de rechtbank op 17 mei 2009, beroep ingesteld.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend en de inspecteur een conclusie van dupliek. Beide stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6.1. Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2011 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [gemachtigden]. De beroepen met procedurenummers 09/4378 en 09/4379, 09/5650 tot en met 09/5653, 10/2016 en 10/2017 zijn gelijktijdig behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan op 7 februari 2011 een afschrift aan partijen is verstrekt.
1.6.2. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 21 december 2010 aan belanghebbende op het adres [adres], België (het bij de rechtbank op dat moment bekende adres), onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Genoemde brief is op 30 december 2010 ter griffie terugontvangen. Blijkens de vermelding op de envelop wordt de post niet (meer) op het vermelde adres ontvangen. De griffier heeft desondanks op 30 december 2010 de uitnodiging opnieuw, maar nu per gewone post aan voormeld adres verzonden. Ook deze is bij de griffie terugontvangen. Belanghebbende heeft bij brief van 14 januari 2011, ontvangen op 18 januari 2011, de rechtbank ingelicht dat hij domicilie kiest te Nederland op de [adres] te [plaats]. De rechtbank heeft de uitnodiging vervolgens op 20 januari 2011 per gewone post naar laatstgenoemd adres verzonden. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Gelet op de omstandigheid dat belanghebbende de rechtbank pas op 18 januari 2011 in kennis heeft gesteld van de adreswijziging of domiciliekeuze is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
1.7. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de inspecteur in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken schriftelijke stukken te overleggen waarna belanghebbende in de gelegenheid is gesteld binnen een door de rechtbank nader te bepalen termijn te reageren.
1.8. De inspecteur heeft met dagtekening 14 februari 2011, ontvangen bij de rechtbank op 22 februari 2011, nadere stukken ingediend. De inspecteur heeft daarbij onder voorwaarden toestemming gegeven tot verdere behandeling zonder nadere zitting. De rechtbank heeft de nadere stukken in afschrift aan belanghebbende verstrekt. Belanghebbende is daarbij, bij brief van 24 februari 2011, in de gelegenheid gesteld daarop binnen drie weken te reageren. Belanghebbende is tevens verzocht aan te geven of hij een nadere mondelinge behandeling van de zaak wenst.
1.9. Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 15 februari 2011 (bedoeld zal zijn 15 maart 2011), ontvangen bij de rechtbank op 16 maart 2011 gereageerd. De rechtbank heeft een afschrift daarvan aan de inspecteur verstrekt. Belanghebbende heeft niet gereageerd op het verzoek van de rechtbank aan te geven of hij een nadere mondelinge behandeling van de zaak wenst.
1.10. De inspecteur heeft bij brief van 30 januari 2012, op dezelfde dag ontvangen bij de rechtbank, nadere stukken ingediend. Deze zijn in afschrift aan belanghebbende verstrekt.
1.11. Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2012 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [gemachtigden]. Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. De beroepen met procedurenummers 09/4378 en 09/4379, 09/5650 tot en met 09/5653, 10/2016 en 10/2017 zijn gelijktijdig behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift tegelijk met deze uitspraak aan partijen is verzonden.
1.12. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van de inspecteur ter zitting, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
2.1. Belanghebbende woonde in 2005 in België en was middellijk enig aandeelhouder in [onderneming C.] BV. Deze vennootschap vormde in 2005 met [onderneming A.] BV een maatschap waarin een accountants- en belastingadviespraktijk te [plaats X] werd uitgeoefend.
2.2. Belanghebbende heeft aangifte inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen gedaan en daarbij een bedrag van € 35.598 als regulier voordeel uit aanmerkelijk belang aangegeven.
2.3. De inspecteur heeft bij brief van 6 oktober 2009 belanghebbende in kennis gesteld dat hij voornemens is een vergrijpboete op te leggen met als motivering dat en waarom belanghebbende met betrekking tot de correctie van het fictief loon van € 39.000 (voorwaardelijk) opzet wordt verweten.
2.4. De inspecteur heeft, onder meer naar aanleiding van een boekenonderzoek, de aanslag opgelegd naar een verzamelinkomen, van € 139.417, bestaande uit belastbaar inkomen uit werk en woning van € 103.819 en belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 35.598. De vergrijpboete is daarbij vastgesteld op € 10.140 (50% boete van 52% belasting over € 39.000).
2.5. Belanghebbende heeft tegen de aanslag en boetebeschikking bezwaar gemaakt door het terugsturen van een fotokopie van het aanslagbiljet met daarop de handgeschreven tekst:
“[plaats België], 10 januari 2010.
Hierbij maak ik bezwaar tegen deze aanslag.
[naam en ondertekening]”
2.6. De inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de termijn. De uitspraak op bezwaar vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“In uw detail-bezwaarschrift geeft u aan dat u de ontvangstdatum van 19 januari 2010 niet begrijpt, omdat – zoals u stelt – u het bezwaarschrift op 10 januari 2010 heeft gepost. Voor de datum van de aanvang van de postverzending is afstempeling van het poststuk door TNT-post relevant. Bijgevoegd treft u een foto-kopie van de enveloppe aan. Uit het poststempel kan niet de datum van het poststempel worden achterhaald. Ik acht u niet geslaagd in het bewijs dat wordt voldaan aan de hiervoor genoemde verzendtheorie.”.
De inspecteur heeft geen reden gezien ambtshalve aan belanghebbendes bezwaren tegemoet te komen.
3. Geschil
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur de bezwaren van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende beantwoordt de vraag ontkennend, de inspecteur bevestigend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zittingen.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de aanslag en beschikkingen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift vangt aan met ingang van de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking (artikel 22j AWR). In een dergelijk geval vangt de bezwaartermijn aan met ingang van de dag na die van bekendmaking.
4.2. De dagtekening van het aanslagbiljet was 30 november 2009. Nu bij de rechtbank geen feiten of omstandigheden bekend zijn betreffende een latere bekendmaking van de aanslag dan de datum van dagtekening, gaat de rechtbank er vanuit, dat de bezwaartermijn is aangevangen met ingang van 1 december 2009.
4.3. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Awb). Deze termijn eindigde op maandag 11 januari 2010. Het bezwaarschrift is gedagtekend 10 januari 2010 en volgens het daarop door de Belastingdienst aangebrachte stempel, op 19 januari 2010 bij de inspecteur binnengekomen.
4.4. Indien het bezwaarschrift na afloop van de termijn is ingediend blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 van de Awb).
4.5. Belanghebbende heeft gesteld dat het aanslagbiljet geen vermelding bevat van een bezwaarmogelijkheid tegen de aanslag, doch slechts een bezwaarmogelijkheid tegen de boete en de heffingsrente, beide zonder vermelding van een termijn.
4.6. De rechtbank stelt vast dat het aanslagbiljet geen rechtsmiddelenverwijzing bevat voor zover het de aanslag betreft. Het ontbreken van een rechtsmiddelenverwijzing leidt in de regel tot verschoonbaarheid van het overschrijden van de beroepstermijn. Dit geldt echter niet wanneer een belastingplichtige op een andere manier tijdig op de hoogte was van het aanwenden van een rechtsmiddel (Hoge Raad, 19 maart 2010, nr. 08/00958, LJN BL7954, www.rechtspraak.nl). De rechtbank acht belanghebbende, gelet op diens beroep als belastingadviseur, als ter zake deskundig, zodat de voormelde uitzonderingsregel toepassing vindt. Belanghebbendes beroepsgrond faalt. Dit geldt te meer daar voor de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking, weliswaar zonder termijn, wel de bezwaarmogelijkheid vermeld is. In de omstandigheden dat de bezwaren zijn gedagtekend op de laatste dag van de bezwaartermijn en de gekozen wijze van indiening – ter post – vindt de rechtbank steun voor voornoemd oordeel dat belanghebbende tijdig op de hoogte was van de bezwaartermijn voor zowel de aanslag als de beide beschikkingen.
4.7. Voor de boete geldt, ingeval belanghebbende stelt dat de overschrijding van de termijn voor het instellen van bezwaar aan een hem niet toe te rekenen omstandigheid is te wijten, de niet-ontvankelijkheid slechts kan worden uitgesproken indien de onjuistheid van deze stelling wordt bewezen. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank dergelijke omstandigheden niet gesteld. Dat belanghebbende het bezwaarschrift op 10 januari 2010 dus tijdig ter post zou hebben bezorgd, doet daar niet aan af. Het risico van het één dag voor het verlopen van de termijnen ter post bezorgen van een bezwaarschrift dient, naar het oordeel van de rechtbank, voor risico van een belastingplichtige te blijven, zeker wanneer deze, zoals belanghebbende destijds, in het buitenland woont. Het bezwaar tegen de boete is te laat ingediend. De omstandigheid dat op het aanslagbiljet de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift niet is vermeld doet daar, gelet op het overwogene in 4.6, naar het oordeel van de rechtbank niet aan af.
4.8. Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 23 maart 2012 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter,
mr. W.A.P. van Roij en mr.dr. A.H.H. Bollen-Vandenboorn, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mies, griffier.
De griffier, de voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 4 april 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.