Home

Rechtbank Den Haag, 24-07-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:9667, AWB-14_849

Rechtbank Den Haag, 24-07-2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:9667, AWB-14_849

Inhoudsindicatie

Informatiebeschikking terecht aan ontkenner KB Lux rekening gegeven. Notatiewijze KB Lux ingeval van umlaut in tenaamstelling.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 14/849

(gemachtigde: [A]),

en

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 26 november 2013 ten aanzien van eiser met betrekking tot het jaar 2010 een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) vastgesteld.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 januari 2014 de informatiebeschikking gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2014. Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen [B].

Overwegingen

Feiten

1.

Verweerder heeft renseignementen ontvangen betreffende Nederlandse rekeninghouders bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (KB Lux). De renseignementen vermelden onder meer een rekening met nummer [rekeningnummer] met een saldo op 31 januari 1994 van DM 1.836,35 (ƒ 2.057) op een zichtrekening ten name van [voornaam X] [achternaam X met 'oe']. Verweerder heeft eiser als houder van die rekening geïdentificeerd.

2.

Eiser, geboren op [datum] 1933, is ongehuwd. De eerste voornaam van eiser is [voornaam X]. Eiser heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over het jaar 2010 geen vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een KB Lux rekening.

3.

Bij brief van 10 oktober 2013 heeft verweerder eiser betreffende de KB Lux rekening met nummer [rekeningnummer] verzocht om de in de formulieren “Verklaring In het buitenland aangehouden bankrekening(en) en “Opgaaf in het buitenland aangehouden bankrekening(en)” gestelde vragen te beantwoorden en daarbij de gevraagde afschriften over de periode 31 december 2000 tot en met 31 december 2010 te verstrekken. In die formulieren wordt van eiser gevraagd om aan te geven van welke in het buitenland aangehouden bankrekeningen hij rekeninghouder is geweest en daarbij gegevens te verstrekken over de data van opening en opheffing van de rekeningen, de data van stortingen en/of overmakingen, de wijze van opnamen en/of overboekingen, de hoogte van de stortingen, overmakingen, opnamen en overboekingen, de herkomst van de stortingen en/of overmakingen en het bestedingsdoel van de opnamen of overboekingen. Bij brief van 18 oktober 2013 heeft eiser hierop gereageerd en aangegeven dat hij geen buitenlandse bankrekening heeft. Bij brief van 6 november 2013 heeft verweerder aangegeven dat eiser rekeninghouder is van de onder 1 genoemde KB Lux rekening en dat hij contact met de KB Lux kan opnemen als hij geen rekening bij de KB Lux heeft gehad. Vervolgens heeft verweerder de onderhavige informatiebeschikking gegeven, waarbij hij, onder verwijzing naar de brieven van 10 oktober 2013 en 6 november 2013, heeft verzocht om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken.

Geschil 4. In geschil is of verweerder de informatiebeschikking terecht heeft vastgesteld.

5.

Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de informatiebeschikking. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling van het geschil

6.

Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Awr is een ieder verplicht desgevraagd aan verweerder de gegevens en inlichtingen te verschaffen en bescheiden over te leggen die voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn en de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen. Indien met betrekking tot een – voor zover hier van belang – op te leggen navorderingsaanslag niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 van de Awr, kan verweerder dit op grond van artikel 52a, eerste lid, van de Awr vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (de informatiebeschikking).

7.

De rechtbank stelt voorop dat in het onderhavige geval voor de beoordeling of de gegeven informatiebeschikking rechtmatig is, van belang is of eiser heeft voldaan aan de op hem rustende informatieverplichting van artikel 47 van de Awr. Verweerder neemt het standpunt in dat dit niet het geval is. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat op verweerder de last rust om dit aannemelijk te maken.

8.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit aannemelijk gemaakt. Daarbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 1 oktober 2013, nrs. SGR 13/1158 tot en met 13/1163 en 13/1165 tot en met 13/1168, ECLI:NL:RBDHA:2013:13155, – onder verwijzing naar de tot de gedingstukken behorende uitspraak van het gerechtshof ‘s-Gravenhage van 3 februari 2012, nr. BK-04/02303 en het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2013, nr. 12/01603, ECLI:NL:HR:2013:BZ6813, betreffende een KB Lux procedure van eiser – geoordeeld dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser terecht als rekeninghouder van de onder 1 genoemde KB Lux rekening is geïdentificeerd. De rechtbank ziet thans geen aanleiding om van dit eerdere oordeel af te wijken. Eiser heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. De enkele stelling van eiser dat de KB Lux alleen aan rekeninghouders verklaringen verstrekt en dat op de naam [achternaam X met 'oe'] geen verklaring door de KB Lux wordt afgegeven, acht de rechtbank daarvoor onvoldoende. Ook uit de enkele stelling van eiser dat op zijn identiteitsbewijs de achternaam [achternaam X met 'o'] staat vermeld in plaats van de achternaam [achternaam X met 'ö'] of [achternaam X met 'oe'], kan niet worden afgeleid dat eiser niet tot de onder 1 genoemde rekening gerechtigd is (geweest). Immers uit het proces-verbaal van ambtshandeling van 16 september 2004 komt naar voren dat bij een KB Lux rekening, indien in de tenaamstelling de notatiewijze ”[achternaam X met 'oe']” wordt gehanteerd dat de naam van de rekeninghouder ”[achternaam X met 'ö']” is, daar in plaats van de umlaut in de tenaamstelling de letter “e” achter de letter met umlaut wordt gebruikt.

9.

De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem gevraagde informatie voor de belastingheffing van eiser voor het jaar 2010 van belang kon zijn. Voor de aanwezigheid van een belang als bedoeld in artikel 47 van de Awr is namelijk slechts vereist dat het gevraagde op zichzelf beschouwd van belang kan zijn voor de belastingheffing van de betrokken belastingplichtige (vgl. Hoge Raad 8 januari 1986, nr. 23 034, ECLI:NL:HR:1986:AW8125, BNB 1986/128, en Hoge Raad 1 november 2013, nr. 12/02791, ECLI:NL:HR:2013:1016). Gelet op de renseignementen en de door verweerder uitgevoerde identificatie die erin resulteerde dat eiser als rekeninghouder van de in 1 vermelde KB Lux rekening kon worden aangewezen, bestond er voor verweerder voldoende aanleiding om eiser, nu dit ook voor zijn belastingheffing voor het jaar 2010 van belang kon zijn, nadere inlichtingen te vragen omtrent de hiervoor genoemde KB Lux rekening. De enkele omstandigheid dat het niet om een aanzienlijk saldo gaat, kan, anders dan eiser van mening is, aan voormeld oordeel niet afdoen, nu hieruit niet kan worden afgeleid dat er voor het jaar 2010 geen belang (meer) zou zijn voor de belastingheffing van eiser. Het kan immers niet worden uitgesloten dat eiser, die in ieder geval in 1994 rekeninghouder was van voormelde KB Lux rekening, ook in latere jaren (2010) nog steeds rekeninghouder was van die KB Lux rekening dan wel dat hij, al dan niet via een andere buitenlandse bankrekening, over (een deel van) het vermogen van de opgeheven KB Lux rekening heeft beschikt. Daarnaast heeft verweerder ter zitting gesteld dat de onder 1 genoemde renseignementen blijkens de gegevens van KB Lux ‘meewerkers’ niet volledig zijn, dat meestal aan een zichtrekening nog één of meerdere andere spaar-/beleggersrekeningen zijn gekoppeld en dat het saldo op de onderhavige zichtrekening naar alle waarschijnlijkheid niet het daadwerkelijke saldo op 31 januari 1994 vertegenwoordigt. De rechtbank acht dit, gelet ook op het bij de KB Lux in gebruik zijnde systeem van zicht- en tegenrekeningen, aannemelijk, te meer nu eiser het tegendeel onvoldoende heeft onderbouwd. Nu het voorts een algemene ervaringsregel is dat buitenlandse banktegoeden in een land met een bankgeheim voor een langere periode worden aangehouden, vraagt dit om een nadere toelichting van de zijde van eiser. De enkele stelling van eiser ter zitting dat, gelet op het saldo in 1994 van ƒ 2.057, op de rekening in 2010 geen saldo meer resteert, faalt, nu eiser dit, ondanks de door verweerder gestelde vragen betreffende het vermogen van de KB Lux rekening, niet nader met bewijsstukken heeft onderbouwd.

10.

Nu eiser geen gegevens over voormelde rekening heeft verstrekt, heeft eiser niet aan zijn informatieverplichting voldaan. Aldus is ten aanzien van eiser terecht de onderhavige informatiebeschikking vastgesteld. De omstandigheid dat verweerder ook vragen over andere buitenlandse bankrekeningen en gegevens over de jaren vóór 2010 heeft opgevraagd, kan aan voormeld oordeel niet afdoen.

11.

Het beroep van eiser op de uitspraak van de rechtbank Breda van 20 september 2012 (nr. 12/1937, ECLI:NL:RBBRE:2012:BY2216) kan niet tot een ander oordeel leiden, nu in het daar voorliggende geval, anders dan hier het geval is, verweerder niet aannemelijk had gemaakt dat de desbetreffende belastingplichtige in een eerder jaar (1994) gerechtigd was tot een buitenlandse bankrekening.

12.

Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard. De rechtbank zal eiser op grond van artikel 27e, tweede lid, van de Awr een nieuwe termijn stellen om de in de informatiebeschikking gestelde vragen te beantwoorden en de verzochte informatie te verstrekken. De rechtbank acht een termijn van zes weken vanaf de dag na die van verzending van de uitspraak passend.

Proceskosten

13.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- stelt eiser een termijn van zes weken, gerekend vanaf de dag waarop deze uitspraak is verzonden, om alsnog aan verweerder de in de informatiebeschikking gevraagde informatie te verstrekken.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, voorzitter, en mr. E.I. Batelaan-Boomsma en mr. J.W. van den Berge, leden, in aanwezigheid van mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2014.

r

Rechtsmiddel