Rechtbank Den Haag, 02-07-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7889, 15_574 VAR
Rechtbank Den Haag, 02-07-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:7889, 15_574 VAR
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 2 juli 2015
- Datum publicatie
- 3 september 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2015:7889
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2016:946, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 15_574 VAR
Inhoudsindicatie
Eiser verricht hovenierswerkzaamheden en doet loonwerk bij agrariërs. Ten behoeve van de hovenierswerkzaamheden is een VAR-WUO en ten behoeve van het loonwerk bij agrariërs een VAR-Loon afgegeven. Eiser stelt dat geen splitsing gemaakt had mogen worden tussen de twee soorten werkzaamheden omdat sprake is van één enkele onderneming. De rechtbank oordeelt echter dat op grond van artikel 3.156 lid 1 Wet IB 2001 voor het afgeven van één VAR voor alle activiteiten vereist is dat sprake is van hetzelfde soort werkzaamheden. Eiser heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat met betrekking tot het loonwerk bij agrariërs sprake is van ondernemerschap nu niet is gebleken dat hij ten behoeve van deze werkzaamheden heeft geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen en evenmin dat hij enig betalings- of ander ondernemingsrisico loopt. Verweerder heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een gezagsverhouding zodat geen VAR-Loon, maar een VAR-ROW had moeten worden afgegeven.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/574
(gemachtigde: J.C. van der Bijl),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Coördinatiepunt VAR, kantoor [plaats], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft met dagtekening 10 februari 2014 aan eiser een beschikking verklaring arbeidsrelatie loon uit dienstbetrekking (de beschikking VAR-Loon) afgegeven.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking VAR-Loon.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de beschikking VAR-Loon gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2015.
Namens eiser is verschenen [persoon A], kantoorgenoot van de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon B].
Overwegingen
Feiten
1. Eiser verricht hovenierswerkzaamheden bestaande uit het aanleggen en onderhouden van tuinen voor particulieren en bedrijven. Daarnaast verricht eiser handmatig loonwerk bij een aantal agrarische bedrijven. Met dagtekening 2 september 2013 zijn met betrekking tot deze werkzaamheden door verweerder twee afzonderlijke verklaringen arbeidsrelatie afgegeven. Zowel voor de hovenierswerkzaamheden als voor het handmatig loonwerk bij agrariërs is een verklaring arbeidsrelatie winst uit onderneming (VAR-WUO) afgegeven.
2. In januari 2014 is verweerder een onderzoek gestart naar de juistheid van de aan eiser afgegeven VAR-WUO’s. De conclusie van dit onderzoek is dat de inkomsten die eiser geniet uit hovenierswerkzaamheden kwalificeren als winst uit onderneming en dat de inkomsten uit handmatig loonwerk bij agrariërs worden genoten uit een (fictief) dienstverband en derhalve kwalificeren als loon uit dienstbetrekking. Op basis van deze conclusie is de voor handmatig loonwerk bij agrariërs afgegeven VAR-WUO herzien en is de beschikking VAR-Loon afgegeven.
Geschil
3. In geschil is of verweerder ten behoeve van het handmatig loonwerk bij agrariërs terecht de beschikking VAR-Loon heeft afgegeven.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de beschikking VAR-Loon ten onrechte heeft afgegeven. Eiser verwerpt het onderscheid dat verweerder maakt tussen de hovenierswerkzaamheden en het handmatig loonwerk bij agrariërs. Volgens hem is sprake van één onderneming waarvoor ook maar één verklaring arbeidsrelatie dient te worden afgegeven. Voorts voert eiser aan dat hij aan de voorwaarden voor afgifte van een VAR-WUO voldoet. Hij beschikt over een eigen organisatie van kapitaal en arbeid, bepaalt zijn eigen werktijden, werkt naar eigen inzicht, loopt ondernemersrisico en maakt vrijwel nooit gebruik van de bedrijfsmiddelen van zijn opdrachtgevers. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot het afgeven van een VAR-WUO.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de beschikking VAR-Loon ten aanzien van het handmatig loonwerk bij agrariërs terecht is afgegeven. Er is door eiser arbeid verricht waarvoor hij een beloning heeft ontvangen. Daarnaast is sprake van een gezagsverhouding. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Eén of meerdere verklaringen arbeidsrelatie?
6. De rechtbank volgt de stelling van eiser dat voor de hovenierswerkzaamheden en het handmatig loonwerk bij agrariërs tezamen slechts één verklaring arbeidsrelatie had moeten worden gegeven niet. Op grond van artikel 3.156, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) is voor de afgifte van een verklaring arbeidsrelatie onder andere vereist dat sprake is van hetzelfde soort van werkzaamheden. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de hovenierswerkzaamheden en het handmatig loonwerk bij agrariërs niet worden aangemerkt als hetzelfde soort van werkzaamheden. De rechtbank weegt in dit oordeel mee dat hovenierswerkzaamheden naar hun aard verschillen van het door eiser verrichte handmatig loonwerk bij agrariërs. Daarnaast liggen de werkzaamheden die eiser voor de agrarische bedrijven verricht in het verlengde van de werkzaamheden van deze opdrachtgevers zelf, terwijl daarvan bij de hovenierswerkzaamheden geen sprake is.
Winst uit onderneming?
7. Gelet op de rangorderegeling van artikel 2.14, eerste lid, van de Wet IB 2001 zal de rechtbank eerst nagaan of eiser winst uit onderneming geniet.
8. Op grond van artikel 3.2 van de Wet IB 2001 is belastbare winst uit onderneming het gezamenlijke bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer geniet uit één of meer ondernemingen verminderd met de ondernemersaftrek. Onder onderneming wordt mede verstaan, aldus artikel 3.5 van de Wet IB 2001, het zelfstandig uitgeoefende beroep en onder ondernemer de beoefenaar van een zelfstandig beroep. Volgens vaste jurisprudentie is sprake van een zelfstandig uitgeoefend beroep, indien de werkzaamheden door de belastingplichtige zelfstandig en voor eigen rekening en risico worden verricht en zij daarbij ondernemersrisico loopt (vergelijk onder meer Hoge Raad 16 september 1992, nr. 27 830, ECLI:NL:HR:1992:ZC5085 en Hoge Raad 29 mei 2009, nr. 07/10538, ECLI:NL:HR:2009:BH0499).
9. Op eiser rust de last om te bewijzen dat sprake is van ondernemerschap. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid. In dat verband acht de rechtbank van belang dat de activa waarover eiser beschikt vooral bruikbaar zijn bij het verrichten van de hovenierswerkzaamheden en niet bij het handmatig loonwerk bij agrariërs. Dat eiser heeft geïnvesteerd in bedrijfsmiddelen die specifiek bruikbaar zijn voor het handmatig loonwerk bij agrariërs is evenmin gebleken. Ten slotte heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij ten aanzien van het loonwerk bij agrariërs enig betalingsrisico of ander ondernemersrisico loopt. Eiser ontvangt, ongeacht de uitkomst van zijn werkzaamheden, een vast bedrag per uur terwijl de opdrachtgever degene is die het daadwerkelijke risico met betrekking tot de werkzaamheden loopt.
Belastbaar loon?
10. Op grond van artikel 3.81 van de Wet IB 2001 in samenhang met artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964 is loon al wat uit een dienstbetrekking wordt genoten. Op grond van het bepaalde in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek is voor de aanwezigheid van een dienstbetrekking vereist dat er sprake is van een gezagsverhouding, een verplichting voor de werknemer tot het verrichten van arbeid gedurende een zekere tijd en een verplichting voor de werkgever tot het betalen van loon. De bewijslast dat eiser wat betreft door hem verricht loonwerk bij agrariërs in dienstbetrekking staat tot zijn opdrachtgevers, rust op verweerder.
11. Met hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een gezagsverhouding tussen eiser en zijn opdrachtgevers. De rechtbank hecht geloof aan de stelling van eiser dat hij wat betreft de indeling en uitvoering van zijn werkzaamheden meer vrijheid geniet dan de werknemers van zijn opdrachtgevers. Zo is het hem toegestaan om zijn werkzaamheden bij zijn opdrachtgevers te onderbreken om de werkzaamheden die hij als hovenier verricht uit te voeren. Een werkgever zal een werknemer doorgaans niet toestaan zijn werkzaamheden te onderbreken om voor een andere werkgever dan wel opdrachtgever opdrachten uit te voeren. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat verweerder ten onrechte een VAR-loon heeft gegeven voor het loonwerk bij agrariërs.
12. Nu eiser voor het loonwerk bij agrariërs voor een VAR-WUO noch voor een VAR-Loon kwalificeert, dient naar het oordeel van de rechtbank aan eiser voor deze werkzaamheden een VAR-resultaat uit overige werkzaamheden worden afgegeven.
13. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1). De kosten van het bezwaar komen niet voor vergoeding in aanmerking nu in de bezwaarfase niet om een dergelijke vergoeding is verzocht.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de VAR-Loon en draagt verweerder op een VAR-resultaat uit overige werkzaamheden af te geven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 980;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2015.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.