Rechtbank Den Haag, 27-06-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:9517, AWB-12_7772
Rechtbank Den Haag, 27-06-2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:9517, AWB-12_7772
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 27 juni 2013
- Datum publicatie
- 14 augustus 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2013:9517
- Zaaknummer
- AWB-12_7772
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikkingen wegens niet verstrekken informatie buitenlandse bankrekening terecht afgegeven.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 12/7772, SGR 12/7780 en SGR 12/7781
uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juni 2013 in de zaken tussen
[X] , wonende te [Z], eiseres
(gemachtigde: [A]),
en
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 4 oktober 2011 ten aanzien van eiseres met betrekking tot de jaren 2008 tot en met 2010 informatiebeschikkingen als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) gegeven.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 6 juli 2012 de informatiebeschikkingen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2013. Namens eiseres is niemand verschenen. Namens verweerder is verschenen [B], bijgestaan door
[C]. Na de zitting is het onderzoek gesloten. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Op 26 april 2013 heeft de rechtbank een verzoek tot wraking van de voorzitter van de meervoudige kamer, mr. M.A. Dirks, ontvangen. De wrakingskamer heeft dit verzoek bij beschikking van 27 mei 2013 afgewezen.
Overwegingen
Feiten
Op 18 februari 2005 hebben de Belgische autoriteiten in het kader van een zogenoemde spontane uitwisseling van inlichtingen fotokopieën verstrekt aan de FIOD-ECD Team Internationaal, welke bij een huiszoeking in België in beslag waren genomen. De belastingdienst heeft naar aanleiding van deze gegevens vervolgens onderzoek gedaan, later bekend geworden als het project Bank Zonder Naam. Het onderzoek richtte zich op het vaststellen van de identiteit van Nederlandse rekeninghouders bij Van Lanschot Bankiers (Luxemburg) SA te Luxemburg (VLB), waarvan de gegevens waren vermeld op vorengenoemde fotokopieën (de renseignementen).
De renseignementen vermelden onder meer een rekening met nummer [rekeningnummer] ten name van “[X]”, met een saldo op 21 december 1994 van ƒ 5.769,59, op
5 september 1996 van ƒ 117.113,69 (ƒ 457,69 lopende rekening, ƒ 42.120 obligaties,
ƒ 74.536 effecten), en op 28 november 1996 van ƒ 120.092,43 (ƒ 794,93 lopende rekening, ƒ 36.907,50 obligaties, ƒ 82.390 effecten). Verweerder heeft eiseres als houder van die rekening geïdentificeerd en haar hierover voor het eerst in 2007 aangeschreven.
Eiseres heeft in haar aangiften inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over de jaren 2008 tot en met 2010 geen vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een buitenlandse bankrekening bij VLB.
Bij brief van 5 september 2011 heeft verweerder eiseres als rekeninghouder van de VLB-rekening met nummer [rekeningnummer] om nadere informatie verzocht, waaronder de saldigegevens op 1 januari van de jaren 2008 tot en met 2010 dan wel de gegevens over de beëindiging van die rekening. Bij brief van 20 september 2011 heeft de gemachtigde met betrekking tot de VLB-rekening verwezen naar de eerder gevoerde correspondentie hierover. Bij brief van 21 september 2011 heeft verweerder, onder verwijzing naar vorengenoemde vragenbrief van 5 september 2011, een herinneringsbrief aan eiseres gestuurd. Bij brief van 14 september 2011, ontvangen door verweerder op 26 september 2011, heeft eiseres de vragenbrief van 5 september 2011 beantwoord. In die brief heeft zij onder meer gesteld dat zij geen buitenlandse bankrekening heeft. Vervolgens heeft verweerder de onderhavige informatiebeschikkingen gegeven, waarin verweerder eiseres heeft verzocht om als rekeninghouder van voormelde VLB-rekening nadere gegevens en inlichtingen over die rekeningen te verstrekken, zoals onder meer in de brieven van 5 september 2011 en 21 september 2011 is verzocht.
Geschil
In geschil is of verweerder de informatiebeschikkingen terecht heeft gegeven.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de informatiebeschikkingen. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Awr is een ieder verplicht desgevraagd aan verweerder de gegevens en inlichtingen te verschaffen en bescheiden over te leggen die voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn en de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen. Indien met betrekking tot een – voor zover hier van belang – op te leggen aanslag niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 van de Awr, kan verweerder dit op grond van artikel 52a, eerste lid, van de Awr vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (de informatiebeschikking).
De rechtbank stelt voorop dat in het onderhavige geval voor de beoordeling of de gegeven informatiebeschikkingen rechtmatig zijn, van belang is of eiseres heeft voldaan aan de op haar rustende informatieverplichting van artikel 47 van de Awr. Verweerder neemt het standpunt in dat dit niet het geval is. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat op verweerder de last rust om dit aannemelijk te maken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit aannemelijk gemaakt. Daarbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verweerder heeft de gegevens van de rekeninghouders zoals vermeld op de renseignementen vergeleken met de gegevens in het geautomatiseerde systeem Beheer van Relaties van de belastingdienst (hierna: het BVR-systeem). Het BVR-systeem wordt voor wat betreft natuurlijke personen gevoed met gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de combinatie van de achternaam en de voorletters van eiseres en de omstandigheid dat, zoals blijkt uit de door verweerder ingebrachte schermprints uit het BVR-systeem, maar één persoon in het BVR-systeem voorkomt met die naamcombinatie, aannemelijk gemaakt dat eiseres rekeninghouder is (geweest) van de in de renseignementen opgenomen rekeningen bij VLB, zoals hiervoor onder 2. is vermeld.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem gevraagde informatie voor de belastingheffing van eiseres voor de jaren 2008 tot en met 2010 van belang kon zijn. Voor de aanwezigheid van een belang als bedoeld in artikel 47 van de Awr is namelijk slechts vereist dat het gevraagde op zichzelf beschouwd van belang kan zijn voor de belastingheffing van de betrokken belastingplichtige (vgl. Hoge Raad 8 januari 1986, nr. 23 034, LJN AW8125). Gelet op de door de Belgische autoriteiten verstrekte gegevens en de door verweerder uitgevoerde identificatie die erin resulteerde dat eiseres als rekeninghouder van voormelde rekening kon worden aangewezen, bestond er voor verweerder voldoende aanleiding om eiseres, nu dit ook voor haar belastingheffing voor de jaren 2008 tot en met 2010 van belang kon zijn, nadere inlichtingen te vragen omtrent de hiervoor genoemde rekening bij de VLB. De enkele omstandigheid dat de VLB-renseignementen saldigegevens bevatten uit het jaar 1994 en 1996 kan, anders dan eiseres van mening is, aan voormeld oordeel niet afdoen, nu hieruit niet kan worden afgeleid dat er voor de jaren 2008 tot en met 2010 geen belang (meer) zou zijn voor de belastingheffing van eiseres. Het kan immers niet worden uitgesloten dat eiseres, die in ieder geval in 1994 en 1996 rekeninghouder was van voormelde VLB-rekening, ook in latere jaren nog steeds rekeninghouder was van die VLB-rekening. De hoogte van de saldi van die rekening op 21 december 1994, 5 september 1996 en 28 november 1996 alsmede de wijze waarop die saldi zijn belegd, te weten nagenoeg geheel in obligaties en effecten, wijst op een belegging voor de lange termijn. Nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat het binnenlands vermogen van eiseres geen substantiële fluctuaties heeft ondergaan en het voorts een algemene ervaringsregel is dat buitenlandse banktegoeden in een land met een bankgeheim voor een langere periode worden aangehouden, vraagt dit om een nadere toelichting van de zijde van eiseres.
Nu eiseres, ondanks herhaalde verzoeken van verweerder daartoe, geen gegevens over voormelde rekening heeft verstrekt, heeft eiseres niet aan haar informatieverplichting voldaan. Aldus zijn ten aanzien van eiseres terecht de onderhavige informatiebeschikkingen gegeven.
Het beroep van eiseres op de uitspraak van de rechtbank Breda van
20 september 2012 (nr. 12/1937, LJN BY2216) kan niet tot een ander oordeel leiden, nu in het daar voorliggende geval, anders dan hier het geval is, verweerder niet aannemelijk had gemaakt dat de desbetreffende belastingplichtige in een eerder oud jaar (1994) gerechtigd was tot een buitenlandse bankrekening.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard. De rechtbank zal eiseres op grond van artikel 27e, tweede lid, van de Awr een nieuwe termijn stellen om de in de informatiebeschikkingen gestelde vragen te beantwoorden en de verzochte informatie te verstrekken. De rechtbank acht een termijn van zes weken passend. De rechtbank acht het verder redelijk deze termijn te doen aanvangen vanaf de dag na die van verzending van de uitspraak.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen ongegrond;
- -
-
stelt eiseres een termijn van zes weken, gerekend vanaf de dag waarop deze uitspraak is verzonden, om alsnog aan verweerder de in de informatiebeschikkingen gevraagde informatie te verstrekken;
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, voorzitter, en mr. R.C.H.M. Lips en
mr. E.E. Schotte, leden, in aanwezigheid van mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: