Home

Rechtbank Den Haag, 30-09-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:12582, AWB - 13 _ 7384

Rechtbank Den Haag, 30-09-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:12582, AWB - 13 _ 7384

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
30 september 2014
Datum publicatie
6 januari 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2014:12582
Zaaknummer
AWB - 13 _ 7384
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 47, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 52a

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 13/7384 t/m SGR 13/7386

[C],

en

[P], kantoor [Z], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 18 juni 2013 ten aanzien van eiser met betrekking tot de jaren 2008 tot en met 2010 drie informatiebeschikkingen als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) gegeven.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 22 augustus 2013 de informatiebeschikkingen gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2014. De gemachtigde van eiser is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [B] en [D].

Ter zitting zijn tevens behandeld de beroepen van eisers echtgenote,[X], inzake de aan haar met betrekking tot de jaren 2008 tot en met 2010 gegeven informatiebeschikkingen, zaaknummers SGR 13/7387 t/m SGR 13/7389.

Overwegingen

Feiten

1.

Verweerder heeft renseignementen ontvangen betreffende Nederlandse rekeninghouders bij [L] [M]. De renseignementen vermelden onder meer een rekening met nummer [Y] met een saldo op

5 september 1996 van ƒ 530.279,07 (ƒ 377,42 lopende rekening, ƒ 338.960,00 obligaties,

ƒ 125.520,50 effecten en ƒ 65.421,15 beleggingsfondsen) en op 28 november 1996 van

ƒ 556.633,04 (ƒ 517,42 lopende rekening, ƒ 345.120,00 obligaties, ƒ 141.246,20 effecten en

ƒ 69.749,42 beleggingsfondsen) ten name [E]. Verweerder heeft eiser (en zijn echtgenote) als houder van die rekening geïdentificeerd.

2.

Eiser en zijn echtgenote hebben in hun aangiften inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over de jaren 2008 tot en met 2010 geen vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een [M] rekening.

3.

Bij brief van 29 mei 2013 heeft verweerder eiser verzocht om nadere gegevens over de onder 1 genoemde [M] rekening te verstrekken, waaronder de saldigegevens op

1 januari en 31 december van de jaren 2008 tot en met 2010 dan wel de gegevens waar het eerder op de [M] rekening gestalde vermogen in de jaren 2008 tot en met 2010 is aangehouden en de gegevens over de besteding van dat vermogen.

4.

Bij brief van 4 juni 2013 heeft eiser aangegeven dat hij en zijn echtgenote in de door verweerder genoemde jaren geen buitenlandse bankrekening hebben aangehouden. Vervolgens heeft verweerder de onderhavige informatiebeschikkingen gegeven.

Geschil 5. In geschil is of verweerder de informatiebeschikkingen terecht heeft gegeven.

6.

Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen en vernietiging van de informatiebeschikkingen. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

Beoordeling van het geschil

7.

Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat de door hem gevraagde informatie voor de belastingheffing van eiser voor de jaren 2008 tot en met 2010 van belang kon zijn, omdat die informatie opheldering zou kunnen geven over de vraag of eiser in die jaren over niet door hem aangegeven vermogen beschikte (vgl. Hoge Raad 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7498). Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit het zogenoemde BVR-systeem van de belastingdienst naar voren komt dat de achternamen op het onder 1 genoemde renseignement een unieke naamcombinatie oplevert en dat is die van eiser en zijn echtgenote. Met het ten aanzien van eiser gewezen arrest van de Hoge Raad van 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1032, is onherroepelijk komen vast te staan dat eiser terecht als houder van de onder 1 genoemde [M] rekening is geïdentificeerd. Daarnaast acht de rechtbank het, gelet op de hoogte van de saldi van de [M] rekening in 1996 en de wijze waarop die saldi waren belegd, aannemelijk dat eiser een belegging voor de lange termijn heeft aangehouden zodat niet uitgesloten is dat hij in de jaren 2008 tot en met 2010 nog steeds over (een deel van) die saldi heeft kunnen beschikken.

8.

De omstandigheid dat de renseignementen saldigegevens uit het jaar 1996 bevatten, kan aan voormeld oordeel niet afdoen, nu voor de bevoegdheid van verweerder tot het stellen van vragen op de voet van artikel 47, eerste lid, van de Awr niet vereist is dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser een [M] rekening heeft in de jaren waarover informatie wordt opgevraagd; een redelijk vermoeden daartoe is voldoende (vgl. Hoge Raad 1 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1016). Ook het beroep van eiser op de uitspraak van rechtbank Breda van 20 september 2012, (ECLI:NL:RBBRE:2012:BY2216), faalt, nu in het aldaar voorliggende geval de gerechtigdheid tot een buitenlandse bankrekening niet aannemelijk was gemaakt.

9.

Gelet op het vorenstaande kon eiser dan ook niet volstaan met de enkele ontkenning dat hij en zijn echtgenote in de jaren 2008 tot en met 2010 een buitenlandse bankrekening hadden. Eiser heeft derhalve niet voldaan aan zijn informatieverplichting, zodat de informatiebeschikkingen terecht zijn gegeven.

10.

De beroepen zijn ongegrond.

Proceskosten

11.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen ongegrond;

- stelt eiser een termijn van zes weken, gerekend vanaf de dag waarop deze uitspraak is verzonden, om alsnog aan verweerder de in de informatiebeschikkingen gevraagde informatie te verstrekken.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, voorzitter, en mr. S.E. Postema en

mr. J.W. van den Berge, leden, in aanwezigheid van mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2014.

itter

Rechtsmiddel