Rechtbank Den Haag, 30-06-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7473, AWB - 14 _ 11141
Rechtbank Den Haag, 30-06-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7473, AWB - 14 _ 11141
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 30 juni 2015
- Datum publicatie
- 21 juli 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2015:7473
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 11141
- Relevante informatie
- Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 52a, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 6:17, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 52, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 27e
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikking is slechts ten aanzien van de administratieverplichting van het café terecht gegeven. De informatiebeschikking is voor het overige - ten aanzien van de informatieverplichtingen (café, verhuurders onroerend goed, vennoten in privé) en de administratieverplichting voor de verhuurders onroerende goed - ten onrechte gegeven.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 14/11141, SGR/11143 en SGR 15/3135
1. [eiser1]wonende te [plaats 1], eiser 1,
2. [eiser 2]wonende te [plaats 2], eiser 2,
3. [eiseres]gevestigd te [plaats 1], eiseres,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. S. Verzijlbergen),
en
[P] , verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 31 juli 2014 ten aanzien van eisers voor de jaren 2008 tot en met 2012 een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) gegeven.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de informatiebeschikking gehandhaafd.
Eisers hebben daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eisers.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2015. Namens eisers is verschenen hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
[gemachtigden]
Overwegingen
Feiten
1. Eiser 1 en eiser 2 zijn broers. Zij waren tot 1 mei 2011 ieder voor 50% vennoot in eiseres. Eiseres dreef in het pand aan de [adres] te [plaats 1] een café onder de naam café [naam 1] (ook: het café). Eiser 1 en eiser 2 zijn ieder voor 50% eigenaar van het voormelde pand en hebben het café na 1 mei 2011 in privé aan een derde verhuurd.
2. Eiser 1 en eiser 2 zijn voorts vennoten in de vennootschap onder firma (vof) [naam 2]. Deze vennootschap verricht geen activiteiten.
3. Eiser 1 en eiser 2 zijn ieder voor 50% eigenaar van een viertal in [plaats 1] gelegen panden, welke zij hoofdzakelijk voor kamerverhuur benutten. In totaal verhuren zij 22 kamers en 2 bedrijfspanden (waaronder het pand van het café). Eiser 2 heeft daarnaast ook nog de volledige eigendom van een ander, in [plaats 1] gelegen pand, waarin 7 kamers worden verhuurd. Eiser 1 en eiser 2 hebben deze panden, welke zij in de jaren 2001 tot en met 2004 in eigendom hebben verkregen, alsmede de daarop rustende schulden in hun aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB) tot hun belastbare inkomen uit sparen en beleggen gerekend.
4. Op 14 oktober 2013 heeft verweerder bij eiseres een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB van eiser 1 en eiser 2 over de jaren 2008 tot en met 2012, alsmede van de aangiften omzetbelasting van eiseres en van vof [naam 2], over het tijdvak 2008 tot en met het tweede kwartaal van 2013. Verweerder heeft daarbij onder meer geconstateerd dat de administratie van het café diverse gebreken bevat en dat eisers niet aan hun administratieverplichting hebben voldaan. Voorts heeft verweerder geconstateerd dat eiser 1 en eiser 2 met betrekking tot hun verhuuractiviteiten een onderneming drijven, dat de administratie daarvan eveneens diverse gebreken bevat en dat eiser 1 en eiser 2 ook daarom niet aan hun administratieverplichting hebben voldaan.
5. Bij brief van 13 maart 2014, gericht aan eiseres, café [naam 1], vof [naam 2] en eiser 1 en eiser 2, heeft verweerder in het kader van voormeld onderzoek een viertal vragen gesteld en daarbij om nadere stukken verzocht. Vervolgens heeft verweerder naar aanleiding van de voorlopige conclusies van het boekenonderzoek de onderhavige informatiebeschikking gegeven. In de informatiebeschikking, bestaande uit 16 bladzijden, worden onder verwijzing naar het onderzoek aan eiseres diverse vragen gesteld omtrent de administratie van café [naam 1] en worden aan eiser 1 en eiser 2 diverse vragen gesteld omtrent de administratie van de verhuurde panden en worden onder het kopje “Privé” vragen gesteld omtrent de gezinssamenstelling en de opnamen en stortingen; daarnaast worden ten aanzien van eiser 2 nog vragen gesteld omtrent de eigen woning.
6. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in twee definitieve controlerapporten van 11 december 2014 (de controlerapporten).
Geschil en beoordeling 7. In geschil is of verweerder de informatiebeschikking terecht heeft gegeven.
Tenaamstelling
8. Eisers nemen primair het standpunt in dat de informatiebeschikking moet worden vernietigd omdat deze onjuist te naam gesteld is. De informatiebeschikking kan, naast aan eiseres, niet tevens zijn gericht aan eiser 1 en eiser 2 in privé, aldus eisers.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Een informatiebeschikking met een onjuiste tenaamstelling kan in stand blijven wanneer er geen onduidelijkheid is over de vraag voor wie de beschikking is bestemd. De rechtspraak betreffende de geldigheid van een belastingaanslag in verband met de daarop vermelde gegevens van de aangeslagene is van overeenkomstige toepassing op informatiebeschikkingen (vgl. Hoge Raad 27 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:473). Die rechtspraak houdt in dat een aanslagbiljet niet voldoet aan de vereisten voor het ontstaan van een betalingsverplichting indien de op het biljet vermelde gegevens redelijkerwijs twijfel kunnen oproepen of het aanslagbiljet is bestemd voor degene ten name van wie de aanslag is gesteld (vgl. Hoge Raad 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO5975). BNB 2011/28
9. Naar het oordeel van de rechtbank kan er in het onderhavige geval, gezien de inhoud en de adressering van de informatiebeschikking, geen misverstand over bestaan dat de informatiebeschikking is genomen ten aanzien van respectievelijk eiseres, eiser 1 (als vennoot in eiseres, alsmede in privé), en eiser 2 (als vennoot in eiseres, alsmede in privé). Dit is ook, blijkens het bezwaar- en beroepschrift, door de gemachtigde zo opgevat, aangezien hij namens eiseres, eiser 1 en eiser 2 tijdig tegen de informatiebeschikking bezwaar en beroep heeft ingesteld. Uit de omstandigheid dat verweerder de uitspraak op bezwaar, gericht aan “[eiseres], handelsnaam café [naam 1] en de broers Gunduz”, alleen aan de gemachtigde heeft verzonden, kan, anders dan eisers kennelijk betogen, evenmin worden afgeleid dat de tenaamstelling van de informatiebeschikking onduidelijk is, nu verweerder hiermee slechts overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht heeft gehandeld en de uitspraak op bezwaar als zodanig op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Informatie- en administratieverplichtingen
10. Eisers nemen subsidiair het standpunt in dat de informatiebeschikking moet worden vernietigd omdat zij hebben voldaan aan de informatie- en administratieverplichtingen. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
IB 2008 en 2010
11. Niet in geschil is dat na dagtekening van de onderhavige informatiebeschikking aan eiser 1 en eiser 2 (navorderings)aanslagen IB over de jaren 2008 en 2010 zijn opgelegd. Nu voormelde aanslagen zijn opgelegd voordat de informatiebeschikking onherroepelijk is geworden, komt de informatiebeschikking, voor zover die ziet op eiser 1 en eiser 2 met betrekking tot de heffing van IB over de jaren 2008 en 2010, op grond van artikel 52a, derde lid, van de Awr in zoverre van rechtswege te vervallen. Nu de beroepen van eiser 1 en eiser 2 op dit punt niet tot een voor hen gunstiger resultaat kunnen leiden, zijn deze beroepen in zoverre wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk.
Omzetbelasting 2008
12. Verweerder heeft in het controlerapport opgenomen en ook ter zitting bevestigd dat ten aanzien van eiseres wegens verjaring geen omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008 meer kan worden nageheven. De informatiebeschikking is na de verjaring door verweerder gegeven. Dit brengt mee dat het beroep van eiseres, voor zover de informatiebeschikking ziet op eiseres met betrekking tot de heffing van omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2008, voor haar niet tot een gunstiger resultaat kan leiden, zodat ook dit beroep in zoverre wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk is.
Vof [naam 2]
13. Voor zover zou komen vast te staan dat ook namens vof [naam 2] beroep is ingesteld, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat de informatiebeschikking mede betrekking heeft op vof [naam 2]. Nu verweerder desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat er geen vragen over vof [naam 2] zijn gesteld en hij voorts niet heeft gesteld dat met betrekking tot de administratie van vof [naam 2] sprake is van schending van de administratieverplichting, vernietigt de rechtbank de informatiebeschikking op dit punt. De stelling van verweerder ter zitting dat er ten aanzien van vof [naam 2] een mogelijke link bestaat met, naar de rechtbank begrijpt, de door eiser 1 en eiser 2 gedane contante opnamen kan, nu daarvoor geen enkele onderbouwing is gegeven, aan voormeld oordeel niet afdoen. Het beroep is in zoverre gegrond.
14. Eiseres alsmede haar beide vennoten zijn op grond van artikel 52, tweede lid, onderdeel a en b, van de Awr met betrekking tot de administratie van het café administratieplichtig. Uit de controlerapporten valt op te maken dat met betrekking tot het café geen sluitende kasadministratie is bijgehouden, dat er geen detailgegevens, zoals de verkochte aantallen en prijslijsten, van de aangeslagen verkopen drank en voeding zijn bewaard en dat voorts niet alle Z-afslagen met daarop de omzetgegevens zijn bewaard. Voorts zijn de aanwezige Z-afslagen (deels) niet juist en is de af te dragen omzetbelasting aan de hand van de verhouding van de inkopen tegen laag en hoog tarief geschat. De rechtbank leidt hieruit af dat zowel eiseres, als eiser 1 en eiser 2 niet aan hun administratieverplichting als bedoeld in artikel 52, eerste lid, van de Awr hebben voldaan. Gelet op de aard en omvang van de onderneming van eiseres, mogen weliswaar geen (al te) hoge eisen worden gesteld aan de wijze waarop de administratie wordt bijgehouden, maar dat laat onverlet dat toch wel de meest elementaire kas- en omzetgegevens op een systematische wijze dienen te worden bijgehouden en bewaard. Dit laatste is evenwel, zoals uit de controlerapporten is af te leiden, niet gebeurd. Uit de tot de gedingstukken behorende brief van verweerder van 3 september 2014 kan voorts, anders dan eisers nog hebben gesteld, niet worden afgeleid dat verweerder daarin het standpunt heeft ingenomen dat de administratie van het café op orde was. In die brief heeft verweerder weliswaar aangegeven dat de administratieve verwerking door het desbetreffende administratiekantoor als zodanig geen fouten bevatte, maar dat eiseres en haar vennoten zelf verantwoordelijk zijn voor de primaire vastleggingen van de administratie van het café en dat die primaire vastleggingen in betekenende mate onvolledig waren en onjuistheden bevatten.
15. Nu eisers niet aan hun administratieverplichting hebben voldaan, is de informatiebeschikking, voor zover die ziet op de administratie van het café terecht gegeven. De beroepen zijn in zoverre ongegrond. De rechtbank ziet evenwel geen aanleiding om ingevolge artikel 27e, tweede lid, van de Awr een nieuwe termijn te stellen voor het voldoen aan de in de informatiebeschikking bedoelde administratieverplichting, aangezien het hier geen omstandigheid betreft waaraan door eisers nog gevolg kan worden gegeven.
Informatieverplichting eisers ten aanzien van het café
16. Verweerder heeft in de informatiebeschikking, voor zover die ziet op eisers, tevens vastgesteld dat eisers met betrekking tot de aan hen gestelde vragen over het café niet aan hun informatieverplichting als bedoeld in artikel 47 van de Awr hebben voldaan. Uit de onder 5 genoemde brief van verweerder van 13 maart 2014 valt op te maken dat met betrekking tot het café één vraag (vraag 1) met een drietal subvragen (vragen 1a tot en met 1c) zijn gesteld. Deze vragen zijn blijkens de informatiebeschikking door eisers beantwoord, waarna verweerder in de informatiebeschikking hierover nadere - niet eerder gestelde - vervolgvragen heeft gesteld. Alsdan kan niet worden geconcludeerd dat eisers niet aan hun informatieverplichting hebben voldaan. Dit brengt mee dat de informatiebeschikking, voor zover die ziet op de informatieverplichting van eisers met betrekking tot het café, dient te worden vernietigd. De beroepen zijn in zoverre gegrond.
Administratieplicht verhuuractiviteiten eiser 1 en eiser 2
17. Voor de beantwoording van de vraag of eiser 1 en eiser 2 voor hun verhuuractiviteiten administratieplichtig zijn, is van belang of de met de verhuuractiviteiten behaalde inkomsten hetzij als inkomsten uit werk en woning hetzij als inkomsten uit sparen en beleggen (ingeval van normaal actief vermogensbeheer) dienen te worden aangemerkt. Volgens vaste jurisprudentie is geen sprake van normaal actief vermogensbeheer indien het rendabel maken van onroerende zaken mede geschiedt door middel van arbeid welke de eigenaar van de onroerende zaken verricht en deze arbeid naar haar aard en omvang onmiskenbaar ten doel heeft het behalen van voordelen uit de onroerende zaken, welke het bij normaal actief vermogensbeheer opkomende rendement te boven gaan.
18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de door eiser 1 en eiser 2 met de verhuuractiviteiten behaalde inkomsten als inkomsten uit werk en woning dienen te worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat deze werkzaamheden gelet op de aard en de omvang en in onderlinge samenhang bezien - tenminste - als resultaat uit overige werkzaamheden kunnen worden gekwalificeerd. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit de controlerapporten valt op te maken dat eiser 1 en eiser 2 de panden zelf, zonder tussenkomst van bemiddelingsbureaus, tussenpersonen of makelaars, verhuren, dat zij daarom zelf de huren innen en afstorten bij de bank en de volledige administratie voeren, dat zij, naast de huurders, ook zelf de kamers schoonmaken, dat zij zelf sloten vervangen, dat zij reparaties en onderhoudswerkzaamheden zoals schilderen en overige opknapklussen zelf uitvoeren en dat zij bij een ruzie tussen bewoners een bemiddelende rol spelen. Gelet hierop en gelet op de aanzienlijke omvang van het aantal verhuurde kamers en de blijkens de controlerapporten aanzienlijke huuropbrengsten (een jaarlijkse huuropbrengst variërend tussen € 24.000 en € 46.000 per pand ) acht de rechtbank het dan ook aannemelijk dat sprake is van werkzaamheden die het normaal actief vermogensbeheer van onroerende zaken te boven gaan. Dat de Staatssecretaris van Financiën, naar eiser 1 en eiser 2 ter zitting hebben gesteld, in de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II, 2008-2009, 31 930, nr. 3, MvT, bladzijde 43), het standpunt huldigt dat in geval van de enkele verhuur van onroerende zaken, ook bij een omvangrijke vastgoedportefeuille waarbij het onderhoud in eigen beheer wordt verricht, niet snel sprake is van een onderneming voor de inkomstenbelasting, maakt dit, gelet op de specifieke feiten en omstandigheden van het onderhavige geval, niet anders.
19. Nu de door eiser 1 en eiser 2 met de verhuuractiviteiten behaalde inkomsten - tenminste - als resultaat uit overige werkzaamheden dienen te worden aangemerkt, zijn zij op grond van het bepaalde in artikel 52, tweede lid, onderdeel d, van de Awr met betrekking tot hun verhuuractiviteiten administratieplichtig. Wel is de rechtbank van oordeel dat de gebreken in de bij eiser 1 en eiser 2 aanwezige stukken omtrent de verhuur van zodanig geringe omvang zijn, dat zij hun administratieverplichting niet hebben geschonden. Zo hebben zij per pand een bankrekening afgesloten, beschikten zij over de bankafschriften van die rekeningen en waren er huurovereenkomsten en kladjes ter zake van de huurbetalingen aanwezig. Dat niet alle huurcontracten aanwezig waren en dat de huuropbrengsten op de bankrekeningen en de door eiser 1 en eiser 2 gemaakte overzichten cijfermatig niet geheel aansluiten op de door verweerder aan de hand van de theoretische huur gemaakte berekeningen, is onvoldoende voor een ander oordeel, nu het slechts om absoluut en relatief bescheiden cijfermatige verschillen gaat. De informatiebeschikking, voor zover die ziet op de administratieverplichting voor de verhuuradministratie van eiser 1 en eiser 2, dient dan ook te worden vernietigd.
Informatieverplichting eiser 1 en eiser 2 in privé
20. Verweerder heeft in de informatiebeschikking, voor zover die ziet op eiser 1 en eiser 2, tevens vastgesteld dat zij met betrekking tot de aan hen in privé gestelde vragen niet aan hun informatieverplichting als bedoeld in artikel 47 van de Awr hebben voldaan. Uit de gedingstukken valt op te maken dat verweerder enkel bij brief van 13 maart 2014 vragen (vragen 2 tot en met 4) aan eiser 1 en eiser 2 in privé heeft gesteld. Deze vragen hadden betrekking op de door hen verhuurde panden. Eiser 1 en eiser 2 hebben naar aanleiding van deze vragen, naar volgt uit de informatiebeschikking, onder meer huurcontracten, overzichten van ontvangen huren en bankgegevens aan verweerder verstrekt. Niet geheel duidelijk is wat eiser 1 en eiser 2 nu precies aan verweerder hebben verstrekt. De gedingstukken geven hierover geen uitsluitsel. In ieder geval zijn in de informatiebeschikking als gevolg van de door eiser 1 en eiser 2 overgelegde stukken nadere - niet eerder gestelde - vervolgvragen gesteld en zijn voorts, onder het kopje “Privé”, niet eerder gestelde vragen met betrekking tot de gezinssamenstelling en de contante opnamen gesteld. Gelet op de inhoud van de vragen uit de brief van 13 maart 2014, de door eiser 1 en eiser 2 in de vorm van huurcontracten, overzichten van ontvangen huren en bankgegevens verstrekte informatie en de aan de hand daarvan door verweerder in de informatiebeschikking gestelde vervolgvragen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat eiser 1 en eiser 2 niet aan hun informatieverplichting hebben voldaan. De enkele stelling van verweerder ter zitting dat aan eiser 1 en eiser 2 tijdens het boekenonderzoek ook nog mondeling diverse vragen zijn gesteld, die dan kennelijk niet afdoende zijn beantwoord, is hiervoor onvoldoende. Het vorenstaande brengt mee dat de informatiebeschikking, voor zover die ziet op de informatieverplichting van eiser 1 en eiser 2 in privé, dient te worden vernietigd.
Proceskosten
21. Nu de beroepen van eisers deels gegrond zijn, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.468 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 244, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490, wegingsfactor 1 en factor 1 voor samenhang).
22. Voor een integrale proceskostenvergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding. Uit de gedingstukken valt niet op te maken dat verweerder zodanig ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld dat daarin grond is gelegen om van de forfaitaire regeling voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand af te wijken. Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit is dan ook niet gebleken.