Rechtbank Breda, 31-10-2012, BZ7973, 12/2946
Rechtbank Breda, 31-10-2012, BZ7973, 12/2946
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 31 oktober 2012
- Datum publicatie
- 19 april 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ7973
- Zaaknummer
- 12/2946
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting. Er is sprake van parkeren op een weg in de zin van artikel 5 van de Wet MRB. De inspecteur heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de betreffende parkeerplaats feitelijk voor het openbaar rijverkeer en ander verkeer openstaat, nu er geen belemmeringen zijn aangebracht om het terrein te betreden. Voorts is gesteld noch aannemelijk geworden dat de eigenaar daarvan de gebruikmaking van de parkeerplaats door het algemeen rijverkeer feitelijk niet duldt. Aan het voorgaande doet niet af dat de parkeerplaats particulier eigendom is en evenmin dat het terrein is voorzien van een bord met de tekst “verboden toegang art. 461 wetb. van strafr.”. Het beroep is ongegrond.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 12/2946
Uitspraakdatum: 31 oktober 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratie, kantoor Apeldoorn,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 25 mei 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het tijdvak 9 april 2011 tot en met 9 oktober 2011 opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting van € 158 en de daarbij bij beschikking opgelegde boete van € 158 (aanslagnummer [nummer]Y.1.90001).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2012 te ’s Hertogenbosch.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur, [gemachtigde].
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende is vanaf 10 juni 2010 tot en met 6 april 2012 als houder van het motorrijtuig met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) ingeschreven in het kentekenregister. Vaststaat dat de geldigheid van het kentekenbewijs vanaf 9 april 2011 tot en met 6 april 2012 was geschorst, in de zin van Hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994.
2.2. Op 21 september 2011, tijdens de periode van de schorsing, is geconstateerd dat de auto geparkeerd stond op een parkeerplaats aan de [adres] te [plaats] (hierna: de parkeerplaats). Op grond daarvan heeft de inspecteur met dagtekening 18 april 2012 aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd over de periode 9 april 2011 tot en met 9 oktober 2011 en tevens een boete opgelegd. Daartegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. In de uitspraken op bezwaar zijn de naheffingsaanslag en de bij beschikking vastgestelde boete gehandhaafd.
2.3. In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of met de auto ten tijde van de controle gebruik werd gemaakt van een weg als bedoeld in artikel 5 van de Wet op de Motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB).
Met betrekking tot de naheffingsaanslag
2.4. Belanghebbende heeft gesteld dat geen sprake is van een openbare weg, maar van een privé-terrein nu het terrein voorzien is van een bord met de tekst “verboden toegang art. 461 wetb. van strafr.”. De inspecteur heeft daarentegen gesteld dat sprake is van een openbare weg, nu niet gebleken is dat er belemmeringen zijn aangebracht die het gebruik van het terrein tegengaan dan wel beperken.
2.5. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet MRB wordt de belasting niet geheven over tijdvakken die aanvangen tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wet MRB kan bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994 de belasting worden nageheven.
2.6. Artikel 5 van de Wet MRB bepaalt dat in de Wet MRB en in de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder weg: elke voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande weg en elk zodanig pad, de in de weg of het pad liggende bruggen en duikers alsmede de tot de weg behorende paden en bermen of zijkanten.
2.7. Artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat hij die, zonder daartoe gerechtigd te zijn, zich op eens anders grond waarvan de toegang op een voor hem blijkbare wijze door de rechthebbende is verboden, bevindt of daar vee laat lopen, wordt gestraft met geldboete van de eerste categorie.
2.8. Niet in geschil is dat, behalve eventueel het door belanghebbende in 2.4 genoemde bord, geen belemmeringen zijn aangebracht om het terrein te betreden. Met betrekking tot de vraag of sprake is van een weg in de zin van artikel 5 van de Wet MRB is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het onderhavige terrein feitelijk voor het openbaar rijverkeer en ander verkeer openstaat, nu er geen belemmeringen zijn aangebracht om het terrein te betreden en gesteld noch aannemelijk is geworden dat de eigenaar de gebruikmaking van de parkeerplaats door het algemeen rijverkeer feitelijk niet duldt. Aan voorgaand oordeel doet niet af dat de parkeerplaats particulier eigendom is en evenmin dat het in 2.4 genoemde bord de toegang tot het terrein zou belemmeren. De omstandigheid dat vanwege de particuliere eigendom de toegang tot de parkeerplaats kan worden ontzegd, staat niet eraan in de weg dat sprake is van een openbare weg (vergelijk Hoge Raad 11 mei 2007, nr. 41912, LJN BA4801, VN 2007/23.23). Belanghebbendes vergelijking tussen de parkeerplaats en een niet van een trottoir afgescheiden inrit van een woning, kan hem evenmin baten. Niet aannemelijk is dat het algemeen rijverkeer een inrit van een woning zal gebruiken en de rechthebbende(n) van een dergelijke inrit dat gebruik zal (willen) gedogen zoals dat bij de parkeerplaats het geval is.
2.9. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het terrein waarop de auto stond geparkeerd, naar het oordeel van de rechtbank, aan te merken als een weg in de zin van artikel 5 van de Wet MRB. Gelet hierop heeft belanghebbende niet aan de voorwaarden voor de schorsingsregeling voldaan. Voor dat geval is niet in geschil dat de naheffingsaanslag terecht en op een juist bedrag vastgesteld.
2.10. Belanghebbende heeft nog een beroep gedaan op de volgende uitlating op de internsite van de RDW:
“Wat is openbare weg?
- voetpaden, rijwielpaden, jaagpaden, dreven, molenwegen, kerkwegen en andere verkeersbanen voor beperkt gebruik;
- bruggen”
De rechtbank acht de belastingdienst niet gebonden aan de onderhavige uitlatingen die onvolledige algemene voorlichting bevatten. Voor een succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel is immers vereist dat aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan: (1) de belastingplichtige mag onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aannemen dat degene die de uitlatingen doet, daartoe de bevoegdheid heeft, (2) de belastingplichtige heeft de onjuistheid of onvolledigheid van die uitlatingen niet hoeven te beseffen en (3) heeft afgaande op de onjuiste inlichtingen een handeling verricht of nagelaten (4) als gevolg waarvan hij schade lijdt (vergelijk Hoge Raad 3 januari 1990, BNB 1990/148). Belanghebbende, op wie de bewijslast rust dat de inspecteur heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel, heeft naar het oordeel van de rechtbank, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat aan alle voorwaarden voor een succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel is voldaan.
Met betrekking tot de boete
2.11. Niet in geschil is dat belanghebbende de motorrijtuigenbelasting niet of niet tijdig heeft betaald. Gelet hierop was belanghebbende in verzuim als bedoeld in artikel 67c van de AWR. De inspecteur heeft, op grond van artikel 37 van de Wet MRB en met inachtneming van paragraaf 34, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: het BBBB), een verzuimboete van 100% opgelegd.
2.12. Voor het opleggen van een verzuimboete is geen opzet of grove schuld vereist. Het is daarom niet relevant of belanghebbende de motorrijtuigenbelasting wel of niet bewust heeft voldaan. Alleen in het geval van afwezigheid van alle schuld (hierna: avas) wordt geen verzuimboete opgelegd. Avas doet zich voor als de belanghebbende geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Op belanghebbende rust de last feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit kan volgen dat het zonder voorafgaande betaling gemaakte gebruik van de weg, hem niet, dan wel in verminderde mate kan worden verweten (vergelijk Hoge Raad van 11 oktober 1989, nr. 24582, LJN ZC4117, BNB 1990/87).
2.13. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij de auto ter reparatie bij de garage heeft geparkeerd en dat de auto daarna door de garagehouder op de parkeerplaats werd geparkeerd. Voorts heeft belanghebbende verklaard dat hij de auto, in de tussentijd dat deze ter reparatie bij de garage stond, heeft laten schorsen en dat hij de garagehouder niet geïnformeerd heeft dat de auto geschorst was. De omstandigheid dat de garagehouder niet op de hoogte was (gebracht) van het feit dat de auto geschorst was toen hij de auto op de parkeerplaats heeft geparkeerd, dient voor rekening en risico van belanghebbende te blijven. Belanghebbende heeft dan zonder betaling van motorrijtuigenbelasting gebruik gemaakt van de weg. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van omstandigheden die zijn ontstaan buiten toedoen van belanghebbende waarop hij geen invloed kon uitoefenen. Nu belanghebbende ook voor het overige geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit kan volgen dat hem geen verwijt kan worden gemaakt, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van avas en heeft de inspecteur terecht een verzuimboete opgelegd.
2.14. De rechtbank acht voorts in de gegeven omstandigheden een redelijke verhouding aanwezig tussen het verzuim en de opgelegde verzuimboete. Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat de naheffingsaanslag en boete niet in verhouding staan tot de waarde van de auto en dat deze inmiddels naar de sloop is gebracht. Deze omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank geen matiging van de boete. Van overige omstandigheden die een matiging van de boete zouden rechtvaardigen is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht een boete van € 158 in de gegeven omstandigheden passend en geboden.
2.15. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
2.16. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 31 oktober 2012 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.D.E. Copra Carolie, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 9 november 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.