Home

Rechtbank Breda, 12-10-2012, BZ2562, 11/1763

Rechtbank Breda, 12-10-2012, BZ2562, 11/1763

Inhoudsindicatie

Invorderingswet - Aansprakelijkstelling

Belanghebbende maakt deel uit van de fiscale eenheid voor de omzetbelasting. In geschil is of de fiscale eenheid (de belastingschuldige) op het moment van de aansprakelijkstelling in gebreke was voor de openstaande naheffingsaanslagen omzetbelasting. Ter zitting is komen vast te staan dat het uitstel van betaling van één van de naheffingsaanslagen, na uitspraak op bezwaar, is ingetrokken. Bovendien is de belastingschuldige, vóór de aansprakelijkstelling van belanghebbende, door de ontvanger erop gewezen dat voor de openstaande naheffingsaanslagen geen uitstel van betaling meer openstond. Derhalve was belastingschuldige in gebreke met de betaling van haar belastingschulden op het moment van de aansprakelijkstelling.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 11/1763

Uitspraakdatum: 12 oktober 2012

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], gevestigd te [plaats X],

belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Venlo,

de ontvanger.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de ontvanger van 24 februari 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking aansprakelijkstelling op grond van artikel 43 Invorderingswet 1990 (IW), beschikkingnummer [nummer].

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2012 te Breda. Aldaar zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Nijmegen, en namens de ontvanger, [gemachtigden]

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende maakt deel uit van de fiscale eenheid [belanghebbende], [BV. A] cs (hierna: de fiscale eenheid), een fiscale eenheid in de zin van artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968.

2.2. De fiscale eenheid bestond in de periode 1 januari 2002 tot en met 31 december 2005 uit de volgende vennootschappen:

- [BV. A];

- [belanghebbende];

- [BV. B] (later: [BV. C]);

- [BV. D];

- [BV. E];

- [BV. F] (later [BV. G]) (vanaf 20 oktober 2003);

- [BV. H] (later [BV. I]) (vanaf 20 oktober 2003).

2.3. Zowel bij de fiscale eenheid als bij [BV. C] is op 6 februari 2007 een boekenonderzoek gestart, waarbij onder andere de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over de jaren 2002 tot en met 2005 is onderzocht. De rapporten dragen als datum respectievelijk 3 december 2008 en 2 juli 2008. Beide rapporten zijn aan de fiscale eenheid verstrekt.

2.4. Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn aan de fiscale eenheid twee naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd, te weten:

Aanslagnummer Dagtekening Tijdvak

[nummer] 28 november 2007 2002 t/m 2005

[nummer] 27 augustus 2008 1 januari 2008 t/m [datum]

2.5. Op [datum] is door de Rechtbank te Roermond het faillissement van [BV. C] uitgesproken.

2.6. In het rapport van 2 juli 2008 staat over de gevolgen van het faillissement van [BV. C] het volgende, voor zover hier van belang, vermeld:

“5.1 Omzetbelasting openstaande concurrente crediteuren

Ingevolge artikel 29 lid 2 van de Wet op de omzetbelasting 1968 dient de in de per faillissementsdatum openstaande concurrente crediteuren begrepen omzetbelasting te worden terugbetaald.

Per faillissementsdatum ([datum]) beliepen de openstaande concurrente crediteuren € 685.425 inclusief omzetbelasting. Derhalve dient de omzetbelasting, te weten 19/119 x € 685.425 = € 109.437, alsnog te worden nageheven.

5.2 Fiscale eenheid

Vanwege het faillissement van [BV. C] (v/h [BV. B]) zal de bestaande fiscale eenheid omzetbelasting, bekend onder OBnr. [nummer] ten name van Vebes Vastgoed B.V., Vebes Beheer B.V., c.s., worden ingekrompen met ingang van [datum].”

Naar aanleiding van dit rapport is de aanslag met aanslagnummer [nummer] opgelegd. Het bedrag van de aanslag is € 109.437.

2.7. In rapport van 3 december 2008 staat, voor zover hier van belang, over de fiscale eenheid het volgende vermeld:

“4 Overzicht correcties omzetbelasting

2002 2003

Correctie punt 3.2 omzet afvalrollen € 2.000 € 2.000

Correctie punt 3.3 privégebruik auto € 779 € 489

Totaal € 2.779 € 2.489

2004 2005

Correctie punt 3.1 balanspost € € 144.950

Correctie punt 3.2 omzet afvalrollen € 2.781 € 2.166

Correctie punt 3.3 privégebruik auto € 2.156 € 2.244

Correctie punt 3.4[belanghebbende] € 1.140 € 2.347

Correctie punt 3.5 [BV. F] € 556 €

Totaal € 6.633 € 151.707

De berekening van de heffingsrente is gebaseerd op de bovenstaande uitsplitsing.

5 Naheffingsaanslag omzetbelasting

Over de jaren 2002 tot en met 2005 dient een naheffingsaanslag omzetbelasting te worden opgelegd ten bedrage van € 163.608 enkelvoudige belasting. Deze is gebaseerd op artikel 20, lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Gedagtekend 29 november 2007 werd onder aanslagnummer [nummer] evenwel reeds een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd tot een bedrag ad € 168.292 enkelvoudige belasting. Derhalve zal alsnog dientengevolge een beschikking worden afgegeven, door middel waarvan de onderhavige naheffingsaanslag zal worden verminderd met een bedrag ad € 4.684 enkelvoudige belasting.”

Tegelijkertijd met de aanslag met aanslagnummer [nummer] is een boete opgelegd van € 79.291.

2.8. Op 19 december 2008 is de naheffingsaanslag met aanslagnummer [nummer] verminderd met een bedrag van € 4.684. Tevens is toen het bedrag van de boete verminderd met € 62.931. Met dagtekening 18 februari 2009 is de naheffingsaanslag met aanslagnummer [nummer] bij uitspraak op bezwaar van € 109.437 verminderd tot € 32.930. Beide naheffingsaanslagen staan inmiddels onherroepelijk vast.

2.9. Bij brief van 9 augustus 2010 heeft belanghebbende het volgende, voor zover hier van belang, aan de ontvanger geschreven:

“(…)

Vorige week nam ik met u ook contact op om te vernemen of de Ontvanger bereid was een overleg over een minnelijke oplossing van de nog lopende geschilpunten te voeren. Indien dat gesprek niet opportuun werd geacht of zou blijken dat geen overeenstemming bereikt kon worden, moet geïnventariseerd worden welke geschillen nog openstaan. Afspraken over de afhandeling van die geschillen kunnen dan gemaakt worden. Met betrekking tot het overleg wenste u te overleggen met uw kantoorgenoot, [kantoorgenoot]. Nadat overleg zou u mij mededelen welk overleg op prijs werd gesteld.

Zoals u weet gaat mijn vakantie morgen in. Ik acht het dus uitgesloten dat wij voordien nog kunnen overleggen. Op zijn vroegst kan dan een overleg plaatsvinden in de tweede week van september. Verzoek u wel alle invorderingsmaatregelen aan te houden tot dat ons overleg is geweest.”

2.10. De beschikking aansprakelijkstelling, met dagtekening 11 november 2010, is vastgesteld op een bedrag van € 142.641, welk bedrag als volgt is samengesteld:

[nummer] [nummer]

Aanslag en boete € 262.952 Aanslag € 109.437

Af: mutaties & vermindering € 168.094 Af: vermindering€ 76.507

Openstaand € 94.858 Openstaand € 32.930

Invorderingsrente € 10.432 Kosten € 2.051

Invorderingsrente€ 2.370

Bedrag € 105.290 Bedrag € 37.351

2.11. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

a) Is de tenaamstelling van de naheffingsaanslag met aanslagnummer [nummer] juist? Deze vraag spitst zich toe op het antwoord of ter zake van de werking van artikel 29, tweede lid van de Wet op de omzetbelasting 1968 wel aan de fiscale eenheid een naheffingsaanslag kan worden opgelegd.

b) Is aan de formele vereisten van de aansprakelijkstelling op grond van artikel 49 Invorderingswet 1990 (IW 1990) voldaan? Meer specifiek: was de belastingschuldige vóór de aansprakelijkstelling in gebreke met de betaling van de belastingschuld?

c) Is belanghebbende terecht en tot een juist bedrag aansprakelijk gesteld voor de kosten en invorderingsrente op grond van artikel 32, tweede lid, IW 1990?

a) Tenaamstelling naheffingsaanslag aanslagnummer [nummer]

2.12.1. Het bedrag van de naheffingsaanslag (na vermindering) is als zodanig niet in geschil. Belanghebbende heeft gesteld dat de naheffingsaanslag betrekking heeft op feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het verbreken van de fiscale eenheid, omdat pas na [datum] is komen vast te staan dat [BV. C] haar crediteuren niet kon betalen. De naheffingsaanslag dient volgens belanghebbende niet aan de fiscale eenheid, maar aan [BV. C] te worden opgelegd, omdat voormelde vennootschap na [datum] geen deel meer uitmaakte van de fiscale eenheid.

2.12.2. Vaststaat dat [BV. C] tot de datum van faillissement op grond van artikel 7, vierde lid van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet) deel uitmaakte van de fiscale eenheid. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 21 april 1982, nr. 20 965, BNB 1982/164 (LJN AW9426) het volgende, voor zover hier van belang, overwogen:

“(…) dat, indien, als gevolg van handelingen van een of meer tot een fiscale eenheid behorende BV's, verschuldigd geworden omzetbelasting voor naheffing in aanmerking komt, de naheffingsaanslag dient te worden opgelegd aan, en derhalve moet worden gesteld ten name van, de fiscale eenheid als degene die die belasting had behoren te betalen, ongeacht de vraag in hoeverre de afzonderlijke BV's voor de betaling aansprakelijk zijn;

dat dit niet anders is in een geval, waarin een van die BV's in staat van faillissement is verklaard; (…).”

Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit dit arrest dat de omzetbelasting ter zake van het faillissement van [BV. C] terecht bij de fiscale eenheid is nageheven. [BV. C] is op [datum] failliet verklaard. Dan kan ervan worden uitgegaan dat deze vennootschap voorafgaand aan [datum] is opgehouden haar schulden te betalen. Dat pas na [datum] is komen vast te staan welke crediteuren [BV. C] niet kon betalen, doet hier niet aan af.

b) Was de belastingschuldige in gebreke?

2.13.1. De rechtbank stelt voorop dat de fiscale eenheid de belastingschuldige is met betrekking tot de onder 2.4 vermelde naheffingsaanslagen. Mede gezien hetgeen onder 2.12.2 is overwogen, zijn de naheffingsaanslagen terecht aan de fiscale eenheid opgelegd.

2.13.2. Ingevolge artikel 43, lid 1, van de Invorderingswet 1990 zijn lichamen in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, die ingevolge artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) zijn aangemerkt als één ondernemer, hoofdelijk aansprakelijk voor de omzetbelasting welke verschuldigd is door deze ondernemer. Nu belanghebbende deel uitmaakte van de fiscale eenheid, was zij derhalve hoofdelijk aansprakelijk voor de door de fiscale eenheid verschuldigde omzetbelasting.

2.13.3. Op grond van artikel 49, eerste lid, van de IW 1990 geschiedt de aansprakelijkstelling bij voor bezwaar vatbare beschikking door de ontvanger en vindt aansprakelijkstelling niet plaats vóór het tijdstip waarop de belastingschuldige in gebreke is met de betaling van zijn belastingschuld.

2.13.4. Ter zitting is komen vast te staan dat het uitstel van betaling, dat was verleend naar aanleiding van het tegen de naheffingsaanslag met aanslagnummer [nummer] ingediende bezwaar, is ingetrokken op of vlak na 18 februari 2009. Bovendien is de fiscale eenheid er bij brief van de ontvanger van 20 oktober 2010 op gewezen dat die naheffingsaanslagen nog openstonden en er geen uitstel van betaling voor die aanslagen was verleend. Tot op heden zijn de naheffingsaanslagen niet betaald.

2.13.5. De rechtbank is op grond van het in 2.13.4 geconstateerde van oordeel dat de belastingschuldige voor de openstaande belastingschulden van de naheffingsaanslagen met aanslagnummer [nummer] en [nummer] in ieder geval op het moment van aansprakelijkstelling, 11 november 2010, in gebreke was. De omstandigheid dat belanghebbende, als aansprakelijkgestelde, een nader verzoek om uitstel en/of kwijtschelding van betaling heeft gedaan doet hier niet aan af. Evenmin doet daar aan af dat belanghebbende tegen de afwijzing van dat verzoek beroep heeft ingesteld bij de Direkteur.

c) Kosten, heffingsrente en invorderingsrente

2.14.1. Belanghebbende is op grond van artikel 32, tweede lid, van de IW 1990 tevens aansprakelijk gesteld voor de heffingsrente, invorderingsrente en kosten die in rekening zijn gebracht aan de belastingschuldige. Op de ontvanger rust de bewijslast aannemelijk te maken dat het belopen daarvan mede aan belanghebbende is te wijten. In de beschikking aansprakelijkstelling heeft de ontvanger gesteld dat belanghebbende, als onderdeel van de fiscale eenheid (zijnde de belastingschuldige) mede verantwoordelijk was voor het tijdig doen van aangifte en het tijdig voldoen van de op aangifte verschuldigde belasting. In zijn verweerschrift heeft de ontvanger gesteld dat de fiscale eenheid zelfstandig geen betalingen kon verrichten en dat dus de onderdelen daarvan ervoor verantwoordelijk waren dat de fiscale verplichtingen correct door de fiscale eenheid werden nagekomen. Voorts mag er volgens de ontvanger van worden uitgegaan, dat belanghebbende nu zij in de gelegenheid is geweest om invloed uit te oefenen op het betalingsgedrag van belastingschuldige doch desalniettemin nalatig is geweest en niet voor betaling heeft gezorgd, een verwijt ten aanzien van het niet betalen kan worden gemaakt.

2.14.2. Vaststaat dat belanghebbende deel uitmaakte van de fiscale eenheid omzetbelasting die de belastingschuldige is. Bij een fiscale eenheid is sprake van verwevenheid in financieel, organisatorisch en economisch opzicht. Belanghebbende moet derhalve op de hoogte van en mede verantwoordelijk zijn geweest voor zowel het aangiftegedrag als het betalingsgedrag van de belastingschuldige. Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van deze feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk dat het belopen van de heffingsrente, invorderingsrente en kosten mede aan belanghebbende is te wijten.

2.15. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

2.16. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 12 oktober 2012 door, mr.drs. M.M. de Werd, voorzitter,

mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. C.A.F.M. Stassen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 15 oktober 2012

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.