Rechtbank Breda, 11-04-2012, BW7565, 11/5218
Rechtbank Breda, 11-04-2012, BW7565, 11/5218
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 11 april 2012
- Datum publicatie
- 6 juni 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2012:BW7565
- Zaaknummer
- 11/5218
Inhoudsindicatie
Rioolheffing / vertrouwensbeginsel
1 van cluster van 13
Belanghebbende huurt een stuk grond met daarop een vakantiewoning. Deze was niet aangesloten op de riolering. In 2004 en 2005 hebben er gesprekken plaatsgevonden tussen de verhuurder van de vakantiewoningen en namens de gemeente de projectleider die was belast met de aansluiting van de vakantiewoningen op de riolering. Daarbij is afgesproken dat de vakantiewoningen door 2 uitleggers zouden worden aangesloten en dat dit zou resulteren in 2 aanslagen rioolheffing. De projectleider van de gemeente was geen heffingsambtenaar, maar door de toerekenbare schijn van volmachtverlening heeft hij toch het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat niet iedere vakantiewoning afzonderlijk in de heffing zou worden betrokken. Bovendien heeft de gemeente, door tot 2010 niet iedere vakantiewoning afzonderlijk te belasten, de schijn gewekt dat zij de afspraken met de projectleider heeft goedgekeurd. Tot slot is voldaan aan het dispositievereiste.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/5218
Uitspraakdatum: 11 april 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen op Zoom,
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 5 september 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2010 opgelegde aanslag rioolheffing.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2012 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [advocatenkantoor] te Rotterdam, tot bijstand vergezeld van zijn collega, [collega] en van [gemachtigde], optredend namens de vereniging van eigenaren en namens de heffingsambtenaar, [gemachtigde]. De zaken met procedurenummers 11/5052, 11/5053, 11/5103, 11/5104, 11/5113, 11/5138, 11/5218, 11/5219, 11/5220, 11/5221, 11/5372, 11/5373 en 12/10 zijn gelijktijdig behandeld.
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar, alsmede de aanslag;
-veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 146;
-gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan hem vergoedt.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende huurt een perceel grond, met daarop een vakantiewoning, aan [het perceel]. In het verleden waren de vakantiewoningen aan [het perceel] niet aangesloten op de riolering. In 2004 heeft de gemeente Bergen op Zoom besloten dat zal worden getracht om ieder object in het buitengebied aan te sluiten op de gemeentelijke riolering. In dit verband hebben in 2004 en 2005 gesprekken plaatsgevonden tussen de verhuurder van de grond, [verhuurder] en een vertegenwoordiger van de gemeente, [projectleider].
2.2.Belanghebbende stelt dat [verhuurder], namens zichzelf en namens de bewoners van de vakantiewoningen, en [projectleider] hebben afgesproken dat er slechts drie uitleggers ten behoeve van de riolering zouden worden aangelegd, één voor de woning van [verhuurder] en twee voor de vakantiewoningen. Hierdoor zouden niet alleen de aansluitkosten worden beperkt, maar ook de jaarlijkse kosten. Tot de gedingstukken behoort de weergave van een e-mailbericht van een gemeenteambtenaar, [ambtenaar], aan [verhuurder] van [datum] 2011 waarin wordt bevestigd dat in het verleden afspraken zijn gemaakt op basis waarvan per aansluiting rioolheffing zou worden geheven en niet per object.
2.3.Tussen partijen is onder meer in geschil of de in 2.2 bedoelde afspraken meebrengen dat door het opleggen van de onderhavige aanslag het vertrouwensbeginsel is geschonden.
2.4.De rechtbank overweegt dat in rechte te beschermen vertrouwen over het algemeen alleen kan worden gewekt door een daartoe bevoegde persoon. Artikel 216 van de Gemeentewet bepaalt dat de gemeenteraad besluit tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van een gemeentelijke belasting door het vaststellen van een belastingverordening. Artikel 231, lid 2, aanhef en letter b van de Gemeentewet bepaalt, voor zover te dezen van belang, dat een gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen, als inspecteur wordt aangewezen. In principe is dus de heffingsambtenaar de persoon die aangaande de rioolheffing in rechte te beschermen vertrouwen kan opwekken. Dat [projectleider] ten tijde van het maken van de in 2.2 genoemde afspraken heffingsambtenaar was is gesteld noch gebleken.
2.5.Onder omstandigheden kan echter ook een ander dan de heffingsambtenaar in rechte te beschermen vertrouwen wekken ten aanzien van de rioolheffing. Indien belanghebbende onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht aannemen dat [projectleider] bevoegd was om toezeggingen te doen over de verschuldigdheid van rioolheffing, dan kan op de onjuistheid van deze veronderstelling geen beroep worden gedaan (vergelijk: Hoge Raad 27 november 1992, nr. 8030, onder meer gepubliceerd in NJ 1993, 287). In dat geval is er sprake van toerekenbare schijn van volmachtverlening als bedoeld in artikel 3:61, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek.
2.6.Naar het oordeel van de rechtbank had [projectleider] de hiervoor bedoelde schijn van bevoegdheid. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat [projectleider] weliswaar extern door de gemeente was ingehuurd, maar dat hij de gemeente wel, als projectleider, vertegenwoordigde bij het aanleggen van en aansluiten op de riolering. Een burger, voor wie de attributie van bevoegdheden over de verschillende gemeentelijke organen niet altijd even duidelijk, overzichtelijk en toegankelijk is, mag er onder omstandigheden van uitgaan dat de projectleider bij het aanleggen van en aansluiten op de riolering bevoegd is om toezeggingen te doen ten aanzien van het aantal op te leggen aanslagen rioolheffing bij een nog te realiseren aantal uitleggers. Dat [projectleider] de schijn van bevoegdheid had wordt mede veroorzaakt door de omstandigheid dat, conform de met hem gemaakte afspraken, uiteindelijk ten aanzien van de vakantiewoningen twee uitleggers van de riolering zijn gerealiseerd en dat ten aanzien van de vakantiewoningen, tot het jaar 2010, in totaal twee aanslagen rioolheffing zijn opgelegd. Hiermee heeft de gemeente de schijn gewekt dat zij de afspraak die door [projectleider] is gemaakt heeft goedgekeurd.
2.7.De rechtbank overweegt dat belanghebbende onweersproken heeft gesteld dat de bewoners van de vakantiewoningen, op basis van de met [projectleider] gemaakte afspraken, hebben gekozen voor de aanleg van riolering en niet voor de aanleg van een zogeheten IBA-III (septic) tank. En voorts dat zij de andere, in dat geval goedkopere, keuze gemaakt zouden hebben als zij hadden geweten dat de gemeente vanaf 2010 iedere vakantiewoning afzonderlijk in de rioolheffing zou betrekken. Daarmee is voldaan aan het dispositievereiste.
2.8.Verweerder stelt dat het in 2.2 bedoelde e-mailbericht dateert van na het opleggen van de onderhavige aanslag en dat achteraf geen in rechte te beschermen vertrouwen kan worden gewekt. Hoewel deze stelling juist is, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Het in rechte te beschermen vertrouwen is in de in 2.1 genoemde gesprekken van 2004 en 2005 gewekt en het in 2.2 bedoelde e-mailbericht is slechts een bevestiging van die gemaakte afspraken.
2.9.Gelet op het vorenstaande, heeft verweerder het vertrouwensbeginsel geschonden met het opleggen van de onderhavige aanslag en is deze vernietigd.
2.10.Ten overvloede merkt de rechtbank op dat in rechte te beschermen vertrouwen voor de toekomst kan worden opgezegd (vergelijk Hoge Raad 3 april 2009, nr. 43 634, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BD1031), maar dat de heffingsambtenaar onder omstandigheden verplicht is aan belanghebbende een overgangsregeling aan te bieden om schade te voorkomen. Met het opleggen van de aanslag rioolheffing over het jaar 2011, op 28 februari 2011, is het in rechte te beschermen vertrouwen opgezegd, zodat dit niet in de weg staat van aanslagen rioolheffing over de jaren 2012 en volgende.
Proceskosten
2.11.De rechtbank vindt aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarbij wordt uitgegaan van negen samenhangende zaken waarin belanghebbenden geheel of gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld. Dit betreffen de zaken met procedurenummers 11/5052, 11/5053, 11/5103, 11/5104, 11/5113, 11/5138, 11/5218, 11/5219 en 12/10.
2.12.Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.311 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 maal 1,5 wegens het aantal samenhangende zaken en een wegingsfactor 1 in verband met het gewicht van de zaak). In de bezwaarfase heeft belanghebbende niet verzocht om proceskostenvergoeding.
2.13.De rechtbank zal in deze zaak en in elk van de overige in 2.11 genoemde zaken een proceskostenvergoeding toekennen van afgerond € 146 (€ 1.311 : 9).
Deze uitspraak is gedaan op 11 april 2012 door mr. W. Brouwer, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 17 april 2012.
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.