Rechtbank Breda, 26-04-2012, BX1343, 10/5370
Rechtbank Breda, 26-04-2012, BX1343, 10/5370
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 26 april 2012
- Datum publicatie
- 13 juli 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2012:BX1343
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ5757, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 10/5370
Inhoudsindicatie
Inspecteur heeft voortzetting van 30%-bewijsregel bij een nieuw (tweede) dienstverband van commissaris terecht geweigerd omdat geen sprake (meer) is van een ingekomen werknemer. Van strijd met doel en strekking van de regeling is geen sprake. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel is onvoldoende gemotiveerd.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 10/5370
Uitspraakdatum: 26 april 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [plaats] (België),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Buitenland,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 5 november 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking (met kenmerk [nummer]) waarbij de inspecteur het verzoek om toepassing van de 30%-bewijsregel heeft afgewezen.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2012 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigde, [gemachtigde], verbonden aan PricewaterhouseCoopers te Amsterdam, en namens de inspecteur, [gemachtigden].
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende heeft de Belgische nationaliteit en woont in België. Hij is per 15 april 2001 in dienst getreden bij [onderneming A] N.V. in Nederland. Voor deze tewerkstelling is aan hem op 20 februari 2002 de 30%-bewijsregel toegekend voor de periode 1 april 2001 tot en met 31 maart 2011. Per 1 januari 2003 is deze bewijsregel omgezet naar een andere inhoudingsplichtige binnen het concern van de [onderneming A] en is een nieuwe beschikking toegekend. Per 1 april 2009 is de tewerkstelling van belanghebbende bij [onderneming A] N.V. geëindigd. Per dezelfde datum is belanghebbende benoemd als Lid van de Raad van Commissarissen van [onderneming B] NV. Voor deze tewerkstelling is op 28 september 2009 de 30% bewijsregel toegekend voor de periode 1 april 2009 tot en met 31 maart 2011.
2.2. Op 29 juni 2010 is belanghebbende (tevens) benoemd tot commissaris bij [onderneming C] B.V. (hierna: [onderneming C]). Voor deze tewerkstelling is een verzoek tot toepassing van de 30% bewijsregel ingediend. Op 24 augustus 2010 heeft de inspecteur het verzoek afgewezen. Daartegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Bij de bestreden uitspraak is het bezwaar afgewezen.
2.3. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende voor zijn dienstverband bij [onderneming C] in aanmerking komt voor toepassing van de 30%-bewijsregel. Meer in het bijzonder is tussen partijen is geschil of belanghebbende bij het aangaan van zijn dienstverband bij [onderneming C] als ingekomen werknemer kan worden aangemerkt. Volgens belanghebbende is zijn situatie niet geregeld in artikel 9c van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna UBLB), maar komt hij voor de regeling in aanmerking omdat hij voor zijn tewerkstelling door [onderneming C] uit het buitenland is aangeworven als bedoeld in artikel 8, lid 2, sub b, van het UBLB. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende geen ingekomen werknemer is omdat sprake is van een lokale aanwerving nu belanghebbende ten tijde van zijn indiensttreding bij [onderneming C] reeds in Nederland werkzaam was. Niet in geschil is dat belanghebbende over specifieke deskundigheid beschikt.
2.4.1. De 30%-bewijsregel kan worden verstrekt op grond artikel 15a, lid 1, letter j, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2010). De regeling is verder uitgewerkt in Hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Loonbelasting (UBLB). In artikel 8 van het UBLB (tekst 2010) is onder meer het volgende bepaald:
1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende regelingen zijn de volgende definities van toepassing.
2. Verstaan wordt onder:
a. extraterritoriale werknemers: ingekomen werknemers en uitgezonden werknemers;
b. ingekomen werknemer: door een inhoudingsplichtige uit een ander land aangeworven, of naar een inhoudingsplichtige gezonden werknemer in de zin van artikel 2 van de wet, met een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is.
2.4.2. In artikel 9c van het UBLB (tekst 2010) is bepaald:
1. Indien een ingekomen werknemer tijdens de looptijd een andere inhoudingsplichtige krijgt, blijft op gezamenlijk verzoek van de werknemer en de nieuwe inhoudingsplichtige de bewijsregel gedurende de resterende looptijd van toepassing, mits de periode tussen het einde van de tewerkstelling door de oude inhoudingsplichtige en de aanvang van de tewerkstelling door de nieuwe inhoudingsplichtige niet langer is dan drie maanden.
2. Bij een dergelijk verzoek moet door de nieuwe inhoudingsplichtige opnieuw aannemelijk worden gemaakt dat de werknemer behoort te worden aangemerkt als ingekomen werknemer.
2.5. In aanmerking genomen dat er op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst tussen belanghebbende en [onderneming C] is aangegaan geen sprake was van een situatie als opleiding of stage, is voor beantwoording van de in geschil zijnde vraag beslissend of belanghebbende op dat tijdstip buiten Nederland woonde en niet in Nederland werkzaam was (vergelijk Hoge Raad 24 oktober 2008, nr. 07/12637, LJN BD3167). Vast staat dat belanghebbende niet in Nederland woont. Tevens staat vast dat belanghebbende sinds 15 april 2001 in dienstverband werkzaam is geweest voor de [onderneming A]. Daardoor is hij vanaf die datum in Nederland werkzaam. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat belanghebbende door [onderneming C] uit het buitenland is aangeworven in de zin van artikel 8 van het UBLB. Belanghebbende voldoet dan ook niet aan de voorwaarden voor toepassing van de 30%-bewijsregel. Dit geldt ook indien het verzoek van belanghebbende zou berusten op artikel 9c van het UBLB. In die bepaling is immers expliciet bepaald dat er (opnieuw) sprake moet zijn van een ingekomen werknemer.
2.6. Van strijd met het doel van de regeling is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Dit omdat uit het vorenoverwoge volgt dat belanghebbende bij het aangaan van het dienstverband met [onderneming C] niet als ingekomen werknemer in de zin van de regeling kwalificeert. Belanghebbende heeft wel specifieke deskundigheid, maar is niet uit het buitenland aangeworven omdat hij reeds sinds 2001 in Nederland werkzaam is.
2.7. Belanghebbende heeft tevens gesteld dat hij heeft begrepen dat de 30%-bewijsregel wel gelijktijdig van toepassing kan zijn voor twee of meerdere dienstverbanden indien sprake is van een gedeeltelijke beëindiging van het eerste dienstverband (waarvoor de bewijsregel geldt) en gelijktijdige aanvang van een nieuw deeltijd dienstverband. Voorzover belanghebbende met deze stelling een beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel heeft willen doen, is dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. Belanghebbende heeft namelijk niet gesteld dat er sprake is van gevallen waarin aan belastingplichtigen die, net als belanghebbende zelf, niet kwalificeren als ingekomen werknemer toch de 30% bewijsregel is toegekend.
2.8. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 26 april 2012 door mr. W. Brouwer, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 8 mei 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.