Rechtbank Den Haag, 12-06-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:8238, AWB-13_4961V
Rechtbank Den Haag, 12-06-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:8238, AWB-13_4961V
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 12 juni 2014
- Datum publicatie
- 10 juli 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2014:8238
- Formele relaties
- Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2015:481
- Zaaknummer
- AWB-13_4961V
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 8:54, Wet op de rechtsbijstand [Tekst geldig vanaf 01-07-2024] art. 7, Wet op de rechtsbijstand [Tekst geldig vanaf 01-07-2024] art. 7b, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 8:41
Inhoudsindicatie
Eiser heeft bij de Raad voor Rechtsbijstand een Inkomensverklaring als bedoeld in artikel 7, derde lid, sub e, of artikel 7b van de Wet op de rechtsbijstand aangevraagd, welke verklaring op 28 maart 2013 door genoemde Raad aan eiser is verstrekt. Volgens de toelichting kan deze verklaring onder andere worden gebruikt voor: Vermindering van griffierechten (zonder gebruikmaking van een toevoeging). Deze verklaring kan anders dan de tekst van de toelichting doet vermoeden niet dienen ter vermindering van het griffierecht dat ingevolge artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht in rekening wordt gebracht in die gevallen waarin op grond van genoemde wet een beroepszaak bij de bestuursrechter aanhangig wordt gemaakt. Daarbij is wel van toepassing de regeling verlaagd griffierecht die ertoe leidt dat indien, zoals in het onderhavige geval, beroep wordt ingesteld tegen een besluit op basis van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen het verlaagde tarief van € 44 geldt.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 13/4961
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedane uitspraak van de rechtbank, van 6 januari 2014.
Procesverloop
Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep van opposant (met bovengenoemd zaaknummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, op grond van het niet betalen van het griffierecht.
Bij brief van 24 februari 2014 heeft opposant verzet gedaan tegen deze uitspraak.
De rechtbank heeft opposant bij brief van 13 maart 2014 uitgenodigd voor de behandeling van het verzet ter zitting van 4 april 2014. Bij faxbericht van 1 april 2014 heeft opposant verzocht om uitstel van de zitting, hetgeen bij brief van 2 april 2014 is verleend.
De rechtbank heeft opposant bij brief van 9 april 2014 uitgenodigd om op de zitting van 1 mei 2014 om 10.30 uur bij de behandeling van het verzet aanwezig te zijn. Bij faxbericht van 30 april 2014, ontvangen door de rechtbank om 13.30 uur, heeft opposant verzocht om uitstel van de zitting van 1 mei 2014, hetgeen door de rechtbank bij faxbericht van 30 april 2014 om 15.27 uur is afgewezen. Op 30 april 2014 om 16.50 uur heeft opposant nogmaals verzocht om uitstel van de zitting. Hierop heeft de rechtbank op 1 mei 2014 om 09:16 uur per fax en telefonisch aan opposant meegedeeld dat de zitting doorgang zal hebben. De rechtbank heeft het verzet behandeld ter zitting van 1 mei 2014. Opposant is niet verschenen.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het beroepschrift van opposant is op 18 juni 2013 ontvangen ter griffie van de rechtbank.
Na ontvangst van de nota van het griffierecht heeft opposant de rechtbank bij brief van 22 juli 2013 verzocht om vermindering van het verschuldigde griffierecht op basis van een Inkomensverklaring.
De rechtbank heeft bij brief van 1 augustus 2013 meegedeeld dat van de heffing van griffierecht geen vrijstelling c.q. vermindering kan worden verleend.
Bij aangetekende brief van 6 augustus 2013, ter post bezorgd op dezelfde datum en gericht aan het adres [adres] heeft de griffier van de rechtbank opposant erop gewezen dat deze ter zake van het instellen het beroep een griffierecht van € 44,- is verschuldigd.
In deze brief is vermeld dat het griffierecht uiterlijk binnen vier weken na dagtekening van die brief diende te zijn betaald, en dat bij niet tijdige betaling het beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Het verschuldigde recht is niet betaald.
Bij de in verzet bestreden uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van de rechtbank is het beroep van opposant niet-ontvankelijk verklaard.
De gronden waarop het verzet van opposant baseert staan vermeld in het verzetschrift.
Beoordeling van het verzet
Eiser heeft bij de Raad voor Rechtsbijstand een Inkomensverklaring als bedoeld in artikel 7, derde lid, sub e, of artikel 7b van de Wet op de rechtsbijstand aangevraagd, welke verklaring op 28 maart 2013 door genoemde Raad aan eiser is verstrekt. Volgens de toelichting kan deze verklaring onder andere worden gebruikt voor: Vermindering van griffierechten (zonder gebruikmaking van een toevoeging).
Deze verklaring kan anders dan de tekst van de toelichting doet vermoeden niet dienen ter vermindering van het griffierecht dat ingevolge artikel 8:41van de Algemene wet bestuursrecht in rekening wordt gebracht in die gevallen waarin op grond van genoemde wet een beroepszaak bij de bestuursrechter aanhangig wordt gemaakt. Daarbij is wel van toepassing de regeling verlaagd griffierecht die ertoe leidt dat indien, zoals in het onderhavige geval, beroep wordt ingesteld tegen een besluit op basis van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen het verlaagde tarief van € 44 geldt.
Van het bedrag van € 44 wordt geen vermindering verleend, tenzij er in een concreet geval sprake is van een wezenlijke belemmering van de toegang tot de rechter. Nu uit de overgelegde verklaring blijkt dat het gezamenlijke inkomen van eiser en zijn echtgenote in het peiljaar ruim € 90.000 bedraagt komt dit naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak niet aan de orde.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep terecht wegens het niet voldoen van het griffierecht niet-ontvankelijk is verklaard en dient het verzet ongegrond te worden verklaard.