Home

Rechtbank Den Haag, 06-01-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:553, AWB - 14 _ 2016

Rechtbank Den Haag, 06-01-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:553, AWB - 14 _ 2016

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
6 januari 2015
Datum publicatie
3 juni 2015
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2015:553
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2016
Relevante informatie
Wet vervoer binnenvaart [Tekst geldig vanaf 01-07-2009] [Regeling ingetrokken per 2009-07-01] art. 5, Algemene Ouderdomswet [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 2 en 6

Inhoudsindicatie

Premieheffing volksverzekeringen van Rijnvarenden. Eiser is zowel op grond van art. 1, aanhef en letter m, van het Verdrag betreffende de Sociale Zekerheid van Rijnvarenden als volgens de “Overeenkomst krachtens artikel 16, eerste lid, van de verordening (EG) 883/2004 betreffende de vaststelling van de op rijnvarenden toepasselijke wetgeving 883/2004” als Rijnvarende aan te merken. Het schip waarop eiser zijn beroepsarbeid verricht behoort tot een in Nederland gevestigde onderneming. Eiser is in Nederland verzekerd en premieplichtig voor de volksverzekeringen.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 14/2016

(gemachtigde: mr. M.J. van Dam),

en

[P] , verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2010 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.219 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 949.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2014 te Den Haag.

Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden [gemachtigden], vergezeld van [overige]

Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

Tevens is ter zitting behandeld het beroep van eveneens door de gemachtigde ingediende beroep met het zaaknummer SGR 14/2866.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde in 2010 in Nederland.

2. Gedurende de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 was eiser werkzaam aan boord van het[het schip] (het schip) dat eigendom is van[BV]. Eiser stond dat jaar op de loonlijst van [werkgever] gevestigd te [plaats]).

3. Het voormalige Ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft op 10 augustus 2007 een Rijnvaartverklaring als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet vervoer binnenvaart afgegeven. De Rijnvaartverklaring vermeldt [BV] als eigenaar en[werkgever] als exploitant van het schip. Op 24 juli 2009 is de Rijnvaartverklaring ingetrokken.

4. Het schip is in het in geschil zijnde jaar voorzien van het certificaat als bedoeld in artikel 22 van de herziene Rijnvaartakte.

5. Eiser heeft voor het jaar 2010 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.218. In de aangifte is voor het gehele jaar vrijstelling gevraagd voor premie volksverzekeringen.

6. Naar aanleiding van de uitkomsten van een boekenonderzoek bij [werkgever], heeft verweerder in 2011 een derdenonderzoek ingesteld bij [BV].

7. Met dagtekening 26 september 2013 is de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2010 opgelegd. Verweerder heeft het aangegeven inkomen in verband met het niet verlenen van aftrek ter voorkoming van dubbele belasting gecorrigeerd en een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.219 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 949. De verzochte vrijstelling van premieheffing volksverzekeringen is niet verleend.

Geschil 8. In geschil is of eiser in aanmerking komt voor vrijstelling van premieheffing volksverzekeringen voor de periode van 1 juni 2010 tot en met 31 december 2010.

Eiser beantwoordt deze vraag bevestigend en verweerder ontkennend.

9. Eiser stelt dat hij in aanmerking komt voor vrijstelling van premieheffing volksverzekeringen en voert daartoe onder meer het volgende aan:

-

De bewijslast van de feiten die bepalend zijn voor de premieplicht rust op verweerder.

-

De Rijnvaartverklaring is maatgevend: in deze verklaring is [werkgever] als exploitant van het schip aangewezen.

-

Voor de periode waarin eiser werkzaam was, is EG-Verordening 883/2004 van toepassing. Op grond van artikel 13, eerste lid sub b van deze verordening is het Luxemburgse sociale zekerheidsstelsel van toepassing op eiser aangezien hij niet gedurende een substantieel gedeelte van de tijd zijn werkzaamheden in Nederland heeft verricht. De artikel 16-overeenkomst is niet eerder dan op 25 februari 2011 tot stand gekomen. Artikel 16 geeft geen bevoegdheid om aan de overeenkomst terugwerkende kracht te verlenen. Terugwerkende kracht is verder in strijd met het beginsel van fair balance en leidt voor eiser tot een individuele en buitensporige last nu hij hierdoor wordt geconfronteerd met dubbele premieheffing. Het met terugwerkende kracht ingrijpen is dan ook in strijd met zowel het nationale als het Europese rechtszekerheidsbeginsel.

10. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken en heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 niet in aanmerking komt voor vrijstelling van premieheffing volksverzekeringen.

11. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Nationale wetgeving

12. Vast staat dat eiser in 2010 in Nederland woonde en nog niet de leeftijd van 65 jaar had bereikt. Gelet hierop en op het bepaalde in de artikelen 2 en 6 van de Algemene ouderdomswet (de Wet) en de dienovereenkomstige bepalingen in de overige volksverzekeringswetten, is eiser voor dat jaar aan te merken als Nederlands ingezetene en derhalve van rechtswege in Nederland verzekerd en premieplichtig voor de volksverzekeringen.

13. In afwijking van artikel 6 van de Wet wordt op grond van artikel 6a van de Wet als verzekerde aangemerkt de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie. Niet als verzekerde wordt aangemerkt de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.

Periode 1 januari 2010-30 april 2010: Rijnvarendenverdrag

14. Vast staat dat eiser een werknemer is die behorend tot het varend personeel, zijn beroepsarbeid verricht aan boord van een schip dat met winstoogmerk in de Rijnvaart wordt gebruikt en is voorzien van een certificaat als bedoeld in artikel 22 van de herziene Rijnvaartakte. Eiser is derhalve een Rijnvarende in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel m, van het Verdrag Rijnvarenden (Rijnvarendenverdrag), zodat de sociale verzekeringsplicht op grond van dit verdrag moet worden beoordeeld.

15. Artikel 11, tweede lid van het Verdrag Rijnvarenden bepaalt dat op de Rijnvarende van toepassing is de wetgeving van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan zich de zetel bevindt van de onderneming, waartoe het in artikel 1, sub m, bedoelde schip, aan boord waarvan deze Rijnvarende zijn beroepsarbeid verricht, behoort.

Periode 1 mei 2010-31 december 2010: Verordening (EG) nr. 883/2004

16. Op 1 mei 2010 is van kracht geworden Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van socialezekerheidsstelsels (de Verordening). Artikel 13 van de Verordening luidt - voor zover hier van belang - als volgt:

“Artikel 13

1. Op degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt te verrichten, is van toepassing:a. de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, indien hij aldaar een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht, ofb. indien hij niet een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht in de lidstaat waar hij woont:i) de wetgeving van de lidstaat waar de zetel of het domicilie van de onderneming of de werkgever zich bevindt, (…)”

Op grond van artikel 16 bestaat de mogelijkheid voor lidstaten om, in afwijking van de in de Verordening opgenomen aanwijsregels, de sociale zekerheidswetgeving van een andere lidstaat aan te wijzen als toepasselijke wetgeving. Artikel 16 van de Verordening luidt als volgt:

“Artikel 16

Artikel 1 DefinitiesVoor de toepassing van deze overeenkomst a) wordt onder het begrip ‘Rijnvarende’ een werknemer of zelfstandige verstaan, (…), die behorend tot het varend personeel zijn beroepsarbeid verricht aan boord van een schip dat met winstoogmerk in de Rijnvaart wordt gebruikt en dat is voorzien van het certificaat bedoeld in artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte, (…) c) wordt onder de uitdrukking ‘de onderneming waartoe het schip behoort’ de onderneming of vennootschap verstaan die het betrokken schip exploiteert, ongeacht of deze eigenaar van het schip is of niet. Wanneer het schip door meerdere ondernemingen of vennootschappen wordt geëxploiteerd, dan geldt voor toepassing van deze overeenkomst als exploitant van het schip de onderneming of vennootschap die het schip daadwerkelijk exploiteert en die beslissingsbevoegd is in het bijzonder voor het economische en commerciële management van het schip. Voor de vaststelling van de onderneming zijn de op de Rijnvaartverklaring vermelde gegevens maatgevend.

Artikel 4 Toepasselijke wetgeving(…)

Artikel 6 Inwerkingtreding

Beslissing

Rechtsmiddel