Rechtbank Den Haag, 13-11-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:15635, AWB - 13 _ 7520
Rechtbank Den Haag, 13-11-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:15635, AWB - 13 _ 7520
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 13 november 2014
- Datum publicatie
- 17 februari 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2014:15635
- Zaaknummer
- AWB - 13 _ 7520
Inhoudsindicatie
KB Lux: verweerder heeft terecht correctie voor 2009 aangebracht bij ontkennende KB Lux rekeninghouder. omkering bewijslast op grond van het niet doen van de verieste aangifte.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 13/7520
(gemachtigde: mr. drs. S. Bharatsingh),
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2009 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.290 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.322 (aanslagnummer [Z]).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2014.
Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen, bijgestaan door de echtgenote van eiser
[Z] (de echtgenote). Namens verweerder zijn verschenen [A]
Ter zitting is tevens behandeld het beroep van de echtgenote inzake de aan haar opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2009, zaaknummer SGR 13/6930.
Overwegingen
Feiten
1. Verweerder heeft renseignementen ontvangen betreffende Nederlandse rekeninghouders bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (KB Lux). De renseignementen vermelden onder meer een rekening met nummer [C] met een saldo op 31 januari 1994 van (in totaal) ƒ 228.943,77 (één termijndeposito van ƒ 225.000 en een zichtrekening van ƒ 3.943,77) ten name van [D]. Verweerder heeft eiser (en de echtgenote) als houder van die rekening geïdentificeerd.
2. Eiser, geboren op [E], is gehuwd met [F], geboren op
[G]. De eerste voornaam van eiser is [D]. Eiser en de echtgenote hebben in hun aangiften inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen voor het jaar 2009 geen vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een KB Lux rekening.
3. Met dagtekening 14 november 2012 heeft verweerder voor het jaar 2009 een (eerste) informatiebeschikking aan eiser gegeven. Deze informatiebeschikking is op grond van artikel 52a, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) van rechtswege vervallen, doordat op 8 februari 2013 de onderhavige aanslag is opgelegd.
4. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag onder meer een correctie van
€ 6.272 aangebracht in verband met de hiervoor onder 1 genoemde KB Lux rekening.
5. Vervolgens heeft verweerder met dagtekening 22 maart 2013 voor het jaar 2009 een tweede informatiebeschikking aan eiser gegeven. De tweede informatiebeschikking staat onherroepelijk vast.
6. In geschil is of de KB Lux correctie terecht is aangebracht.
Rechtmatigheid verkregen bewijs
7. De stelling van eiser dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs faalt. De rechtbank acht daarbij van belang dat de Nederlandse fiscus in het bezit van fotokopieën van de gestolen microfiches is gekomen doordat de Belgische autoriteiten deze gegevens spontaan op basis van de Richtlijn aan de Nederlandse autoriteiten hebben verstrekt. Indien al kan worden aangenomen dat de microfiches op strafrechtelijk onrechtmatige wijze door de Belgische autoriteiten zijn verkregen, dan zijn de gegevens door de Nederlandse fiscus naar het oordeel van de rechtbank niet verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat het gebruik van die gegevens ontoelaatbaar moet worden geacht. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat er geen enkele aanwijzing is dat de Belgische overheid de hand heeft gehad in de ontvreemding van gegevens van KB Lux en dat ook anderszins voor de Nederlandse belastingautoriteiten geen redenen bestonden om aan te nemen dat bij de verkrijging van de gegevens een zo fundamenteel recht van de in die gegevens vermelde personen was geschonden dat het instellen van een nader onderzoek naar de fiscale relevantie van die gegevens ontoelaatbaar moest worden geoordeeld (vgl. Hoge Raad 21 maart 2008,
nr. 43 050, ECLI:NL:HR:2008:BA8179). De stelling van eiser dat het ministerie van Financiën al in 1995 op de hoogte was van gegevens met betrekking tot de KB Lux, zodat – aldus eiser – gerede twijfel bestaat of de uit België ontvangen gegevens wel “spontaan” zijn ontvangen en deze daarom niet gebruikt kunnen worden voor het opleggen van aanslagen, leidt niet tot een ander oordeel. Voornoemde stelling heeft eiser niet met stukken onderbouwd. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk dat de gegevens door de Nederlandse autoriteit (al eerder) op onrechtmatige wijze zijn verkregen.
Identificatie
8. De rechtbank heeft in haar uitspraken van 9 januari 2014, nrs. SGR 13/1612, SGR 13/1614 tot en met SGR 13/1616, SGR 13/1618 tot en met 13/1623 en SGR 13/1599 tot en met SGR 13/1606 – onder verwijzing naar de tot de gedingstukken behorende uitspraak van het gerechtshof ‘s-Gravenhage van 3 februari 2012, nr. BK-04/02510 en het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2013, nr. 12/01567, ECLI:NL:HR:2013:BZ6800, betreffende een KB Lux procedure van eiser – geoordeeld dat in de werkwijze van de KB Lux het gebruik van een streepje tussen de namen [H] op een huwelijkse verbintenis tussen deze personen duidt, dat in het geval de rekening aan eisers neef ([D] [I]) en tante [J], de moeder van eisers neef) zou toebehoren een andere notatiewijze zou zijn gebruikt, te weten “[K]” en dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de tenaamstelling van de rekening uniek is en dat eiser en zijn echtgenote terecht als rekeninghouder van de onder 1 genoemde KB Lux rekening zijn geïdentificeerd. De rechtbank ziet thans geen aanleiding om van dit eerdere oordeel af te wijken. Eiser heeft, met hetgeen hij ter zitting heeft aangevoerd, het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. De omstandigheid dat op de renseignementen de voorletters van eiser en zijn echtgenote ontbreken, acht de rechtbank daarvoor onvoldoende. Voorts brengt de stelling van eiser dat instanties zijn naam en de naam van zijn echtgenote vaak verkeerd schrijven, ook met een streepje tussen hun beide achternamen, nog niet mee dat daarmee vaststaat dat de KB Lux een fout heeft gemaakt bij de tenaamstelling van de onder 1 genoemde rekening. Daarnaast valt uit de enkele stelling van eiser dat hij al 32 jaar werkzaam is bij het bevolkingsregister en hij van een inkomen van € 1.800 per maand moet rondkomen, terwijl zijn neef aannemer is, geenszins op te maken dat niet eiser, maar eerder zijn neef tot de rekening gerechtigd zou zijn. Ook de stelling van eiser dat hij in bewijsnood verkeert, faalt. Van eiser mocht redelijkerwijs worden verwacht dat hij met enige inspanning nadere informatie bij de KB Lux zou opvragen omtrent de in 1 genoemde KB Lux rekening. De gevolgen van de keuze van eiser om geen informatie bij de KB Lux op te vragen, komt dan ook voor zijn rekening en risico.
Bewijslastverdeling
9. Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat eiser de vereiste aangifte niet heeft gedaan en dat mede daarom, naast de omstandigheid dat voor het onderhavige jaar een onherroepelijke (tweede) informatiebeschikking aan eiser is gegeven, de bewijslast moet worden omgekeerd.
10. Eiser en zijn echtgenote zijn, naar hiervoor onder 8 is overwogen, rekeninghouder van de onder 1 genoemde KB Lux rekening. Het is inmiddels van algemene bekendheid dat zwartspaarders met een bankrekening in een land met een bankgeheim gedurende een lange periode deze rekening hebben aangehouden met als doel aanzienlijke vermogens buiten het zicht van de fiscus te houden. De hoogte van het aanzienlijke saldo van de KB Lux rekening op 31 januari 1994, de wijze waarop dat saldo is belegd (nagenoeg geheel in een termijndeposito) alsmede het bij de KB Lux in gebruik zijnde systeem van zicht- en tegenrekeningen wijst op een belegging voor de lange termijn. Gesteld noch gebleken is dat voormelde KB Lux rekening na 31 januari 1994 is opgeheven. Voorts is van consumptieve bestedingen van het saldo van de KB Lux rekening na 31 januari 1994 niet gebleken. Eiser heeft zijn stelling ter zitting dat in 2009 op de KB Lux rekening geen saldo meer resteert in verband met consumptieve bestedingen niet aannemelijk gemaakt. Uit de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 7 januari 2014, nrs. AWB 12/5816 t/m AWB 12/5827, ECLI:NL:RBNHO:2014:27, kan, anders dan eiser ter zitting heeft gesteld, namelijk niet worden afgeleid dat sprake is van enig door de Belastingdienst gevoerd beleid, in die zin dat bij het berekenen van het saldo van een KB Lux rekening als uitgangspunt dient te worden genomen dat het saldo van een KB Lux rekening vanaf 31 januari 1994 jaarlijks met
ƒ 25.000 aan consumptieve bestedingen afneemt. Ook anderszins heeft eiser geen concrete bewijsstukken ingebracht die op enige consumptieve bestedingen na 31 januari 1994 wijzen.
11. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het aannemelijk dat eiser en zijn echtgenote in 2009 nog steeds over een substantieel in het buitenland aangehouden vermogen hebben beschikt, dat het bedrag aan belasting dat daardoor niet zou worden geheven relatief en absoluut omvangrijk is en dat eiser dit wist of zich daarvan bewust moet zijn geweest. Aldus heeft eiser de vereiste aangifte niet gedaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat ingevolge het bepaalde in artikel 27e, eerste lid, van de Awr de bewijslast dient te worden omgekeerd. Dit betekent dat het beroep ongegrond wordt verklaard tenzij eiser doet blijken, dat wil zeggen overtuigend aantoont, dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser, gelet ook op hetgeen hiervoor in 8 en 10 is overwogen, daarin niet geslaagd.
12. Nu de bewijslast wegens het niet doen van de vereiste aangifte reeds is omgekeerd, komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van de vraag of de bewijslast moet worden omgekeerd op de grond dat voor het onderhavige jaar een onherroepelijke (tweede) informatiebeschikking aan eiser is gegeven.
Redelijke schatting
13. Op verweerder rust ondanks omkering van de bewijslast de verplichting om een redelijke schatting te maken van de verzwegen inkomensbestanddelen. Verweerder heeft zich bij de schatting gebaseerd op de bij het Rekeningenproject toegepaste modelmatige berekeningsmethode. Aan de hand van dit model heeft hij het saldo per einde van het jaar 2000 berekend, waarbij hij, overeenkomstig vaste jurisprudentie op dit punt (vgl. Hoge Raad 15 april 2011, nr. 09/03075, ECLI:NL:HR:2011:BN6324), een correctiefactor van 1 heeft toegepast. Vervolgens heeft hij dat saldo verhoogd met een veronderstelde aangroei en heeft hij op grond van artikel 2.17, derde lid, van de Wet IB 2001 de helft van de totale correctie aan eiser toegerekend. De door verweerder gehanteerde oprenting van het (geschatte) vermogen acht de rechtbank redelijk. Mede gelet op de vaste jurisprudentie omtrent de bij het Rekeningenproject toegepaste modelmatige berekeningsmethode, verwerpt de rechtbank eisers stelling dat het saldo van de KB Lux rekening op 31 januari 1994, zoals vermeld in de renseignementen, als uitgangspunt dient te worden genomen en dat rekening dient te worden gehouden met een jaarlijks rendementspercentage van zes procent.
Vergoeding immateriële schade
14. Eiser heeft in zijn beroepschrift verzocht om vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in de arresten van de Hoge Raad van 10 juni 2011, nrs. 09/02639, 09/05112 en 09/05113, ECLI:NL:HR:2011:BO5046, BO5080 en BO5087. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Verweerder heeft het bezwaarschrift op 18 februari 2013 ontvangen. Nu de rechtbank op
13 november 2014 in de onderhavige procedure uitspraak heeft gedaan, is van overschrijding van de redelijke termijn geen sprake. Eiser heeft dan ook geen recht op een vergoeding van immateriële schade.
Slotsom
15. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, voorzitter, en mr. dr. N. Djebali en
mr. J.P.F. Slijpen, leden, in aanwezigheid van mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2014.
griffier voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.