Home

Rechtbank Den Haag, 05-01-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:5535, AWB - 14 _ 2956

Rechtbank Den Haag, 05-01-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:5535, AWB - 14 _ 2956

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
5 januari 2015
Datum publicatie
8 juli 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2015:5535
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2956

Inhoudsindicatie

Aan eiser zijn op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de Watersysteemheffing ingezetenen en de Zuiveringsheffing woonruimten voor het jaar 2013 opgelegd. Daarna is aan eiser voor hetzelfde jaar een aanslag in de Watersysteemheffing eigenaren (de aanslag) opgelegd.

In geschil is onder meer of de aanslag is aan te merken als een navorderingsaanslag en of de aanslag onrechtmatig is nu uit de tariefstelling in de Verordening geen belastingbedrag is af te leiden.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Wel draagt de rechtbank verweerder op het griffierecht te vergoeden omdat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR14/2956

en

Geschil 9. In geschil is:

a. of de aanslag is aan te merken als een navorderingsaanslag en, bij een bevestigende beantwoording van die vraag, of de navorderingsaanslag in strijd met artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) is opgelegd;

b. of verweerder bij het opleggen van de aanslagen een ambtelijk verzuim heeft begaan;

c. of de Verordening volgens de eisen van artikel 73, tweede lid, van de Wet is bekendgemaakt en zo dat niet het geval is, of de Verordening gelet op het bepaalde in artikel 73, eerste lid, van de Wet in werking is getreden;

d. of de directeur van de BSGR bevoegd is tot de heffing en invordering van waterschapsbelastingen voor het Hoogheemraadschap van Rijnland;

e. of de aanslag onrechtmatig is nu uit de tariefstelling in de Verordening (0,0 HS1/^) geen belastingbedrag is af te leiden;

f. of verweerder bij eiser het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat eiser sinds 2013 geen Watersysteemheffing eigenaren verschuldigd is, nu verweerder ook bij het opleggen van de aanslag waterschapslasten voor het jaar 2014 alleen de Watersysteem-heffing ingezetenen heeft opgelegd alhoewel eiser in dat jaar, anders dan in het jaar 2013, al op 28 februari 2014 een WOZ-beschikking heeft ontvangen;

g. of de uitspraak op bezwaar deugdelijk is gemotiveerd nu verweerder daarin niet heeft vermeld dat hij ten tijde van het opleggen van de aanslagen nog niet beschikte over de WOZ-waarde van de onroerende zaak;

h. of de hoorplicht in de bezwaarfase is geschonden;

i. of verweerder de termijn voor het doen van een uitspraak op het bezwaarschrift heeft overschreden.

10. De vragen geformuleerd onder de geschilpunten a., b., e., f., h. en i. beantwoordt eiser bevestigend en verweerder ontkennend. De vragen onder de geschilpunten c., d. en g. beantwoordt eiser ontkennend en verweerder bevestigend.

11. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag.

12. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

13. Voor de onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Met betrekking tot geschilpunt a.

14. Artikel 16, eerste lid, eerste volzin, van de Awr bevat de hoofdregel dat indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, dan wel dat een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of heffingskorting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de inspecteur de te weinig geheven belasting dan wel de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende heffingskorting kan navorderen. De tweede volzin van dit artikellid bevat een uitzondering op die hoofdregel: een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.

15. Aan eiser is, zoals vermeld onder 2, onder meer een aanslag Watersysteemheffing ingezetenen opgelegd. De aanslag, door eiser aangeduid als navorderingsaanslag, is opgelegd ter zake van de Watersysteemheffing eigenaren. Gelet op het bepaalde in met name de artikelen 2 en 3 van de Verordening en mede gelet op het bepaalde in de artikelen 117, 119 en 121 van de Wet zijn de hiervoor genoemde aanslagen dan ook opgelegd ter zake van een ander belastbaar feit en zijn zij opgelegd naar een andere heffingsmaatstaf en een ander tarief. Dit brengt, gelet op de tekst van artikel 16 van de Awr, mee dat de aanslag geen navorderingsaanslag is. Daarvan zou in het onderhavige geval alleen dan sprake zijn indien verweerder nogmaals zou hebben geheven ter zake van de Watersysteemheffing ingezetenen. Voorts merkt de rechtbank op dat er geen verplichting is voor verweerder om de aanslagen in de Watersysteemheffingen ingezetenen en eigenaren in één aanslagbiljet verenigd op te leggen. Gelet op het vorenstaande faalt het standpunt van eiser.

Met betrekking tot geschilpunt b.

16. Eiser neemt het standpunt in dat verweerder een ambtelijk verzuim heeft begaan bij het opleggen van de onder 2 vermelde aanslag in de Watersysteemheffing ingezetenen omdat verweerder bij het opleggen van die aanslag niet tevens Watersysteemheffing eigenaren van hem heeft geheven en verweerder daarmee willens en wetens geen gebruik heeft gemaakt van de hem bekende informatie dat eiser (mede)eigenaar is van de onroerende zaak. Dit brengt mee dat verweerder, naar eiser stelt, niet beschikte over het daarvoor vereiste nieuwe feit bij het opleggen van de aanslag, die door eiser is aangeduid als navorderingsaanslag. Zoals is overwogen in punt 15 is de rechtbank van oordeel dat aan eiser geen navorderingsaanslag is opgelegd. De vraag of verweerder al of niet over het daarvoor vereiste nieuwe feit beschikte behoeft daarmee geen beantwoording.

Met betrekking tot geschilpunt c.

17. Ingevolge het bepaalde in het eerste lid van artikel 73 van de Wet verbinden besluiten van het waterschapsbestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden niet dan wanneer zij zijn bekendgemaakt in het Waterschapsblad. Ingevolge het bepaalde in het tweede lid van dat artikel geschiedt de uitgifte van het Waterschapsblad elektronisch op een algemeen toegankelijke wijze. Na de uitgifte blijft het Waterschapsblad elektronisch op een algemeen toegankelijke wijze beschikbaar. Indien elektronische uitgifte geheel of gedeeltelijk onmogelijk is, voorziet het waterschapsbestuur in een vervangende uitgave. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden omtrent het bepaalde in de eerste en tweede volzin nadere regels gesteld. Gelet op de door verweerder overgelegde, onder 7 vermelde, kopie van het Waterschapsblad is de Verordening volgens de eisen van artikel 73 van de Wet in werking getreden en bekendgemaakt. Gelet op het vorenstaande faalt het standpunt van eiser.

Met betrekking tot geschilpunt d.

18. Met betrekking tot de bevoegdheid van de directeur van BSGR heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van het hof Den Haag van 4 september 2013, nummers BK-12/00502 en 12/00503, ECLI:NL:GHDHA:2013:3912, waarin het hof – kort samengevat – heeft geoordeeld dat de directeur van BSGR bevoegd is tot het heffen van de gemeentelijke en waterschapsbelastingen. De rechtbank sluit zich, onder verwijzing naar met name

rechtsoverweging 7.4 en gelet op de inhoud van het in die rechtsoverweging genoemde, tot de gedingstukken behorende, Aanwijzingsbesluit heffingsambtenaar Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, aan bij de uitspraak van het hof Den Haag. De rechtbank tekent daarbij aan dat de tekst van het oprichtingsdocument van de BSGR is te vinden op internet (www.bsgr.nl/bsgr/fileadmin/documenten/wet- en Regelgeving/Besluiten_BSGR/Oprichtingsdocumenten/2009_reglement_BSGR.pdf) en dat de begripsbepaling belasting, zoals vermeld in artikel 1, onder d, van dat document een kennelijke vergissing bevat, nu daarin een verwijzing staat naar de onder k en v genoemde belastingen in plaats van de onder k en w genoemde belastingen. Dit doet niet af aan het oordeel van de rechtbank dat de directeur van BSGR bevoegd is tot het heffen van de gemeentelijke en waterschapsbelastingen. Gelet op het vorenstaande faalt het standpunt van eiser.

Met betrekking tot geschilpunt e.

19. In de Verordening staat het tarief vermeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 111 van de Wet. In de uitdraai staat het tarief onjuist vermeld. Dit is, zoals verweerder heeft vermeld in de onder 6 genoemde brief, veroorzaakt door een technisch euvel. Er is sprake van een voor eiser kenbare fout. Mede gelet op de inhoud van het onder 6 vermelde citaat van de internetsite van de overheid omtrent eventuele gebreken in de informatie heeft de onjuiste tariefvermelding in de uitdraai, anders dan eiser stelt, niet tot gevolg dat de aanslag onrechtmatig is opgelegd.

Met betrekking tot geschilpunt f.

20. De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn stelling dat verweerder bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat hij geen Watersysteemheffing eigenaren verschuldigd zou zijn. Verweerder heeft immers op 31 oktober 2013 de aanslag Watersysteemheffing eigenaren opgelegd.

Met betrekking tot geschilpunt g.

21. Ingevolge artikel 7:12 van de Awb dient de beslissing op bezwaar te berusten op een deugdelijke motivering. Nu verweerder bij de uitspraak op bezwaar niet heeft vermeld dat hij ten tijde van het opleggen van de aanslagen nog niet beschikte over de WOZ-waarde van de onroerende zaak is de uitspraak op bezwaar naar het oordeel van de rechtbank niet deugdelijk gemotiveerd. Krachtens artikel 6:22 van de Awb kan, ondanks schending van een vormvoorschrift, een besluit waartegen beroep is ingesteld in stand worden gelaten indien blijkt dat de belanghebbende daardoor niet is benadeeld. Nu verweerder de uitspraak op bezwaar in de beroepsfase alsnog voldoende heeft gemotiveerd, ziet de rechtbank daarin aanleiding de uitspraak op bezwaar in stand te laten.

Met betrekking tot geschilpunt h.

22. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Awr wordt de belanghebbende, in afwijking van artikel 7:2 van de Awb, gehoord op zijn verzoek. Gesteld noch gebleken is dat eiser een dergelijk verzoek heeft gedaan. Het in het beroepschrift door eiser ingenomen standpunt dat verweerder, indien hij de bezwaren van eiser niet heeft begrepen, eiser had moeten horen, vindt geen steun in het recht. Van een schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake.

Met betrekking tot geschilpunt i.

23. Eiser heeft er terecht op gewezen dat verweerder bij het doen van de uitspraak op bezwaar de in artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde termijn heeft overschreden. Nu de Awb hieraan geen rechtsgevolgen verbindt, heeft de overschrijding van deze termijn geen gevolgen voor de aanslag.

24. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

25. Nu de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd, acht de rechtbank aannemelijk dat eiser mede hierdoor genoodzaakt was beroep in te stellen. De rechtbank ziet in dit verzuim dan ook aanleiding om te gelasten dat verweerder het betaalde griffierecht aan eiser vergoedt.

Proceskosten

26. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2013 een aanslag (aanslagnummer [nummer]) in de Watersysteemheffing eigenaren (de aanslag) opgelegd ten bedrage van € 130,38.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting (enkelvoudige kamer) heeft plaatsgevonden op 15 juli 2014.

Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A] en [persoon B].

Eiser heeft ter zitting een pleitnota overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.

Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst.

Bij brief van 16 juli 2014 heeft eiser een verzoek tot wraking van de behandelend rechter mr. E.I. Batelaan-Boomsma ingediend. Dit verzoek is bij beschikking van de meervoudige wrakingskamer van 11 augustus 2014 afgewezen.

Een nader onderzoek ter zitting (meervoudige kamer) heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2014. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Bosch en [persoon B].

Partijen hebben vóór laatstgenoemde zitting nadere stukken ingediend.

Eiser heeft ter nadere zitting een pleitnota overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.

Overwegingen

Feiten

1. Eiser is eigenaar van een gebouwde onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats] (de onroerende zaak).

2. Ter zake van de onroerende zaak zijn aan eiser met dagtekening 31 maart 2013 op één aanslagbiljet verenigde aanslagen in de Watersysteemheffing ingezetenen en de Zuiveringsheffing woonruimten voor het jaar 2013 opgelegd ten bedrage van respectievelijk € 90,40 en € 157,14 (hierna: de aanslagen).

3. Ter zake van de onroerende zaak is met dagtekening 31 oktober 2013 de aanslag opgelegd met als heffingsmaatstaf een WOZ-waarde van de onroerende zaak van € 745.000.

4. Tot de gedingstukken behoort een door eiser als bijlage bij zijn beroepschrift overgelegde uitdraai (de uitdraai) van de Verordening Watersysteemheffing Rijnland 2013 (de Verordening). Op de uitdraai staat onderaan de bladzijden het volgende vermeld: “http://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/XHTMLoutput/Historie/Hoogheemraadsc... 9-4-2014”.

5. De Verordening, gebaseerd op de artikelen 110, 113 en 117 van de Waterschapswet (de Wet), is op 21 november 2012 door de Verenigde Vergadering van het Hoogheemraadschap van Rijnland vastgesteld. In de uitdraai staat, voor zover hier van belang, het volgende:

“(. . .)

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder :

a. ingezetene: degene die blijkens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bij het begin van het kalenderjaar woonplaats heeft in het gebied van het waterschap en die aldaar gebruik heeft van woonruimte;

(. . .)

d. woonruimte: een ruimte die blijkens zijn inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;

(. . .)

m. de heffing: de watersysteemheffing als genoemd in artikel 117, aanhef, Waterschapswet.

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplichtigen

Pagina 1 van 15

1. Ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de zorg voor het watersysteem wordt onder de naam watersysteemheffing een directe belasting geheven.

2. De heffing wordt geheven van hen die:

a. ingezetenen zijn als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, met dien verstande dat gebruik van woonruimte door de leden van een gezamenlijke huishouding wordt aangemerkt als gebruik door een door de heffingsambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden;

(. . .)

d. krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap.

Artikel 3 Heffingsmaatstaf

Hoofdstuk II Watersysteemheffing ingezetenen

Artikel 4 Tarief ingezetenen

Hoofdstuk V Watersysteemheffing gebouwde onroerende zaken

Artikel 9 Belastingobject

Artikel 10 Tarief

“Officiële bekendmaking hoogheemraadschap van Rijnland

Beslissing

Rechtsmiddel