Home

Rechtbank Breda, 27-03-2012, BW7471, 11/3879

Rechtbank Breda, 27-03-2012, BW7471, 11/3879

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
27 maart 2012
Datum publicatie
5 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2012:BW7471
Zaaknummer
11/3879

Inhoudsindicatie

De opgelegde verzuimboete van € 2.460 wegens het niet tijdig indienen van de aangifte vennootschapsbelasting over 2009 is disproportioneel hoog. Belanghebbende is in 2008 opgericht en heeft sindsdien geen activiteiten verricht noch omzet behaald. Na ontvangst van de aanslag met verzuimboete over 2008 is direct aangifte over 2009 gedaan. De termijn voor het doen van aangifte over 2009 was toen al verstreken en de ambtshalve aanslag over 2009 al opgelegd. De rechtbank weegt mee dat de verzuimboete over 2008 overeenkomstig het doel van de boetebepaling, direct gedragseffect bij belanghebbende teweeg heeft gebracht. Geen vermindering van de boete tot nihil reeds omdat de vereiste handelingen voor het vaststellen van de ambtshalve aanslag al waren verricht.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/3879

Uitspraakdatum: 27 maart 2012

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht, de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 9 juni 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar gelijktijdig met de aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2009 bij beschikking opgelegde verzuimboete van € 2.460.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2012 te Roermond.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende [gemachtigde], vergezeld van de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Berg en Terblijt, vergezeld van de heren [toehoorders] als toehoorders en namens de inspecteur, [gemachtigden]. Gelijktijdig zijn behandeld de zaken met procedurenummers 11/3878 en 11/3879.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de boete tot € 200;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 453;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 302 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende is op [datum] 2008 opgericht en heeft sinds de oprichting geen activiteiten verricht noch omzet behaald. Belanghebbende heeft ter zake van het geplaatste aandelenkapitaal een vordering op haar oprichters van € 18.000. Ter zitting is komen vast te staan dat daarvan (in ieder geval) een bedrag van € 9.000 volwaardig en opeisbaar is.

2.2. Belanghebbende is door de inspecteur uitgenodigd tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2009 (hierna: de aangifte). Volgens de uitnodiging diende de aangifte op 1 juni 2010 te zijn ingediend. Op 6 juli 2010 heeft de inspecteur aan belanghebbende een herinnering gestuurd om vóór 20 juli 2010 aangifte te doen. Vervolgens heeft de inspecteur belanghebbende bij brief van 13 september 2010 aangemaand vóór 27 september 2010 aangifte te doen. In de aanmaning is belanghebbende erop gewezen dat een boete zou worden opgelegd indien de aangifte niet zou worden ingediend binnen de gestelde termijn.

2.3. Ten aanzien van 2008 is belanghebbende ook uitgenodigd tot het doen van aangifte voor de periode [datum] 2008 tot en met 31 december 2008. De aanmaning met betrekking tot die aangifte vermeldde een uiterste reactiedatum van 23 maart 2010. Met dagtekening 16 april 2011 is over voormelde periode in 2008 een ambtshalve aanslag en bij gelijktijdige beschikking een verzuimboete van € 567 opgelegd. Op 20 april 2011 heeft belanghebbende de aangiften 2008 en 2009 ingediend.

2.4. Voormelde aangifte heeft de aanslag gekruist. Met dagtekening 23 april 2011 is de aanslag over het jaar 2009 ambtshalve vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 50.000. Gelijktijdig is bij beschikking een verzuimboete ten bedrage van € 2.460 opgelegd. Naar aanleiding van de ingediende aangifte is in bezwaar het belastbaar bedrag conform de aangifte naar nihil bijgesteld. De verzuimboete is in stand gebleven.

2.5. Niet in geschil is dat sprake is van een verzuim dat het opleggen van een boete aan belanghebbende rechtvaardigt. Partijen zijn het erover eens dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een verzuimboete is voldaan. In geschil is slechts het antwoord op de vraag of de verzuimboete naar het juiste bedrag is opgelegd. Belanghebbende vindt dat de boete moet worden vernietigd.

2.6. De verzuimboete bedraagt ingevolge paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) 50% van het wettelijk maximum. Het wettelijk maximum bedraagt ingevolge artikel 67a van de AWR € 4.920. De inspecteur heeft derhalve conform deze bepalingen een boete opgelegd aan belanghebbende van € 2.460. De vraag die voorligt is of deze boete, met inachtneming van alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval, passend en geboden is.

2.7. De rechtbank overweegt ten aanzien van de hoogte van de boete als volgt.

De wetgever heeft de verzuimboetes bij aanslagbelastingen bewust verhoogd om zo de bereidheid van belastingplichtigen in te scherpen om hun wettelijke verplichtingen na te komen. Dit leidt de rechtbank af uit de parlementaire behandeling waarvan de volgende passage is ontleend (Kamerstukken II 2008-2009, 32 128, nr. 3, p. 34):

“Het niet of niet tijdig doen van aangifte verstoort in hoge mate de processen bij de Belastingdienst. Indien de aangifte niet (tijdig) wordt gedaan, moet de inspecteur de belastingaanslag uiteindelijk ambtshalve opleggen op basis van een zo goed mogelijke schatting. De inspecteur dient hierbij rekening te houden met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zodat de schatting niet onredelijk hoog mag zijn, maar om de schatkist niet te kort te doen ook niet te laag. Een goede schatting maken is een ingewikkeld en tijdrovend proces met een bezwaarschrift tot gevolg als de belastingaanslag naar de mening van de belastingplichtige te hoog is vastgesteld. De ambtshalve regeling van de niet ingediende aangiften is aldus verantwoordelijk voor een aanzienlijk deel van de bezwaarschriftenbehandeling op de kantoren. Het terugdringen daarvan is een onderdeel van het streven naar een efficiënter werkende Belastingdienst, waaraan een verhoging van de verzuimboete wegens aangifteverzuimen kan bijdragen.”

2.8. Gelet op de dagtekening van de ambtshalve vastgestelde aanslag en bijbehorende boetebeschikking over de aangifteplichtige periode in 2008 (16 april 2011) en de datum waarop de aangiften voor 2008 en 2009 zijn gedaan (20 april 2011), acht de rechtbank aannemelijk dat de opgelegde verzuimboete over 2008 overeenkomstig het doel van de boetebepaling, het nakomen van fiscale verplichtingen bij belanghebbende heeft ingescherpt. De omstandigheid dat belanghebbende alsnog aangifte over 2009 heeft ingediend, neemt niet weg dat zij die aangifte niet tijdig heeft gedaan. In dit geval is de aangifte binnengekomen op een moment waarop de vereiste handelingen voor het vaststellen van de ambtshalve aanslag, naar de rechtbank aannemelijk acht, reeds waren verricht en is die aanslag bij uitspraak op bezwaar vernietigd overeenkomstig de alsnog binnengekomen aangifte. Voor deze extra rompslomp houdt de rechtbank primair belanghebbende verantwoordelijk. De door belanghebbende voorgestane vermindering van de boete tot nihil volgt de rechtbank derhalve niet. Wel houdt de rechtbank bij de beoordeling van de hoogte van de boete als zwaarwegende strafverminderende omstandigheid in aanmerking dat de boete over 2008 direct gedragseffect bij belanghebbende teweeg heeft gebracht.

2.9. De rechtbank neemt voorts bij de beoordeling van de hoogte van de boete in aanmerking dat belanghebbende ter zitting geloofwaardig heeft aangevoerd dat zij tot ontvangst van de aanslag over 2008 niet op de hoogte was van het feit dat er aangifte gedaan moest worden van een vennootschap waarin geen activiteiten worden verricht en geen omzet wordt behaald.

2.10. Dit alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat de boete van € 2.460 disproportioneel hoog is. De rechtbank acht een boete van € 200 in het onderhavige geval passend en geboden. In zoverre is het beroep gegrond.

2.11. De gemachtigde van belanghebbende heeft nog verwezen naar een zaak van een collega adviseur die als toehoorder de onderhavige zitting bijwoont. In die zaak was eveneens bij de aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2009 een verzuimboete opgelegd. Die verzuimboete is na gemaakt bezwaar daartegen, verminderd tot nihil. Voor zover belanghebbende hiermee een beroep wil doen op schending van het gelijkheidsbeginsel wijst de rechtbank dit af. Er is namelijk geen sprake van gelijke gevallen. In het onderhavige geval betreft het een in 2009 aangifteplichtige vennootschap en in de zaak van de collega adviseur betreft het een vennootschap die is opgehouden te bestaan doordat deze op 31 januari 2009 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 is omgezet is in een vennootschap onder firma. Een niet (langer) bestaande vennootschap is niet aangifteplichtig, een tot het doen van aangifte uitgenodigde bestaande vennootschap is dat wel, ook als zij geen activiteiten ontplooit.

2.12. Voorts heeft belanghebbende aangevoerd dat voor natuurlijke personen de bedragen van de verzuimboete ter zake van een aangifteverzuim ingevolge het BBBB lager zijn dan voor vennootschappen. Nu de rechtbank in het onderhavige geval een boete van € 200 passend en geboden acht en uit het BBBB volgt dat aan belanghebbende een hogere verzuimboete zou zijn opgelegd als zij natuurlijk persoon zou zijn geweest, kan belanghebbendes standpunt haar niet baten. Aan behandeling van deze grief gaat de rechtbank daarom voorbij.

2.13. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.

3. Proceskosten

3.1. De inspecteur heeft zich, ook bij gegrondverklaring van het beroep, verzet tegen toekenning van een proceskostenvergoeding. Nu volgens de inspecteur blijkens het arrest van de Hoge Raad van 9 juli 2010, nr. 09/03083, LJN BN0631 het achterwege laten van onderzoek naar afwezigheid van alle schuld geen onrechtmatig handelen van de inspecteur inhoudt, geldt dat volgens de inspecteur te meer, indien ‘slechts’ sprake is van (verdere) matiging van de opgelegde boete. Blijkens rechtsoverweging 3.2.2 van dat arrest bevatten de uitspraak van het Hof en de gedingstukken in die zaak geen aanwijzingen dat de inspecteur ten tijde van het opleggen van de verzuimboete op de hoogte was van feiten en omstandigheden die in dat geval een beroep op afwezigheid van alle schuld zouden rechtvaardigen. De Hoge Raad overwoog dat de inspecteur voor de toepassing van artikel 7:15, lid 2, van de Awb zich niet van de mogelijke aanwezigheid van dergelijke feiten en omstandigheden hoeft te vergewissen alvorens hij een verzuimboete oplegt. Hier betreft het een andere situatie. Naar de rechtbank aannemelijk acht waren de in het onderhavige geval tot matiging aanleiding gevende feiten en omstandigheden de inspecteur immers wel reeds bekend ten tijde van het opleggen van de verzuimboete. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.

3.2. De rechtbank beschouwt de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers 11/3878 en 11/3879 als samenhangend in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Voor de overige door belanghebbende genoemde proceskosten, te weten reis- en verblijfskosten wordt de inspecteur, nu hij ter zitting kenbaar heeft gemaakt daartegen geen bezwaar te hebben, conform het formulier proceskostenvergoeding veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 32. Nu in alle samenhangende zaken een vergoeding van de proceskosten is toegekend, wordt aan de onderhavige zaak de helft daarvan toegerekend zijnde € 453.

Deze uitspraak is gedaan op 27 maart 2012 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.A. Mandemakers, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 6 april 2012

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.