Home

Rechtbank Den Haag, 12-06-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:7944, AWB-12_8158

Rechtbank Den Haag, 12-06-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:7944, AWB-12_8158

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
12 juni 2013
Datum publicatie
11 juli 2013
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2013:7944
Formele relaties
Zaaknummer
AWB-12_8158
Relevante informatie
Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2024] art. 17

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft de waarde een multidisciplinair ziekenhuis bij bezwaar vastgesteld op € 24.200.000. In de beroepsfase stelt eiseres onder andere dat in de door verweerder gehanteerde herbouwwaarde ten onrechte vrijgestelde werktuigen zijn betrokken. Verweerder neemt het standpunt in dat bij de waardering van het complex gebruik is gemaakt van de herbouwwaarde zoals deze voortvloeit uit de Taxatiewijzer en kengetallen deel 8 ziekenhuizen waarbij reeds rekening is gehouden met de procesgebonden installaties die onder de werktuigenvrijstelling vallen hetgeen eiseres betwist.

De rechtbank overweegt hieromtrent dat in de Taxatiewijzer voor de onderhavige waardepeildatum niets is opgenomen over de werktuigenvrijstelling en dat de Taxatiewijzer 2012 geen antwoord geeft op de vraag welke werktuigen onder de vrijstelling vallen. Eiseres heeft aannemelijk gemaakt dat verweerder bij de bepaling van de kengetallen geen, althans onvoldoende, rekening heeft gehouden met de vrij te stellen werktuigen. Eiseres heeft immers zowel in bezwaar als in beroep gedetailleerde lijsten overgelegd met daarop de in het ziekenhuis aanwezige installaties en per installatie de vraag beantwoord of deze onder de vrijstellingsregeling valt. Verweerder heeft de stellingen van eiseres hierover niet anders weersproken dan met een verwijzing naar de taxatiewijzer, waarin in zijn algemeenheid met de werktuigenvrijstelling rekening gehouden zou zijn. Nu de rechtbank oordeelt dat in de omvang van de herbouwwaarde uit de Taxatiewijzer voor het onderhavige jaar geen rekening is gehouden met de procesgebonden installaties die onder de werktuigenvrijstelling vallen is het beroep gegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 12/8158

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 juni 2013 in de zaak tussen

Stichting [X], gevestigd te [Z], eiseres

(gemachtigde: [A]),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Alphen aan den Rijn, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 28 februari 2011 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [ziekenhuis], [adres] (het ziekenhuis), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2010 (de waardepeildatum), met als toestanddatum 1 januari 2011, voor het tijdvak 1 januari 2011 tot 1 januari 2012 vastgesteld op € 25.067.000. Met de beschikking zijn in één geschrift bekend gemaakt en verenigd de aan eiseres opgelegde aanslagen in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2011 (de aanslagen).

Eiseres heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslagen.

Bij uitspraak op bezwaar van 12 juli 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de waarde van het ziekenhuis nader vastgesteld op € 24.200.000, alsmede de aanslagen dienovereenkomstig verminderd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2013 te Den Haag.

Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde die werd bijgestaan door

[B]. Namens verweerder zijn verschenen [C] en [D]

.

Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.

Overwegingen

Feiten

1.

Eiseres is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van het ziekenhuis. Het complex aan de [adres] bestaat uit diverse onderdelen, zoals een verpleeghuis, zorggerelateerde instelling en het ziekenhuis met dagkliniek (het ziekenhuis).

2.

Het ziekenhuis, met verschillende bouwjaren te weten 1993, 2006, 2007 en 2008, is een multidisciplinair ziekenhuis met diverse diensten waaronder een polikliniek, laboratoria, medische ruimten, opleidingsruimten, stiltecentrum, technische ruimten, kantoorruimten en een restaurant.

3.

De waardering van het ziekenhuis heeft verweerder blijkens het door hem overgelegde taxatierapport van 12 september 2012 opgebouwd uit de onderdelen:

Geschil 4. In geschil is de totale waarde van het ziekenhuis op de waardepeildatum. Het geschil spitst zich met name toe op:

  1. . de waarde die is toegekend aan de grond;

  2. . het gebruik van de Taxatiewijzer betreffende de toepassing van de werktuigenvrijstelling;

  3. . de restwaarde van de installaties.

5.

Eiseres bepleit een waarde van € 19.098.295. Eiseres heeft –zakelijk weergegeven– aangevoerd dat:

  1. . verweerder uitgaat van onjuiste grondprijzen;

  2. . in de door verweerder gehanteerde herbouwwaarde ten onrechte vrijgestelde werktuigen zijn betrokken;

  3. . de factor technische veroudering en daardoor de restwaarde van de installaties in het ziekenhuis te hoog is vastgesteld.

6.

Verweerder heeft onder meer verwezen naar een door hem overgelegd taxatierapport, opgemaakt op 12 september 2012 door [D], WOZ-taxateur te Alphen aan den Rijn. In dit taxatierapport is de waarde van het ziekenhuis getaxeerd op

€ 24.200.000. Verweerder neemt het standpunt in dat de waarde bij uitspraak op bezwaar juist is vastgesteld. Ook stelt verweerder dat:

  1. . ziekenhuizen anno 2013 minder grond nodig hebben om dezelfde activiteiten op te verrichten en dat daarom de grondprijs per vierkante meter naar boven is bijgesteld;

  2. . de bij de waardering gehanteerde herbouwwaarde uit de Taxatiewijzer en kengetallen deel 8 ziekenhuizen waardepeildatum 1 januari 2012 (de Taxatiewijzer) reeds is gecorrigeerd met de kosten van de procesgebonden installaties die onder de werktuigenvrijstelling vallen;

  3. . de restwaarde van de installaties conform de Taxatiewijzer is vastgesteld. De relatief korte levensduur en hoge restwaarde worden veroorzaakt doordat het gebouw moet voldoen aan de veiligheidsnormering van een ziekenhuis. Om te blijven voldoen aan de veiligheidseisen moeten de installaties steeds worden onderhouden om versnelde veroudering en slijtage te voorkomen.

7.

Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken waartoe onder meer behoren de Taxatiewijzer welke tot stand is gekomen door de inbreng van marktgegevens door grote makelaarskantoren in samenwerking met de Vereniging Nederlandse Gemeenten, de uitgave Gebouwkosten van het Nederlands Bouwkosten Instituut, het TNO-rapport Jaarbeeld Bouwkosten Zorgsector 2010 Kostenontwikkelingen van gebouwen in de zorg, Regeling Bouwmaatstaven voor het bepalen van de terreingrootte in de zorgsector en de Nota Grondprijsbeleid 2012-2014 van de gemeente Alphen aan den Rijn.

Beoordeling van het geschil

Objectafbakening

8.

Ter zitting is vast komen te staan dat de braakliggende grond bij het complex ten onrechte in de waardebepaling van het complete complex is betrokken, nu eiseres hiervan (nog) wel de eigenaar is, maar in het onderhavige jaar niet langer de gebruiker. In zoverre dient het beroep derhalve gegrond te worden verklaard.

Waardering

9.

Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van het complex op de voet van artikel 17, derde lid, van de Wet WOZ dient te worden bepaald op de gecorrigeerde vervangingswaarde. Naar het oordeel van de rechtbank geven deze gezamenlijke standpunten van partijen blijk van een juiste rechtsopvatting; zij sluit zich daar dan ook bij aan.

10.

Ingevolge artikel 17, derde lid, van de Wet WOZ dient bij de berekening van de gecorrigeerde vervangingswaarde van een onroerende zaak rekening te worden gehouden met de aard en de bestemming van de zaak en de sedert de stichting van de zaak opgetreden technische en functionele veroudering, waarbij de invloed van latere wijzigingen in aanmerking wordt genomen. In artikel 4, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken (Uitvoeringsregeling) is bepaald dat de gecorrigeerde vervangingswaarde wordt berekend door bij de waarde van de grond van de onroerende zaak op te tellen de waarde van de tot de onroerende zaak behorende opstallen. De waarde van de grond wordt ingevolge dit artikellid, gelezen in samenhang met artikel 4, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling, bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met gronden waarvan marktgegevens aanwezig zijn, rekening houdend met de bestemming van de zaak.

11.

De wetgever heeft, door voor bepaalde onroerende zaken waardering op de gecorrigeerde vervangingswaarde voor te schrijven, willen bereiken dat als waarde van die zaken heeft te gelden de waarde welke die zaken in economische zin voor de eigenaar zelf hebben. Deze waarde wordt gevonden door uit te gaan van de veronderstelling dat voor die zaak een markt zou zijn waarop de tegenwoordige eigenaar niet alleen als verkoper zou opereren, maar tevens als koper die de zaak zou willen verwerven met handhaving van aard en bestemming ervan.

12.

Op verweerder rust de bewijslast aannemelijk te maken dat hij de waarde van het object niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op het door hem overgelegde taxatierapport en hetgeen hij overigens heeft aangevoerd, hierin niet geslaagd.

Waardering grond

13.

Eiseres is bij de bepaling van de waarde van de grond uitgegaan van de Nota Grondprijsbeleid 2012 – 2014 van de gemeente Alphen aan de Rijn (de Nota). Uitgaande van grond met een bijzondere bestemming heeft zij een waarde van € 125/m² exclusief btw gehanteerd in haar berekening van de bijdrage van de grond aan de waarde van het totale complex.

14.

Verweerder is bij de bepaling van de waarde van de grond uitgegaan van de Taxatiewijzer: “(…)

Om toch te komen tot kengetallen voor grondkosten heeft het TNO onderzoek gedaan naar de grondkosten bij nieuwbouw van ziekenhuizen. De grondkosten, gepresenteerd door TNO, zijn inclusief de verwervingskosten, de kosten voor het bouwrijp maken en het ontsluiten van de locatie en het slopen van opstallen. Het door TNO gepubliceerde kengetal voor grondkosten per m² (bvo) bedraagt voor ziekenhuizen € 225,- (prijspeil 01-01-2010). Volgens het onderzoek van TNO maakt de kengetal voor grondkosten ca. 8 tot 14 % uit van de totale investeringskosten. Omdat de grondprijzen zich kenmerken door grote regionale verschillen zijn deze verschillen

door TNO vertaald in regionale toeslagen of kortingen die over het grondkostenkengetal berekend kunnen worden. Deze correcties volgen het postcodesysteem. (…)”

Bij de waardebepaling heeft verweerder een correctie gehanteerd van 10% waardoor het uitgangspunt een waarde van € 247,50 inclusief btw per m² bvo is. Ter zitting heeft verweerder het nadere standpunt ingenomen dat de Nota kan worden toegepast mits daarbij wordt uitgegaan van het totaal aantal vierkante meters grond waarvan eiseres eigenaar is en niet alleen de vierkante meters grond die eiseres nodig zou hebben indien ze een vervangend complex moet aankopen.

15.

Gezien de uitgangspunten van de Wet Woz is de rechtbank van oordeel dat bij de waardebepaling van de grond moet worden aangesloten bij artikel 4, tweede lid van de Uitvoeringsregeling. Dit betekent onder meer dat bij de bepaling van de waarde moet worden uitgegaan van het totaal aantal vierkante meters grond die eiseres tot haar eigendom rekent en niet slechts een beperkt aantal vierkante meter van dat eigendom. Ook betekent de toepassing van artikel 4, tweede lid van de Uitvoeringsregeling dat de waarde van de grond, zoals weergegeven onder 10, moet worden bepaald door middel van de vergelijkingsmethode.

Dit heeft tot gevolg dat niet kan worden aangesloten bij de waarde uit de Taxatiewijzer welke is gebaseerd op onderzoek van TNO nu deze niet, zoals aan de toepassing van de vergelijkingsmethode eigen is, is herleid uit verkoopprijzen die door onafhankelijke partijen zijn gerealiseerd of rechtstreeks zijn herleid uit verkoopprijzen die onafhankelijke partijen zijn overeengekomen voor vergelijkbare gronden met dezelfde bestemming.

16.

Nu verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan komt de vraag aan de orde of eiseres de door haar verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord nu eiseres niet het totaal tot haar eigendom behorende aantal vierkante meters grond in de waardering heeft betrokken.

17.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat bij de bepaling van de gecorrigeerde vervangingswaarde, rekening moet worden gehouden met de fictie dat voor de grond een markt is. Dit uitgangspunt brengt mee dat de vervangingswaarde van de grond afgeleid zou kunnen worden van de uitgifteprijzen die de gemeente hanteert voor grond met dezelfde bestemming op een vergelijkbare locatie en een vergelijkbare oppervlakte mits de uitgifteprijs een reële afspiegeling is van de marktwaarde. Gegeven het feit dat eiseres in haar berekening uit is gegaan van de uitgifteprijs zoals bepaald in de Nota en verweerder ter zitting het standpunt in heeft genomen zich te kunnen vinden in de waardering van het totale perceel tegen de uitgifteprijzen zoals deze voor grond met een bijzondere bestemming gelden is de rechtbank van oordeel dat voor de waardering van de grond uit moet worden gegaan van de Nota alsmede het complete perceel.

De rechtbank bepaalt de waarde van de grond aldus en in goede justitie op € 1.050.000.

Waardering gebouwen

18.

Tussen partijen is niet in geschil dat bij de waardering van de gebouwen in beginsel uit moet worden gegaan van de gegevens en kengetallen zoals deze in de Taxatiewijzer zijn opgenomen. In het hierna volgende zal de rechtbank ingaan op de afzonderlijk gewaardeerde onderdelen waarover partijen (nog) van mening verschillen.

Werktuigenvrijstelling

19.

Partijen verschillen van mening over de wijze waarop in de Taxatiewijzer uitvoering zou zijn gegeven aan de toepassing van de werktuigenvrijstelling.

20.

Eiseres stelt dat in de Taxatiewijzer zoals die gold op de waardepeildatum ten onrechte geen rekening is gehouden met de in het ziekenhuis vrijgestelde werktuigen. Daartoe voert eiseres aan dat in de Taxatiewijzer voor het onderhavige jaar in het geheel niet gesproken wordt over vrij te stellen werktuigen. Ook voert eiseres aan dat ziekenhuizen zelf als bouwkosten altijd de kosten van alle onroerende installaties die bouwkundig met de onroerende zaak zijn verbonden meenemen omdat deze een wezenlijk onderdeel uitmaken van de bouwkosten. Onderdeel van die bouwkosten zijn installaties welke puur op het medisch proces zien.

Daarnaast voert eiseres aan dat de Taxatiewijzer 2012 wel spreekt over werktuigen die mogelijk onder de vrijstelling vallen; hieruit concludeert eiseres dat het voor de opstellers van de Taxatiewijzer 2012 een vraag is of en zo ja, welke werktuigen onder de vrijstelling vallen. Nu dit een vraag is die niet beantwoord wordt door de opstellers van de Taxatiewijzer 2012 kan volgens eiseres daar in de kengetallen van de taxatiewijzer dus ook (nog) geen rekening mee zijn gehouden. Ten slotte voert eiseres een rekenvoorbeeld aan:

“In 2010 bedragen de investeringskosten van de installaties van een nieuw opgeleverd niet-academisch ziekenhuis € 619 m² per m² b.v.o. excl. btw. In dit bedrag zit begrepen alle in dit beroepschrift genoemde werktuigen (die naar onze mening vrijgesteld zijn). Ter vergelijking: de taxatiewijzer naar waardepeildatum

1 januari 2010 gaat uit van € 843 per m²b.v.o. excl. BTW voor installaties.”

21.

Verweerder verklaart dat: “(…) De taxateur heeft op 7 februari 2013 overleg gevoerd met de heren (…) van de kerngroep die zouden hebben verklaard dat bij de analyse van de input uit het WOZDatacenter de in de taxatiewijzer opgenomen eenheidsprijzen zijn gecorrigeerd met de kosten van de procesgebonden installaties die onder de werktuigvrijstelling vallen(…)”

22.

De rechtbank overweegt dat in de Taxatiewijzer voor waardepeildatum 1 januari 2012 is opgenomen inzake de vrij te stellen werktuigen:

“(…)Voor het bepalen van kengetallen per archetype wordt gebruik gemaakt van marktinformatie voor zover deze beschikbaar en bruikbaar is. De belangrijkste bron hierbij is het WOZ datacenter. De door gemeenten aan het WOZ-datacenter beschikbaar gestelde bouw- en stichtingskosten worden na analyse van de gegevens door het WOZ-datacenter gepubliceerd en beschikbaar gesteld.(...)

Om de kwaliteit van de onderbouwingen te waarborgen geldt een inspanningsverplichting voor het verder verzamelen en analyseren van marktgegevens. De gerealiseerde stichtingskosten zijn als uitgangspunt genomen voor de kengetallen die aan de basis staan van de waardering. Dit uitgangspunt sluit aan op het waarderingsvoorschrift voor de gecorrigeerde vervangingswaarde. De kengetallen zijn onderverdeeld in drie onderdelen:

0

ruwbouw;

0

afbouw/vaste inrichting;

0

installaties.

Per archetype is aangegeven hoe hoog de bouwkosten gemiddeld per vierkante meter zijn. Daarbij is steeds aangegeven welk deel van de bouwkosten betrekking heeft op welke bouwcomponent (ruwbouw, afbouw/vaste in richting en installaties).

Ten aanzien van de component ‘installaties’ doet de vraag zich voor wanneer sprake is van werktuigvrijstelling. Met andere woorden, is bij de bepaling van het kengetal rekening gehouden met bouwkosten die betrekking hebben op bouwkosten die onder de werktuigvrijstelling vallen (...) Praktisch gezien is alles wat in een ziekenhuis wordt aangesloten op- of ingeplugd in het leidingennetwerk een vrijgesteld werktuig.

(…)

Zijn het werktuigen die dienstbaar zijn aan het gebouw en dus niet vrijgesteld? Of zijn het

werktuigen die dienstbaar zijn aan het ‘productieproces’. In het laatste geval vallen de

werktuigen mogelijk wel onder de werktuigenvrijstelling. (…)Er kan dus van worden uitgegaan dat bij de bepaling van de kengetallen gebruik is gemaakt van bouwkosten die geen betrekking hebben op roerende zaken dan wel op werktuigen (gebouwinstallaties) die onder de werktuigen vrijstelling zouden vallen.(…)

Het is raadzaam om samen met belastingplichtige allereerst de totale bruto vervangingswaarde duidelijk in beeld te krijgen. Vervolgens moet aan de hand van kengetallen van gelijksoortige installaties gecontroleerd worden of deze vervangingswaarde correct is. Hiervoor bestaan in de procesindustrie de nodige databanken en zijn er informatiebronnen beschikbaar. Het nadeel van de te hanteren bronnen is, dat zij over het algemeen slechts de totale investering weergeven en de onderverdeling van de verschillende onderdelen ontbreekt. Deze onderverdeling is bijvoorbeeld nodig om tot een nauwkeurige vaststelling van de buiten de waarde te laten werktuigen te komen(…).”

23.

In de Taxatiewijzer voor onderhavige waardepeildatum is niets opgenomen over de werktuigenvrijstelling en de Taxatiewijzer 2012 geeft geen antwoord op de vraag welke werktuigen wel onder de vrijstelling vallen. Eiseres heeft aannemelijk gemaakt dat bij de bepaling van de kengetallen geen, althans onvoldoende, rekening is gehouden met de vrij te stellen werktuigen. Eiseres heeft zowel in bezwaar als in beroep gedetailleerde lijsten overgelegd met daarop de in het ziekenhuis aanwezige installaties en per installatie de vraag beantwoord of deze onder de vrijstelling valt. Verweerder heeft de stellingen van eiseres hierover niet anders weersproken dan met een verwijzing naar de Taxatiewijzer, waarin in zijn algemeenheid met de werktuigenvrijstelling rekening gehouden zou zijn. Eiseres heeft aannemelijk gemaakt dat 40% van de bouwkosten betrekking heeft op werktuigen waarvan 40% is vrijgesteld, de rechtbank volgt eiseres dan ook in haar stelling dat 16% van de in aanmerking genomen bouwkosten ten onrechte in de waardebepaling is meegenomen.

Restwaarde installaties

24.

Eiseres is van mening dat verweerder een te hoge restwaarde hanteert voor de installaties en voert daartoe aan dat door de toepassing van de werktuigenvrijstelling de onroerende zaken die in hoofdzaak dienstbaar zijn aan het medische proces reeds zijn gecorrigeerd op de herbouwwaarde. De installaties die resteren zijn de normale installaties die ook in kantoorpanden, onderwijsinstellingen en overheidsgebouwen aanwezig zijn. De restwaarde voor de installaties in deze gebouwen is 15% en de levensduur is 15 jaar. Derhalve dient ook voor de waardering van de installaties, na aftrek van de werktuigenvrijstelling, te worden uitgegaan van dat percentage en die levensduur.

Subsidiair neemt eiseres het standpunt in dat de economische levensduur en restwaarde van de installaties korter zijn dan de technische levensduur en technische restwaarde waarde en dat daarom een extra functionele correctie dient te worden toegepast welke bestaat uit het verschil tussen de technische en economische levensduur.

25.

Verweerder heeft voor de bepaling van de restwaarde de Taxatiewijzer als uitgangspunt genomen en is uitgegaan van een restwaarde van 35% en een levensduur van 10 jaar. De relatief hoge restwaarde en korte levensduur worden volgens verweerder verklaard door het feit dat het gebouw moet voldoen aan de veiligheidsnormering van een ziekenhuis; om te blijven voldoen aan de veiligheidseisen moeten de installaties continu worden onderhouden om versnelde veroudering en slijtage te voorkomen. Verweerder is van mening dat eiseres te weinig rekening houdt met de specifieke functie van het ziekenhuis.

26.

Ingevolge het tweede lid van artikel 4 van de Uitvoeringsregeling wordt de vervangingswaarde berekend door de waarde van de opstal te stellen op de kosten die herbouw van een vervangend identiek object zou vergen, gecorrigeerd met een factor wegens technische veroudering gebaseerd op de verstreken en de resterende gebruiksduur en met inachtneming van de restwaarde, en gecorrigeerd met een factor wegens functionele veroudering gebaseerd op economische veroudering, verouderde bouwwijze, ondoelmatigheid en excessieve gebruikskosten.

27.

Verweerder kan worden toegegeven dat installaties in ziekenhuizen aan strenge veiligheidseisen dienen te voldoen en dat de installaties goed onderhouden moeten worden met wellicht een hogere restwaarde tot gevolg. Echter, de installaties die het betreffen vormen geen onderdeel van de grondslag voor de waardebepaling nu dit de vrijgestelde installaties betreffen. Voor de installaties waarvoor een restwaarde en afschrijvingspercentage in acht moet worden genomen kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangesloten bij het percentage en de restwaarde zoals die door eiseres zijn aangevoerd en door verweerder niet voldoende zijn weersproken.

28.

Gezien het voorgaande waarbij wat betreft de waarde van de ziekenhuisgebouwen de standpunten van eiseres worden gevolgd sluit de rechtbank voor de vaststelling van de waarde daarvan en in zoverre aan bij de door eiseres als productie 8 bij de motivering van het beroepschrift overgelegde taxatiekaart. Daarnaast constateert de rechtbank dat de door verweerder vastgestelde waarde voor de parkeergarage, de fietsenstalling en de infrastuctuur/verharding door eiseres niet gemotiveerd is betwist.

29.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan de waarde van het ziekenhuis op de waardepeildatum, als volgt worden berekend:

grond: € 1.05.000

ziekenhuisgebouwen: € 16.291.798

parkeergarage: € 1.819.040

fietsenstalling: € 5.333

infrastructuur/verharding: € 51.188

totaal: € 19.217.359

Proceskosten

30.

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor de bezwaarprocedure is reeds bij uitspraak op bezwaar toegekend:

-

juridische kosten: € 218 * 2 (bezwaarschrift en hoorzitting) * 1 (gewicht van de zaak)

-

taxatiekosten: € 50 * 12

In het beroepschrift heeft eiseres voor het bezwaar en beroep een vergoeding gevraagd van:

- juridische kosten bezwaar:

€ 235 * 1,5 (bezwaarschrift en hoorzitting) * 2 (gewicht van

zaak)

- taxatiekosten bezwaar: € 116, 09 * 13 (inclusief 1 uur hoorzitting die bij het bezwaar nog

niet was geclaimd)

- juridische kosten beroep:

€ 472 * 2,5 (beroepschrift, conclusie van repliek, verschijnen ter

zitting * 2 (gewicht van de zaak)

- taxatiekosten beroep: € 116,09 * 3 (inclusief het opstellen van een nieuwe taxatiekaart)

Verweerder neemt het standpunt in dat in het beroepschrift eiseres een onjuiste waarde per punt opvoert alsmede dat het opvallend is dat eiseres in de bezwaarfase 12 uur van de taxateur vergoed wenst te zien maar in de beroepsfase dit aantal uren verandert in 13. Ook stelt verweerder zich op het standpunt dat er geen sprake is van een conclusie van repliek waar een vergoeding voor zou moeten worden toegekend.

31.

De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het gewicht van de zaak als ‘zeer zwaar’, zoals opgenomen in de Bijlage bij het besluit proceskosten bestuursrecht, moet worden bestempeld en derhalve ziet de rechtbank geen reden om deze kwalificatie over te nemen. De rechtbank ziet echter wel aanleiding om het gewicht van de zaak als ‘zwaar’ te bestempelen en derhalve een factor 1,5 toe te passen.

Het uur taxatiekosten dat in de bezwaarfase nog niet was geclaimd, zijnde het uur dat de taxateur bij de hoorzitting aanwezig was, komt voor vergoeding in aanmerking. Hierbij merkt de rechtbank overigens wel op dat een ziekenhuis, waarvan er in Nederland tientallen zijn, niet een dusdanig uniek object is dat een hogere vergoeding dan de standaardvergoeding voor de taxatiekosten gerechtvaardigd is. De onderbouwing van eiseres met de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, 7 maart 2013, LJN BZ5427, zaaknummers 11/4661 en 10/4786 waarin ter zake van een grootschalige opslaglocatie voor verontreinigde baggerspecie werd geoordeeld dat het een uniek object betrof waardoor de taxatiewerkzaamheden van bijzondere aard waren welke een hoger tarief van € 119,09 per uur rechtvaardigde maakt dit oordeel niet anders. In die procedure betrof het immers een grootschalige opslaglocatie voor verontreinigde baggerspecie welke bestaat uit een gebaggerde punt met ringdijken, wegen, talud en sedimentbekkens, een pompinstallatie en pijpleiding alsmede een directiegebouw, portiersgebouw, magazijn/werkplaats, opslagloods en parkeerplaatsen.

De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.042 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 218 en een wegingsfactor 1,5 verminderd met de reeds bij uitspraak op bezwaar toegekende vergoeding van € 436, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van repliek/schriftelijke uiteenzetting, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1,5). Voor de overige door eiseres genoemde proceskosten, te weten de taxatiekosten 16 uur met een vergoeding per uur van € 65, veroordeeld de rechtbank verweerder deze eveneens met toepassing van dat besluit, verminderd met de reeds bij bezwaar toegekende vergoeding, te vergoeden tot een bedrag van € 440.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde wordt vastgesteld op € 19.217.359;

-

vermindert de aanslagen onroerende-zaakbelastingen tot een berekend naar een waarde van € 19.217.359;

-

bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 2.482  , te betalen aan eiseres;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 310  aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, voorzitter, en mr. J.A. Booij en

mr. A. Zonneveld, leden, in aanwezigheid van mr. M.L. Scholte, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2013.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,

2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1.

bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2.

het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

  1. . de naam en het adres van de indiener;

  2. . een dagtekening;

  3. . een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

  4. . de gronden van het hoger beroep