Home

Rechtbank Den Haag, 04-03-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:3064, AWB - 14 _ 379

Rechtbank Den Haag, 04-03-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:3064, AWB - 14 _ 379

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
4 maart 2015
Datum publicatie
10 april 2015
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2015:3064
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 14 _ 379
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 16, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 27e, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 67e

Inhoudsindicatie

Eiser verhuurt vanaf 1 januari 1996 een aantal woningen. Daarnaast gaf eiser bedrijfsmatig bedrijfsadviezen en verleende hij administratieve ondersteuning. Bij eiser is een onderzoek ingesteld naar de jaren 2008, 2009 en 2010. In het controlerapport is onder meer geconcludeerd dat de exploitatie van de woningen met ingang van 2010 niet meer kan worden beschouwd als het drijven van een onderneming, maar valt onder sparen en beleggen (box 3), zodat de onderneming per 31 december 2009 als gestaakt moet worden beschouwd. Als gevolg van deze staking moet in 2009 worden afgerekend over de stille reserves. Daarnaast is in het rapport geconcludeerd dat de inkomsten die eiser genereert met het geven van bedrijfsadviezen en het verlenen van administratieve ondersteuning, met ingang van 2010 dienen te worden aangemerkt als ROW. De (navorderings)aanslagen IB en Zvw voor 2008, 2009 en 2010 zijn opgelegd met inachtneming van deze uitgangspunten, welke door eiser worden bestreden. Met name betwist eiser dat zijn kamerverhuurbedrijf ultimo 2009 is gestaakt. De rechtbank stelt voorop dat geen sprake is van een schending van het hoor- en inzagerecht en dat verweerder beschikt over een navordering rechtvaardigend nieuw feit. Vervolgens oordeelt de rechtbank dat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast, omdat eiser door het niet aangegeven van bepaalde inkomsten niet de vereiste aangiften geeft gedaan. De rechtbank volgt vervolgens de conclusies uit het controlerapport en acht de geschatte (stakings)winst redelijk. Alleen het voor 2010 geschatte box 3 inkomen acht de rechtbank niet redelijk (te hoog). Tot slot oordeelt de rechtbank dat bij de navorderingsaanslag IB 2009 terecht een vergrijpboete van 50% is opgelegd en dat de bij de (navorderings)aanslagen berekende heffingsrente niet te hoog is.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 14/379, SGR 14/1071, SGR 14/ 2128 en SGR 14/2132

en

[P] , verweerder.

Procesverloop

2008 (SGR 14/1071)

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2008 een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 25.625. Bij deze navorderingsaanslag is bij afzonderlijke beschikking heffingsrente berekend.

2009 (SGR 14/379)

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (na verliesverrekening ten bedrage van € 22.559) van € 138.034, alsmede een navorderingsaanslag Zvw naar een bijdrage-inkomen van € 32.369. Bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 is bij beschikking een vergrijpboete van € 4.620 opgelegd. Tevens is bij beide navorderingsaanslagen bij afzonderlijke beschikkingen heffingsrente berekend.

2010 (SGR 14/2128 en SGR 14/2132)

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2010 een aanslag IB/PVV (SGR 14/2128) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.238 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.076, alsmede een aanslag Zvw (SGR 14/2132) naar een bijdrage-inkomen van € 18.238. Bij beide aanslagen is bij afzonderlijke beschikkingen heffingsrente berekend.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar de voor de jaren 2008 en 2009 vastgestelde belastingaanslagen en boete- en heffingsrentebeschikkingen gehandhaafd, de aanslag IB/PVV 2010 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.488 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.076, de aanslag Zvw 2010 verminderd tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 6.488 en de bij de twee laatstgenoemde aanslagen berekende heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Op 5 december 2014 heeft de rechtbank een verzoek tot wraking van mr. S.E. Postema, mr. J.P.F. Slijpen en mr. E.J.W. Heithuis ontvangen. De wrakingskamer heeft dit verzoek bij mondelinge uitspraak van 9 december 2014 afgewezen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2014. Tegelijkertijd met de onderhavige zaken zijn daar behandeld de beroepen van eiser met zaaknummers SGR 14/2758 en SGR 14/4098. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door[vertegenwoordigers]. Eiser heeft voorafgaand aan de zitting bij de rechtbank een pleitnota ingediend, waarvan ter zitting een exemplaar is overgelegd aan verweerder. Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bijlagen bij deze pleitnota. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift reeds aan partijen is verzonden.

Het afwijzen van de uitstelverzoeken van eiser

Eiser heeft voorafgaand aan de zitting diverse malen – laatstelijk nog telefonisch op 9 december 2014 na kennisneming van de beslissing van de wrakingskamer – verzocht om uitstel van de zitting. Als reden heeft hij daarbij – kort gezegd – aangevoerd dat hij wegens een medische aandoening (ziekte van Asperger) niet in staat is zichzelf te vertegenwoordigen tijdens een zitting en hij – naar hij stelt – nog geen gebruik kan maken van de door de Raad voor rechtsbijstand aan hem verleende toevoeging. De rechtbank heeft deze uitstelverzoeken afgewezen, omdat zij een langere behandeltijd van de beroepen bij de rechtbank, gelet ook op het belang dat de wederpartij heeft bij een voortgang van de procedure, in strijd met een goede procesorde en derhalve niet wenselijk acht. Hierbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.

Naar aanleiding van een uitnodiging aan eiser om in juli 2014 op zitting te verschijnen inzake de hiervóór genoemde procedures heeft eiser per fax van 10 juni 2014 uitstel tot 1 september 2014 gevraagd, omdat hij in afwachting was van een besluit van de Raad voor rechtsbijstand over een aangevraagde toevoeging. Na een brief van de rechtbank van 18 augustus 2014 met een uitnodiging voor een zitting op 13 oktober 2014 heeft eiser wederom uitstel gevraagd en gekregen. Bij brief van 30 september 2014 is eiser uitgenodigd voor een zitting op 10 december 2014. Hierop heeft eiser wederom uitstel gevraagd, omdat hij, naar hij stelde, nog geen gebruik kon maken van zijn toevoeging.

De rechtbank heeft eiser per brief van 3 november 2014 laten weten dat uit zijn brieven/faxen van 28 en 30 oktober 2014 blijkt dat aan hem inmiddels een toevoeging is verleend en dat het voor de rechtbank niet duidelijk is waarom eiser uitstel vraagt. Eiser is in de gelegenheid gesteld zijn uitstelverzoek nader te motiveren. Tevens is hem medegedeeld dat na ontvangst van die motivering beslist zal worden op zijn uitstelverzoek en dat zonder nadere motivering geen verder uitstel wordt verleend. In reactie op deze brief heeft eiser onder meer de uitspraak op bezwaar van de Raad voor rechtsbijstand van 24 oktober 2014 gestuurd. Hierin staat vermeld:

“Zoals blijkt uit gegevens van de Belastingdienst bedroeg indieners aangegeven verzamelinkomen in 2012 € 5.368 negatief.

Bij een dergelijk inkomen dient de krachtens artikel 2 Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand bepaalde eigen bijdrage van € 196 te worden opgelegd, hetgeen is geschied (€ 143 na korting ad € 53).

(…)

Indiener verzoekt in zijn brief van 16 augustus 2014 voorts peiljaarverlegging naar 2014. Dit is (…) niet mogelijk nu de laagst mogelijke eigen bijdrage is opgelegd.”

Bij brief van 6 november 2014 heeft de rechtbank het uitstelverzoek afgewezen, omdat duidelijk is geworden dat aan eiser een toevoeging is verleend, waarbij geen criterium is gesteld voor het aantal zaken. Aan eiser is medegedeeld dat nog voldoende tijd resteert vóór de zitting om een advocaat in te schakelen en dat de gevolgen van het niet gebruik maken van de toevoeging voor zijn rekening zijn. Dat eiser er desondanks in is blijven volharden dat hij nog geen gebruik kan maken van zijn toevoeging en hij daarvan uitgaande ervoor heeft gekozen om geen advocaat of andere rechtsbijstandsverlener in te schakelen, komt naar het oordeel van de rechtbank voor zijn rekening en risico. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het onderzoek ter zitting verder uit te stellen.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser verhuurt vanaf 1 januari 1996 een aantal tot zijn eigendom behorende woningen. Daarnaast gaf eiser in de onderhavige jaren onder de handelsnaam “[naam]” bedrijfsadviezen en verleende hij administratieve ondersteuning.

2. Eiser heeft de onder 1 vermelde activiteiten tot en met het jaar 2009 gepresenteerd als winst uit onderneming (hierna: WUO). Hij heeft in elk geval tot en met 2009 de volgende in [plaats] gelegen woningen (hierna: de woningen) tot zijn ondernemingsvermogen gerekend:

-

[woningen 2]

-

[woningen 2]

-

[woningen 2]

-

[woningen 2]

-

[woningen 2]

3. In zijn (eerste) aangifte IB/PVV 2010 heeft eiser de voornoemde activiteiten niet meer als WUO maar als resultaat uit overige werkzaamheden (hierna: ROW) verantwoord.

Naar aanleiding daarvan heeft verweerder een boekenonderzoek ingesteld bij eiser betreffende de IB/PVV en omzetbelasting voor de jaren 2008 tot en met 2010. Van de bevindingen van het boekenonderzoek is met dagtekening 24 mei 2014 een controlerapport opgemaakt.

4. In het controlerapport is onder meer geconcludeerd dat de exploitatie van de woningen met ingang van 2010 niet meer kan worden beschouwd als het drijven van een onderneming, maar valt onder sparen en beleggen (box 3), zodat de onderneming per 31 december 2009 als gestaakt moet worden beschouwd. Als gevolg van deze staking moet in 2009 worden afgerekend over de stille reserves die bestaan uit het verschil tussen de waarde in het economische verkeer van de woningen en de boekwaarde ervan volgens de balans per 31 december 2009. Daarnaast is in het rapport geconcludeerd dat de inkomsten die eiser genereert met het geven van bedrijfsadviezen en het verlenen van administratieve ondersteuning, met ingang van 2010 dienen te worden aangemerkt als ROW.

5. Lopende het boekenonderzoek heeft verweerder voor de onderhavige jaren kasopstellingen gemaakt. De uitkomst van deze kasopstellingen was voor alle onderzochte jaren een tekort in het netto-privé: voor 2008 een tekort van € 17.180, voor 2009 een tekort van € 11.195 en voor 2010 een tekort van € 13.983. In het rapport is met betrekking tot de tekorten in netto-privé geconcludeerd dat dit, rekening houdend met de daarover verschuldigde omzetbelasting, dient te leiden tot winstcorrecties voor de jaren 2008 en 2009 van € 14.437 respectievelijk € 9.408 en tot een resultaatcorrectie (ROW) voor het jaar 2010 van € 11.750.

6. Naast de hiervóór genoemde correcties is in het controlerapport tevens tot diverse andere correcties geconcludeerd.

7. Op basis van en overeenkomstig de bevindingen van het onderzoek heeft verweerder voor de onderhavige jaren correcties toegepast. In verband daarmee zijn de onderwerpelijke belastingaanslagen opgelegd, alsmede de bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 opgelegde vergrijpboete.

8. Op 18 februari 2014 is een compromis tussen partijen tot stand gekomen. Een afschrift van dit compromis behoort tot de gedingstukken (zie bijlage 28 bij het verweerschrift in de procedure met zaaknummer SGR 14/1071). Dit door eiser “integraal” voor akkoord getekende compromis luidt als volgt:

“1. [Eiser] bevestigt dat de gegevens van de bovenvermelde kasopstelling juist weergegeven zijn.

2. [Eiser] gaat akkoord met het feit dat de bedragen onder ‘[woning]’ en ‘Meer ontvangen bewaarnemers’ in aanmerking zullen worden genomen als Winst uit onderneming voor de Inkomstenbelasting in 2008 (€ 9.445,00) en 2009 (€ 3.205,00).

3. [Eiser] gaat akkoord met het feit, dat deze kasopstelling voor zowel OB als IB-bezwaren geldt. [Eiser zal zijn] verklaringen met betrekking tot de gegevens van deze kasopstelling niet meer veranderen.”

De kasopstelling die eiser hierbij heeft geaccepteerd, ziet er als volgt uit:

2008

2009

2010

Totaal

Totaal contante opnemen banken

€ 10.080,00

€ 10.105,00

€ 3.310,00

€ 23.495,00

Totaal contante stortingen banken

€ 35.525,00

€ 29.310,00

€ 25.850,00

€ 90.685,00

Per saldo contant beschikbaar

€ -25.445,00

€ -19.205,00

€ -22.540,00

€ -67.190,00

Contant ontvangen

€ 16.000,00

€ 16.000,00

€ 16.000,00

€ 48.000,00

woonvergoedingen

Nadere verklaringen

Borg [woning ] (=WUO)

€ 5.000,00

€ 5.000,00

Meer ontvangen van bewaarnemers:

familie, vrienden, enz.

€ 4.445,00

€ 3.205,00

€ 6.540,00

€ 14.190,00

Tekort

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Boodschappen per pin

€ 2.265,00

€ 2.010,00

€ 2.557,00

€ 6.832,00

Bijdragen in huishouden door fiscaal

€ 3.960,00

€ 3.960,00

€ 3.960,00

€ 11.880,00

partner

Netto privé

€ 6.225,00

€ 5.970,00

€ 6.517,00

€ 18.712,00

9. Bij de uitspraken op bezwaar betreffende de aanslagen IB/PVV 2010 en Zvw 2010 zijn die aanslagen overeenkomstig de uitkomst van het compromis verminderd. Bij de overige uitspraken op bezwaar, die dateren van vóór de datum van het compromis, is dat (nog) niet gebeurd.

Geschil 10.In geschil is of de belastingaanslagen en de vergrijpboete terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer specifiek houdt partijen verdeeld:

i) of verweerder voor 2008 en 2009 beschikt over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt,

ii) of eiser zijn onderneming in 2009 heeft gestaakt, en zo ja wat de omvang van de stakingswinst is,

iii) of eiser in 2010 nog WUO geniet,

iv) of voor alle jaren sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast en zo ja, of dan sprake is van een redelijke schatting,

v) of verweerder eisers hoor- en inzagerecht heeft geschonden en

vi) of ter zake de door verweerder geconstateerde beboetbare feiten sprake is van grove schuld. Eiser beantwoordt de vragen i, ii, iv en vi ontkennend, de vragen iii en v bevestigend. Verweerder is de tegengestelde mening toegedaan.

11. Eiser concludeert tot vernietiging dan wel (subsidiair) verlaging van de voor 2008 en 2009 opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw alsmede tot vernietiging van de voor 2009 opgelegde vergrijpboete en – naar de rechtbank begrijpt – vermindering van de aanslagen IB/PVV en Zvw 2010 overeenkomstig het laatste door eiser voor dat jaar ingediende aangifteformulier.

12. Verweerder concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraken op bezwaar betreffende de navorderingsaanslag Zvw 2009 en de aanslagen IB/PVV 2010 en Zvw 2010, tot vermindering van de navorderingsaanslag Zvw 2008 tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 20.633, tot vermindering van de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 131.831 en tot dienovereenkomstige vermindering van de voor dat jaar opgelegde vergrijpboete.

13. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Schending hoor- en inzagerecht

14. Eiser heeft in alle zaken het standpunt ingenomen dat verweerder de hoorplicht en het inzagerecht heeft geschonden. Verweerder heeft dit gemotiveerd weersproken. Gelet op hetgeen verweerder in zijn verweerschriften met betrekking tot het (niet) horen van eiser in de bezwaarfase heeft aangevoerd, waarvoor steun te vinden is in de gedingstukken, is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. Daarbij heeft verweerder eiser tevens de gelegenheid geboden om tijdens een eventueel hoorgesprek gebruik te maken van zijn inzagerecht. Gelet daarop is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een schending van de hoorplicht en/of het inzagerecht. Het niet horen van eiser kan verweerder niet worden aangerekend, maar komt voor rekening van eiser. Al hetgeen eiser dienaangaande heeft aangevoerd, ook voor zover dat betrekking heeft op zijn gezondheid (ziekte van Asperger), maakt dit niet anders.

Het nieuwe feit (2008 en 2009)

15. Niet in geschil is dat eiser in 2008 en 2009 een onderneming dreef, die in elk geval mede omvatte de exploitatie van de woningen. Naar uit de gedingstukken blijkt, heeft eiser in 2008 en 2009 tot aanzienlijke bedragen vergoedingen van derden, door eiser geduid als bewaarnemers (hierna: de bewaarnemers), ontvangen die verband houden met het door eiser ter beschikking stellen van (delen van) de woningen aan die bewaarnemers. Die vergoedingen heeft eiser als schenkingen aangemerkt en niet verantwoord in zijn aangiften IB/PVV. Dit feit, waarvan verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat hij daar pas tijdens het boekenonderzoek van op de hoogte is gekomen, is naar het oordeel van de rechtbank een nieuw feit als bedoeld in artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) op grond waarvan verweerder mag navorderen.

16. Eiser stelt dat er geen sprake is van een nieuw feit omdat hij verweerder al in oktober 2007 tijdens een bespreking met de Belastingdienst over de aangifte IB/PVV 2004 heeft meegedeeld dat hij de vergoedingen van de bewaarnemers aanmerkte als schenkingen, zonder dat verweerder hem daarbij heeft gezegd dat dit onjuist was. Verweerder was dus volgens eiser al sinds 2007 op de hoogte van dit feit. Verweerder heeft deze stelling van eiser gemotiveerd weersproken (blz. 3 van zijn verweerschrift in zaaknummer SGR 14/1071). Eiser, op wie in deze de bewijslast rust, heeft geen bewijsmiddel overgelegd waaruit blijkt dat de schenkingen/vergoedingen van bewaarnemers concreet aan de orde zijn gekomen tijdens de bespreking in 2007 of op enig ander moment voor de controle. De rechtbank verwerpt daarom eisers stelling dat geen sprake is van een nieuw feit.

Omkering en verzwaring van de bewijslast

17. Zoals onder 15 is overwogen, heeft eiser in de jaren 2008 en 2009 voor aanzienlijke bedragen vergoedingen van bewaarnemers ontvangen die verband houden met het door eiser ter beschikking stellen van (delen van) de woningen aan die bewaarnemers. Uit de gedingstukken blijkt dat eiser dergelijke vergoedingen ook in 2010 heeft ontvangen. Die vergoedingen heeft eiser als schenkingen aangemerkt en niet in zijn aangiften IB/PVV verantwoord. Dit terwijl eiser het resultaat van de verhuur van de woningen in 2008 en 2009 heeft gepresenteerd als WUO en in 2010 – in eerste instantie – als ROW. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser deze ontvangsten van de bewaarnemers dan had moeten aangeven als WUO (2008 en 2009) dan wel als ROW (2010). Naar blijkt uit het in 8 vermelde compromis en de daarbij door verweerder opgestelde – en door eiser voor juist geaccepteerde – kasopstelling gaat het hierbij om niet aangegeven bedragen van om en nabij € 20.000 per jaar. Gelet op de omvang van het inkomen dat eiser voor de onderhavige jaren wel heeft aangegeven, is de rechtbank van oordeel dat het bedrag aan belasting dat daardoor niet zou worden geheven relatief en absoluut omvangrijk was. Eiser wist of had zich ervan bewust moeten zijn dat vergoedingen voor het ter beschikking stellen van de woningen belastbaar waren en anders had hij de woningen in box 3 moeten aangeven, wat hij niet heeft gedaan en ook zou hebben geleid tot een belastingheffing die relatief en absoluut omvangrijk hoger is. Aldus heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank voor de drie onderhavige jaren de vereiste aangiften niet gedaan.

18. Verder overweegt de rechtbank met betrekking tot het jaar 2010 nog dat eiser voor dat jaar talloze inkomensopstellingen aan verweerder heeft gezonden naar zeer uiteenlopende belastbare inkomens. Ook in zoverre is er geen sprake van een ‘stellig en zonder voorbehoud’ ingediende aangifte als bedoeld in artikel 8 van de Awr.

19. Gelet op wat onder 17 en 18 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat op grond van het bepaalde in artikel 27e, eerste lid, van de Awr de bewijslast voor de jaren 2008, 2009 en 2010 dient te worden omgekeerd. Dit betekent dat de beroepen ongegrond worden verklaard tenzij eiser doet blijken, dat wil zeggen overtuigend aantoont, dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. Eiser heeft geen, althans onvoldoende, bewijs geleverd, waaruit blijkt dat de door verweerder toegepaste winst- en inkomenscorrecties te hoog zijn. Eiser heeft weliswaar veel argumenten aangedragen en stukken ingediend ter ondersteuning van zijn standpunt dat de aanslagen te hoog zijn, maar deze zijn onvoldoende concreet om te voldoen aan de verzwaarde bewijslast die door de omkering van de bewijslast op hem rust.

20. Wel rust op verweerder ondanks de omkering van de bewijslast de verplichting om een redelijke schatting te maken van de winsten respectievelijk de inkomsten die eiser in de onderhavige jaren heeft genoten. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.

Redelijke schatting / Omvang van de correcties

Staking onderneming per 31 december 2009?

21. Partijen zijn erover verdeeld of de opbrengst van de activiteiten zoals vermeld onder 1 ook in 2010 nog moeten worden gekwalificeerd als WUO. Vaststaat dat eisers activiteiten bestonden uit de exploitatie van de woningen - door eiser geduid als een kamerverhuurbedrijf -, het geven van bedrijfsadviezen en het verlenen van administratieve ondersteuning.

22. Met betrekking tot de exploitatie van de woningen geldt het volgende. Uit de gedingstukken volgt dat eiser de verhuur van de woningen in de jaren voorafgaand aan de jaren 2009 en 2010 heeft afgebouwd, in elk geval in zoverre dat ook in de jaren 2006 tot en met 2008 slechts een beperkt deel van de woningen verhuurd is geweest. In het jaar 2009 is de verhuur zover afgebouwd dat eind 2009 geen sprake meer is van verhuur van de woningen, in elk geval niet op basis van huurovereenkomsten. De laatste huurovereenkomst is immers per 31 december 2009 ontbonden.

23. Het geven van bedrijfsadviezen en het verlenen van administratieve ondersteuning omvat, naar de rechtbank afleidt uit de gedingstukken, twee activiteiten, namelijk

1) het verrichten van (advies)werkzaamheden voor een Vereniging van Eigenaren (VvE) (welke verband houdt met zijn woningen [woning ] en [woning ] en

2) het verrichten van advieswerkzaamheden voor de bewaarnemers.

Met deze activiteiten heeft eiser, naar uit de gedingstukken blijkt, in de onderhavige jaren niet meer dan zeer geringe omzetten behaald.

24. De rechtbank stelt vast dat met ingang van 2010 (formeel) geen sprake meer is van verhuur van de woningen. Met name gelet daarop, in samenhang bezien met het feit dat eiser met de overige activiteiten niet meer dan zeer geringe omzetten heeft behaald, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat de (ondernemings)activiteiten van eiser ultimo 2009 dusdanig zijn afgenomen dat met ingang van 2010 geen sprake meer is van een onderneming. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt, laat staan doen blijken, dat de hiervóór beschreven activiteiten, afzonderlijk of als geheel beschouwd, in 2010 nog van dusdanige omvang zijn dat nog wel sprake is van een onderneming. Al hetgeen eiser heeft aangevoerd over de bewaarnemers en de al dan niet als huur aan te merken vergoedingen die hij van hen heeft ontvangen, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Eiser heeft zijn stelling dat ter zake van de exploitatie van de woningen wel sprake is van WUO onvoldoende concreet en inzichtelijk gemaakt en niet met voldoende bewijsmiddelen ondersteund.

25. Nu ter zake van de exploitatie van de woningen met ingang van 2010 geen sprake meer is van WUO en de rechtbank in de gedingstukken geen aanleiding vindt om te concluderen dat in dat jaar sprake is van meer dan normaal vermogensbeheer, oordeelt de rechtbank dat het standpunt van verweerder dat de woningen met ingang van 2010 behoren tot de rendementsgrondslag van box 3 redelijk is. De inkomsten die eiser genereert met het geven van bedrijfsadviezen en het verlenen van administratieve ondersteuning kan verweerder in redelijkheid met ingang van 2010 kwalificeren als ROW.

Omvang van de stakingswinst in 2009

26. Nu met ingang van 2010 geen sprake meer is van WUO, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de onderneming van eiser per 31 december 2009 is gestaakt. Dit betekent dat in dat jaar moet worden afgerekend over de in de onderneming aanwezige stille reserves. Verweerder heeft die stille reserves – en daarmee de stakingswinst – gesteld op het verschil tussen de waarde in het economische verkeer van de woningen en de boekwaarde volgens de balans per 31 december 2009.

27. Verweerder heeft in voornoemd verband de woningen laten taxeren door [taxateur], taxateur onroerende zaken bij de Belastingdienst. Laatstgenoemde heeft de waarde in het economische verkeer in vrij te aanvaarden staat van de woningen naar de peildatum 31 december 2008 gesteld op de volgende bedragen:

[woning ] ab € 130.000

[woning ] € 56.000

[woning ] € 55.000

[woning ] € 49.000

Totale waarde € 290.000

Een afschrift van de taxatierapporten behoort tot de gedingstukken (als bijlage bij het nadere stuk van eiser dat bij de rechtbank is ingekomen op 20 augustus 2014).

28. Uitgaande van de voornoemde taxatiewaarden heeft verweerder de stakingswinst in eerste instantie berekend op € 176.101 (zie pagina 17 van het controlerapport). Daarbij is verweerder er tevens vanuit gegaan, naar hij stelt op grond van een verklaring van voornoemde taxateur, dat de waarden per [jaar 2009] gelijk kunnen worden gesteld aan de waarden per [jaar 2008]. Vervolgens heeft verweerder de stakingswinst verminderd met € 21.000 wegens zelfbewoning door eiser van de woning [woning ] (zie pagina 21 van het controlerapport). De stakingswinst is vastgesteld op € 155.101.

29. De rechtbank vindt in wat eiser heeft aangevoerd en overgelegd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van voornoemde taxatierapporten. Gelet daarop, mede in aanmerking genomen de overige uitgangspunten die verweerder aan zijn berekening van de stakingswinst ten grondslag heeft gelet (zie onderdeel 8.2 van het controlerapport), is de rechtbank van oordeel dat verweerder de stakingswinst redelijk heeft berekend. Daarbij overweegt de rechtbank nog het volgende.

30. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen uitgaan van een waarde van de woningen – op[woning ] na – naar vrij te aanvaarden staat. Ultimo 2009 was er ter zake van die woningen immers geen sprake meer van (formele) huur(contracten). Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik van die woningen door de bewaarnemers leidt tot enige waardedruk, temeer nu uit de om-nietverklaring (bijlage 38 bij verweerschrift SGR 14/2132) volgt dat die bewaarnemers vrijwillig zouden vertrekken in het geval eiser tot verkoop van de woningen zou willen overgaan. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder met de zelfbewoning van de woning[woning ] in voldoende mate rekening heeft gehouden. Eiser heeft zijn – door verweerder gemotiveerd weersproken (zie onder meer pagina 20 van het controlerapport) – stelling dat op (een aantal van) de woningen beslag rustte, waarmee bij de taxatie ten onrechte geen rekening is gehouden, niet aannemelijk gemaakt, laat staan doen blijken. De rechtbank vindt daarvoor onvoldoende steun in de gedingstukken. Voorts acht de rechtbank, gelet op hetgeen in de taxatierapporten is opgenomen over de onderhoudstoestand van de woningen, aannemelijk dat de taxateur daarmee voldoende rekening heeft gehouden.

31. Bij het voorstaande overweegt de rechtbank dat de woningen op aanmerkelijk lagere waarden zijn getaxeerd dan de voor de woningen vastgestelde WOZ-waarden per 31 december 2009 (zie pagina 20 van het controlerapport). Anders dan eiser bepleit, vindt de rechtbank in die WOZ-waarden dan ook geen aanleiding om te concluderen dat de voor de berekening van de stakingswinst in aanmerking genomen waarden te hoog zijn.

Schuld kosten bestuursdwang

32. Uit het door eiser overgelegde afschrift van het arrest van het Gerechtshof ’s‑Gravenhage (civiele kamer) van 15 maart 2011, zaaknummer 200.062.190/01 (bijgevoegd bij het nadere stuk van eiser van 25 juli 2014), blijkt nog het volgende. In het jaar 2002 heeft de gemeente [plaats], nadat zij de VvE dan wel eiser in zijn hoedanigheid van eigenaar van de woningen [woning ] en[woning ] daartoe zonder resultaat had aangeschreven, (herstel)werkzaamheden laten uitvoeren aan (onder meer) de laatstgenoemde woningen. In 2004 heeft de gemeente de bewuste VvE, waarvan eiser lid was, aangeschreven de kosten van de daarmee samenhangende bestuursdwang te voldoen. Vervolgens heeft de gemeente in 2007 ter zake van deze kosten dwangbevelen tegen eiser uitgevaardigd tot een totaalbedrag van € 53.189,65. In het voornoemde arrest van 15 maart 2011 heeft het Gerechtshof ’s-Gravenhage – kort gezegd – de dwangbevelen buiten werking gesteld voor zover daarbij gezamenlijk een hoger bedrag wordt ingevorderd dan € 42.768,54 (hoofdsom), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 22 juni 2007.

33. De rechtbank stelt vast dat van eiser in 2009, het jaar van staking van de onderneming, reeds was gevorderd voornoemde kosten te betalen tot een bedrag van € 53.189,65. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hierbij om zakelijke lasten. Het betreft immers (onderhouds)kosten van woningen die in het jaar waarin de werkzaamheden werden uitgevoerd behoorden tot het ondernemingsvermogen van eiser. Deze kosten drukken naar het oordeel van de rechtbank niet op de winst van de jaren 2008 en/of 2009 maar op die van daaraan voorafgaande jaren omdat voornoemde dwangbevelen reeds in 2007 tot voornoemd bedrag aan eiser zijn uitgevaardigd. Anders dan eiser kennelijk bepleit, beïnvloeden deze kosten de (stakings)winst over 2009 dan ook niet.

34. Wel behoort deze zakelijke schuld in elk geval tot het moment van staking van de onderneming tot het ondernemingsvermogen en wel tot het bedrag waarop die destijds was vastgesteld, te weten € 53.189,65. Anders dan verweerder ter zitting heeft gesteld, is deze schuld naar het oordeel van de rechtbank op het moment van staking niet zodanig onzeker dat deze na staking nog tot het ondernemingsvermogen is blijven behoren, zodat deze per 1 januari 2010 naar privé is overgegaan. Dit heeft echter geen gevolgen voor de winst (het box 1-inkomen) over 2008 en 2009, maar is wel van invloed op het inkomen uit sparen en beleggen voor 2010 (zie hierna onder 39 en 40).

35. Gelet op al wat hiervóór is overwogen heeft verweerder de winst over 2008 en 2009 (inclusief de stakingswinst) naar het oordeel van de rechtbank gebaseerd op een redelijke berekening.

De overige winst- en resultaatcorrecties (2008, 2009 en 2010)

36. De overige winstcorrecties (2008 en 2009) en resultaatcorrecties (2010) zijn door verweerder uitgebreid gemotiveerd en cijfermatig uitgewerkt in het controlerapport. Eiser heeft met betrekking tot deze correcties onvoldoende aangevoerd en overgelegd om deze correcties te betwijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank is ook in zoverre sprake van een redelijke berekening/schatting.

37. Wel dient, zoals verweerder ook stelt, op grond van het compromis dat partijen hebben gesloten (zie onder 8) de navorderingsaanslag Zvw 2008 te worden verminderd tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 20.633 en de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 131.831.

Inkomen uit sparen en beleggen (2010)

38. In onderdeel 12 van het controlerapport is gemotiveerd weergegeven hoe verweerder het inkomen uit sparen en beleggen voor 2010 heeft berekend. De rechtbank acht deze berekening en de daaraan ten grondslag liggende uitgangspunten, daaronder begrepen het standpunt van verweerder dat de woningen – met uitzondering van[woning ] – tot de rendementsgrondslag van box 3 behoren, redelijk. In zoverre is het inkomen uit sparen en beleggen naar het oordeel van de rechtbank vastgesteld op basis een redelijke schatting.

39. Verweerder heeft echter naar het oordeel van de rechtbank bij het schatten van het inkomen uit spraken en beleggen ten onrechte geen rekening gehouden met de schuld wegens kosten bestuursdwang. Zoals onder 32 tot en met 34 is overwogen, is deze schuld met ingang van 2010 overgegaan naar eisers privévermogen. Dit betekent dat de schuld die in 2010 (afgerond) € 53.190 bedroeg, in mindering had moeten worden gebracht op de rendementsgrondslag, zowel per 1 januari 2010 als per 31 december 2010. Dat verweerder dit niet heeft gedaan, is naar het oordeel van de rechtbank niet redelijk.

40. Het voorstaande betekent dat de gemiddelde rendementsgrondslag die verweerder heeft berekend op € 376.965 (zie pagina 30 van het controlerapport), moet worden verminderd met € 53.190, dus tot op € 323.775. Het voordeel uit sparen en beleggen bedraagt dan € 12.951 (= 4% van € 323.775). Dit betekent dat het bij de aanslag IB/PVV 2010 vastgestelde inkomen uit sparen en beleggen dient te worden verminderd tot op dit bedrag. Het aldus verlaagde inkomen uit sparen en beleggen acht de rechtbank redelijk.

Boete

41. Uit de gedingstukken blijkt dat de bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 ingevolge artikel 67e AWR opgelegde vergrijpboete boete van 25% is berekend over de verschuldigde belasting die uit die navorderingsaanslag voortvloeit met betrekking tot de volgende correcties:

a. a) niet aangegeven vergoedingen van de VvE € 2.739

b) ontvangen gelden van bewaarnemers € 16.000

c) geconstateerde hogere winst wegens te laag netto privé € 9.408

d) gecorrigeerde kosten € 7.399

42. Naar het oordeel van de rechtbank is de boete terecht aan eiser opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze correcties aannemelijk heeft gemaakt en leidt uit het feitencomplex af dat het niet aangegeven van de vermelde inkomsten en het ten onrechte opvoeren van de vermelde kosten als gevolg waarvan de primitieve aanslag tot een te laag bedrag was opgelegd tenminste te wijten is aan grove schuld van eiser in de zin van voornoemd artikel. De rechtbank wijst in dit verband op hetgeen verweerder heeft aangevoerd in zijn met dagtekening 24 mei 2013 aan eiser verzonden “kennisgeving voornemen opleggen boete, artikel 67e AWR, navord.aanslag IB 2009”, waarvan een afschrift tot de gedingstukken behoort, en sluit zich hierbij aan. De rechtbank verwerpt het in eisers pleitnota opgenomen betoog dat zijn standpunt dat de van de bewaarnemers ontvangen vergoedingen onbelaste schenkingen zijn, pleitbaar is omdat het huurrecht lastig is. Naar het oordeel van de rechtbank had het voor eiser, die bekend is met de onroerend-goedwereld, duidelijk moeten zijn dat deze vergoedingen belastbaar waren. Door deze vergoedingen in zijn aangiftes volledig buiten het zicht te laten, is sprake van grove schuld. Eiser heeft overigens in beroep geen afzonderlijke grieven tegen de boete aangevoerd.

43. Wel dient, nu met de hierboven genoemde vermindering van de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 (zie onder 37) tevens de boetegrondslag is verlaagd, de boete met inachtneming van die vermindering te worden verminderd. De rechtbank acht de aldus verminderde boete van 25% passend en geboden. De rechtbank ziet in het feit dat de correcties met toepassing van de omkering en de verzwaring van de bewijslast zijn vastgesteld geen aanleiding de boete verder te matigen.

Heffingsrente

44. Eiser heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de beschikkingen heffingsrente en ook overigens is niet gebleken dat de heffingsrente in strijd met de wettelijke bepalingen is berekend. Wel dienen, voor zover wordt geoordeeld tot een vermindering van de onderwerpelijke belastingaanslagen, de bij die aanslagen gegeven beschikkingen heffingsrente te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van die aanslagen.

Eindconclusie

45. Gelet op al wat hiervóór is overwogen, dient te worden beslist als hieronder vermeld.

Proceskosten

46. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

Rechtsmiddel