Rechtbank Den Haag, 23-02-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:1958, 14_8462 IB PVV
Rechtbank Den Haag, 23-02-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:1958, 14_8462 IB PVV
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 23 februari 2015
- Datum publicatie
- 10 augustus 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2015:1958
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2015:2989, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 14_8462 IB PVV
Inhoudsindicatie
Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2011 een bedrag van € 15.000 aan persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen.
Het betreft kosten die eiser heeft gemaakt ten behoeve van zijn dyslectische dochter. Verweerder heeft die kosten in het jaar 2008 in aftrek toegelaten, maar weigert diezelfde aftrek in het jaar 2011.
De rechtbank overweegt dat aan de omstandigheid dat de kosten in het jaar 2008 in aftrek zijn toegelaten, eiser niet het vertrouwen mocht ontlenen dat dit in het jaar 2011 ook het geval zou zijn.
De aftrek is in eerdere jaren, aldus de rechtbank, namelijk niet uitdrukkelijk en gemotiveerd door eiser aan de orde gesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.”
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 14/8462
(gemachtigde: mr. H.A.J. Kalsbeek),
en
[P] , verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2011 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (de aanslag) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 167.814. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2015 te Den Haag.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordigers] .
Overwegingen
Feiten
1. Voor het jaar 2008 heeft eiser in het bezwaarschrift van 1 oktober 2009 gericht tegen de aan hem opgelegde voorlopige aanslag IB/PVV een bedrag van € 13.007 aan kosten voor zijn dyslectische dochter als buitengewone last in aanmerking genomen. De voorlopige aanslag is overeenkomstig verminderd.
2. Eiser heeft voor het jaar 2011 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 152.814. Daarbij heeft eiser een bedrag van € 15.000 aan persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen. Dit bedrag ziet op scholingskosten dan wel ziektekosten die eiser gemaakt heeft ten behoeve van zijn dyslectische dochter (hierna aangeduid als: de kosten).
3. Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2011 heeft verweerder de kosten niet in aftrek toegelaten en het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 167.814.
Geschil
4. In geschil is of verweerder de kosten terecht niet in aftrek heeft toegelaten.
5. Eiser neemt het standpunt in dat verweerder de kosten in aftrek had moeten toelaten. Volgens eiser kan aan de omstandigheid dat verweerder de kosten in het jaar 2008 in aftrek heeft toegelaten het vertrouwen worden ontleend dat deze kosten ook voor het jaar 2011 in aanmerking kunnen worden genomen. Daarbij stelt eiser dat het redelijk en billijk is de kosten in aftrek toe te laten, aangezien zijn dochter op grond van de nationale wettelijke regeling verplicht is om tot een bepaalde leeftijd onderwijs te volgen.
6. Verweerder neemt het standpunt in dat de kosten terecht niet in aftrek zijn toegelaten. Volgens verweerder kan eiser zich niet met succes op het vertrouwensbeginsel beroepen, omdat er bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2008 niet bewust een standpunt is ingenomen ter zake van de aftrek van de kosten.
Beoordeling van het geschil
7. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad hangt de gerechtvaardigdheid van vertrouwen af van de waardering van – voor zoveel nodig in onderlinge samenhang te beoordelen – omstandigheden die bij de belastingplichtige de indruk hebben kunnen wekken dat een door de inspecteur gedurende een aantal jaren betreffende dezelfde aangelegenheid gevolgde gedragslijn berust op een weloverwogen standpuntbepaling. Tot die omstandigheden kan behoren de vaststelling van een aanslag in overeenstemming met een aangifte waarin de belastingplichtige de voor die aanslag van belang zijnde aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde heeft gesteld (vgl. HR 13 december 1989, nr. 25 077, ECLI:NL:HR:1989:ZC4179 en HR 17 januari 2003, nr. 37 463, ECLI:NL:HR:2003:AF2996).
8. Naar het oordeel van de rechtbank kan het beroep dat eiser doet op het vertrouwensbeginsel niet slagen. Aan de omstandigheid dat verweerder bij het vaststellen van het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2008 de kosten als buitengewone last in aftrek heeft toegelaten kan alleen dan een gerechtvaardigd vertrouwen voor het onderhavige jaar worden ontleend, indien deze aftrek voorafgaand aan de herziening van de voorlopige aanslag voor het jaar 2008 door eiser uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde is gesteld. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. In het bezwaarschrift van eiser tegen de voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2008 van 1 oktober 2009 is immers enkel vermeld dat de kosten betrekking hebben op zijn dyslectische dochter. Over de aard van de kosten is in die brief verder niets gesteld.
9. Ter zake van eisers stelling dat de wettelijke regeling niet redelijk en billijk is, heeft te gelden dat de rechter op grond van artikel 11 van de Wet algemene bepalingen dient recht te spreken volgens de wet en de innerlijke waarde of billijkheid van wettelijke bepalingen niet mag beoordelen. Dit brengt mee dat het de rechtbank niet is toegestaan wettelijke regelingen als zodanig te toetsen, behoudens voor zover de wettelijke regeling in strijd zou zijn met een ieder verbindende verdragsbepalingen. Gesteld noch gebleken is dat in het onderhavige geval sprake is van strijd met enige verdragsbepaling.
10. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. N. Djebali, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2015.
griffier rechter