Home

Rechtbank Breda, 03-05-2012, BX9158, 11/5412

Rechtbank Breda, 03-05-2012, BX9158, 11/5412

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
3 mei 2012
Datum publicatie
4 oktober 2012
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2012:BX9158
Formele relaties
Zaaknummer
11/5412

Inhoudsindicatie

Nu de echtgenoot over het onderhavige jaar geen inkomsten heeft genoten als gevolg van een arbeidsconflict met zijn werkgever heeft de echtgenote geen recht op een verhoging van de gecombineerde heffingskorting en dus geen recht op uitbetaling van de algemene heffingskorting.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/5412

Uitspraakdatum: 3 mei 2012

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Eindhoven,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 10 oktober 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2007 (aanslagnummer [nummer]H.76).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2012 te Tilburg.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, haar echtgenoot [echtgenoot], en namens de inspecteur, [gemachtigde].

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende heeft over het onderhavige jaar een voorlopige teruggave ontvangen ten bedrage van € 2.043. Deze teruggaaf bestaat uit de algemene heffingskorting.

2.2. Met dagtekening 17 december 2010 is aan belanghebbende een definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2007 opgelegd waarbij de hiervoor bedoelde heffingskorting geheel is teruggevorderd, vermeerderd met een bedrag aan heffingsrente van € 278.

2.3. In geschil is of belanghebbende recht heeft op de verhoging van de gecombineerde heffingskorting als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), zijnde het voorlopig teruggegeven bedrag van € 2.043. Niet in geschil is, dat het bedrag van de gecombineerde inkomensheffing voor belanghebbende € 0 bedraagt.

2.4. De gecombineerde heffingskorting, in dit geval de algemene heffingskorting, bedraagt maximaal het bedrag van de gecombineerde inkomensheffing (artikel 8.8 van de Wet IB 2001). Indien de gecombineerde heffingskorting door de werking van artikel 8.8 van de Wet IB 2001 wordt beperkt omdat belanghebbende zelf onvoldoende dan wel geen belasting is verschuldigd, kan aanspraak worden gemaakt op de bijzondere verhoging van de gecombineerde heffingskorting (artikel 8.9, eerste lid, van de Wet IB 2001). De bijzondere verhoging van de heffingskorting wordt gemaximeerd op het bedrag van de door de partner verschuldigde gecombineerde inkomensheffing, verminderd met diens gecombineerde heffingskorting zijnde de door die partner verschuldigde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (artikel 8.9, tweede lid, van de Wet IB 2001).

2.5. Vast staat dat de gecombineerde inkomensheffing van de echtgenoot van belanghebbende over het jaar 2007 nihil is. Dit houdt verband met een geschil met de toenmalige werkgever, als gevolg waarvan belanghebbendes echtgenoot over 2007 geen salaris heeft ontvangen. Uiteindelijk is, na een uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, het salaris betrekking hebbend op het jaar 2007 alsnog, in 2011, uitbetaald. De inspecteur heeft terecht gesteld dat het salaris, in 2007 niet vorderbaar en inbaar was in de zin van artikel 3.146 van de Wet IB 2001. Als gevolg daarvan is belanghebbendes echtgenoot over 2007 geen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen verschuldigd. Belanghebbende heeft daarmee geen recht op een verhoging van de gecombineerde heffingskorting en dus geen recht op uitbetaling van de algemene heffingskorting.

2.6. Belanghebbende beroept zich nog op jegens haar opgewekt vertrouwen. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moet worden beoordeeld of belanghebbende aan de uitlatingen van de inspecteur het in rechte te beschermen vertrouwen mocht ontlenen dat zij recht zou hebben op de algemene heffingskorting. Belanghebbende, op wie bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een afspraak, toezegging of anderszins schending van in rechte te honoreren opgewekt vertrouwen. Naar het oordeel van de rechtbank is, nu alleen inhoudelijke informatie is verstrekt aan haar echtgenoot en door de belastingdienst aanvankelijk uitstel is verleend tot het indienen van de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, geen sprake van in rechte gewekt vertrouwen.

2.7. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

2.8. De rechtbank is van oordeel dat de aldus voor belanghebbende ontstane situatie valt aan te merken, gelet op de verlate uitbetaling van het salaris betrekking hebbend op het jaar 2007, als een onbillijkheid van overwegende aard (art. 63 AWR). Toepassing van deze bepaling is evenwel voorbehouden aan de minister van Financiën.

2.9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 3 mei 2012 door mr. D. Hund, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 10 mei 2012

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.