Home

Rechtbank Den Haag, 06-07-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:8249, AWB - 14 _ 8942

Rechtbank Den Haag, 06-07-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:8249, AWB - 14 _ 8942

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
6 juli 2015
Datum publicatie
4 augustus 2015
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2015:8249
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 14 _ 8942
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.20, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 16

Inhoudsindicatie

X is stoffeerder van binnenvaart schepen. Voor zijn werkzaamheden gebruikt hij volgtijdelijk een drietal auto’s. Een Volkswagen Caddy SDI 51, een Mercedes-Benz 639 Vito 109 CDI, en een Volkswagen Transporter TDI 128 KW.

X heeft geen administratie bijgehouden van de door hem met de auto’s gereden kilometers. De inspecteur heeft bijtellingen voor privegebruik auto bijgeteld.

In geschil is of dit terecht is en of verweerder over het jaar 2012 mocht navorderen.

Rechtbank Den haag oordeelt dat de bijtellingen terecht zijn. De auto’s waren naar aard en inrchting niet (nagenoeg) uitsluitend geschikt voor het vervoer van goederen. De auto’s waren evenmin dusdanig vies dat deze (nagenoeg) uitsluitend geschikt waren voor het vervoer van goederen. X heeft niet aangetoond dat hij de auto’s op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privedoeleinden gebruikte. De navorderingsaanslag 2012 mocht worden opgelegd omdat aan de voorwaarden van artikel 16, tweede lid, onderdeel c, van de Awr is voldaan.

De beroepen zijn ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummers: SGR 14/8942, 14/8943, 14/8944, 14/8945, 14/8946, 14/8947, 14/8949 en 14/8950

(gemachtigde: mr. R. Kreukniet)

en

[P] , verweerder.

Procesverloop

2006

Aan eiser is met dagtekening 19 november 2013 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2006 (hierna: navorderingsaanslag H67) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.553. Tevens is bij beschikking € 87 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Aan eiser is met dagtekening 7 december 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2006 (hierna: navorderingsaanslag H68) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.156. Tevens is bij beschikking € 62 aan heffingsrente in rekening gebracht.

2007

Met dagtekening 29 november 2013 is aan eiser een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2007 (hierna: navorderingsaanslag H77) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.796. Tevens is bij beschikking € 140 aan heffingsrente in rekening gebracht.

2008

Bij beschikking van 12 november 2013 heeft verweerder het verlies voor het jaar 2008 nader vastgesteld op € 17.280.

2009

Bij beschikking van 12 november 2013 heeft verweerder het verlies voor het jaar 2009 nader vastgesteld op € 4.123.

2010

Met dagtekening 23 november 2013 zijn aan eiser een navorderingsaanslag IB/PVV en een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2010 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning en een bijdrage-inkomen van € 21.780. Tevens is bij beschikkingen respectievelijk € 191 en € 28 aan heffingsrente in rekening gebracht.

2011

Met dagtekening 30 november 2013 is aan eiser een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2011 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 64.375. Tevens is bij beschikking € 248 heffingsrente in rekening gebracht.

2012

Met dagtekening 30 november 2013 is aan eiser een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2012 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.228. Tevens is bij beschikking € 66 heffingsrente in rekening gebracht.

Eiser heeft tegen voornoemde navorderingsaanslagen en beschikkingen bezwaar gemaakt.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de bezwaren van eiser afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft voor alle zaken één verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2015.

Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde [naam] .

Overwegingen

Feiten

Algemeen

1. Eiser was in de onderhavige jaren zelfstandig ondernemer. De ondernemingsactiviteiten bestonden uit het stofferen van binnenvaartschepen en de exploitatie van een detailhandel in woning- en projectstoffering. Eiser was voornamelijk werkzaam in de havens van [plaats 2] en [plaats 3] .

2. Voor de werkzaamheden in zijn onderneming heeft eiser in de periode 14 maart 2008 tot en met ultimo 2012 volgtijdelijk een drietal auto’s gebruikt (een Volkswagen Caddy SDI 51, een Mercedes-Benz 639 Vito 109 CDI, en een Volkswagen Transporter TDI 128 KW; hierna: de auto’s).

3. Eiser heeft met betrekking tot het gebruik van deze auto’s geen (kilometer)administratie bijgehouden.

4. Eiser beschikte in de onderhavige jaren in privé nog over een andere auto.

5. Verweerder heeft bij eiser een boekenonderzoek ingesteld. Naar aanleiding van dat boekenonderzoek heeft verweerder voor de jaren 2008 tot en met 2012 verschillende correcties aangebracht uitmondend in voornoemde navorderingsaanslagen en beschikkingen. Tot die correcties behoort voor ieder jaar het als onttrekking aangemerkte privégebruik auto in verband met het kunnen beschikken door eiser van de auto’s. De navorderingsaanslagen 2006 en 2007 zijn het gevolg van de gewijzigde verliesvaststellingsbeschikkingen 2008 en 2009.

6. Tot de gedingstukken hoort een brief van 9 september 2013 van verweerder, gericht aan eiser waarin onder meer het volgende is geschreven:

“(…)De aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2012 is per abuis vastgesteld. Binnenkort ontvangt u hierover een aanslagbiljet. Naar aanleiding van het nog in te stellen boekenonderzoek over de jaren 2008 tot en met 2012 is het mogelijk dat de bevindingen uit de controle mogelijk afwijken van de opgelegde definitieve aanslag over 2012.

Aan de opgelegde aanslag over 2012 kunt u geen rechten ontlenen”

Geschil 7.In geschil is of de bijtelling voor privégebruik van de auto’s in ieder van de jaren 2008 tot en met 2012 terecht is en of verweerder bevoegd was een navorderingsaanslag over het jaar 2012 op te leggen. De bedragen van de bijtellingen als zodanig zijn niet in geschil.

8. Eiser stelt dat de bestelauto’s naar aard en inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt waren voor het vervoer van goederen en niet geschikt waren voor privégebruik. Eiser wijst erop dat de omvang van de bestelauto’s parkeerproblemen geeft. De auto’s zijn ingericht met op maat gemaakte constructies en stellingen en zijn vies en stoffig. Het was voor hem niet mogelijk om een kilometeradministratie bij te houden gezien de wijze van werken. Door de omvangrijke haventerreinen waar eiser werkzaam is, is het ondoenlijk om controleerbare gegevens vast te leggen over de locatie van de auto’s. Vooraf is namelijk niet duidelijk waar de exacte ligplaats is van een binnenvaartschip en waar de werkzaamheden zullen worden uitgevoerd. Verweerder heeft bij het opleggen van de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 niet gewacht op de uitkomst van het boekenonderzoek, en daarmee de mogelijkheid verspeeld om de navorderingsaanslag op te leggen. Eiser wijst erop dat voor de omzetbelasting de correcties privégebruik auto zijn vervallen en dat verweerder voor het jaar 2012 met het opleggen van de aanslag had moeten wachten totdat de controle was afgerond.

Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, tot vernietiging van de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2012 en tot vermindering van de overige navorderingsaanslagen en beschikkingen voor zover deze zijn terug te voeren op de correcties die zien op het in aanmerking nemen van onttrekkingen wegens privégebruik auto.

9. Verweerder neemt het standpunt in hij bevoegd was na te vorderen over het jaar 2012. Verder weerspreekt verweerder dat de auto’s op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden werden gebruikt. Ook weerspreekt verweerder dat de auto’s door omvang dan wel hun aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt waren voor vervoer van goederen. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

Beoordeling van het geschil

Correcties in verband met privégebruik auto

10. Op grond van artikel 3.20 van de Wet IB 2001 wordt, indien aan de belastingplichtige ook voor privédoeleinden een auto ter beschikking staat, op jaarbasis ten minste een bepaald percentage van de waarde van de auto als onttrekking in aanmerking genomen. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te staan indien niet blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. In dit laatste geval wordt de onttrekking gesteld op nihil. Onder auto wordt in dit verband verstaan een personenauto of bestelauto als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (Wet BPM), met uitzondering van de bestelauto die door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt blijkt te zijn voor vervoer van goederen.

11. Niet in geschil is dat de auto’s kunnen worden aangemerkt als bestelauto’s bedoeld in artikel 3 van de Wet BPM. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser evenwel niet aannemelijk gemaakt dat de auto’s door aard of inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt waren voor het vervoer van goederen. De rechtbank acht de afmetingen van de auto’s niet dusdanig, dat zij daarmee ongeschikt zijn voor privégebruik. Dat de auto’s vanwege hun omvang in verschillende parkeergarages niet terecht kunnen, maakt nog niet dat geen privégebruik mogelijk is. Met betrekking tot eisers stelling dat de bijrijdersstoelen louter functioneel zijn ten behoeve van het laden en lossen, overweegt de rechtbank als volgt. Ook indien de bijrijder meerijdt omdat eiser zonder zijn hulp de lading (zoals grote rollen folie en zonwering ophangsystemen) niet op de plaats van bestemming kan lossen, heeft de bijrijdersstoel niet (nagenoeg) uitsluitend een functie voor het vervoer van goederen. De bijrijder rijdt namelijk ook mee om na het lossen de hoofdwerkzaamheden van de (onderneming van) eiser uit te voeren, namelijk de stoffering van de schepen. Functioneel bezien dient het meerijden van de bijrijder dan ook niet - in ieder geval niet in voldoende mate - te worden toegerekend aan het vervoer van goederen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de onderhavige bijrijdersstoelen derhalve - reeds op deze grond - niet (nagenoeg) uitsluitend een functie voor het vervoer van goederen (vgl. Hof Amsterdam, nrs. 13/00725 en 13/00726, ECLI:NL:GHAMS:2014:4217). Met de tot de gedingstukken behorende foto’s waarop het interieur van de auto’s waarneembaar is, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de auto’s zodanig vuil en stoffig zijn dat daardoor privégebruik uitgesloten moet worden geacht. De rechtbank volgt daarom niet eisers stelling dat de auto’s door aard en gebruik niet geschikt zijn voor privégebruik.

12. Vaststaat dat eiser geen registratie heeft bijgehouden of ander bewijs heeft bijgebracht waaruit blijkt dat de auto’s op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden zijn gebruikt. De stelling van eiser dat het niet mogelijk was om een kilometeradministratie bij te houden vanwege zijn werkzaamheden in de havens, volgt de rechtbank niet. Als, zoals eiser heeft gesteld, postcodes regelmatig ontbreken, had eiser ook gebruik kunnen maken van een aanduiding van de ligplaats van de schepen bijvoorbeeld aan de hand van een havennummer of een kaainummer. Eiser heeft in dit verband nog aangevoerd dat hij naast de auto’s een auto in privé aanhield. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dat evenwel niet dat de regeling voor privégebruik auto ingevolge artikel 3.20 Wet IB 2001 buiten toepassing moet blijven. Immers hieruit valt niet het bewijs af te leiden dat de genoemde 500 kilometergrens voor de bestelauto’s niet is overschreden.

Vertrouwensbeginsel

13. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser aan de omstandigheid dat verweerder met betrekking tot naheffingsaanslagen omzetbelasting eiser tegemoet is gekomen met betrekking tot de correcties privégebruik auto, niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat aan de bezwaren tegen de onderhavige navorderingsaanslagen en beschikkingen zou worden tegemoet gekomen. Niet is gebleken dat verweerder uitlatingen heeft gedaan op grond waarvan eiser mocht veronderstellen dat genoemde tegemoetkoming zich verder uitstrekten dan de naheffingsaanslagen omzetbelasting.

14. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zijn de correcties ter zake van privé gebruik auto’s terecht aangebracht.

Bevoegdheid tot navordering over het jaar 2012

15. Op grond van artikel 16, tweede lid, onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan navordering (mede) plaatsvinden in alle gevallen waarin te weinig belasting is geheven, doordat ten gevolge van een fout een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of ten gevolge van een fout een belastingaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, hetgeen de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar is. Van dit laatste is in elk geval sprake indien de te weinig geheven belasting ten minste 30 percent van de ingevolge de belastingwet verschuldigde belasting bedraagt.

16. Naar het oordeel van de rechtbank is het abusievelijk niet blokkeren van de automatische aangifteregeling met betrekking tot het jaar 2012 een fout als bedoeld in het hiervoor genoemde artikellid (vgl. Hoge Raad 27 juni 2014, nr. 14/00350, r.o. 2.3.5 en 2.3.6, ECLI:NL:HR:2014:1528). De te weinig geheven belasting bedroeg € 4.456. De ingevolge de Wet IB 2001 verschuldigde belasting bedraagt € 8.433. Nu de te weinig geheven belasting ten minste 30% bedraagt van de ingevolge de belastingwet verschuldigde belasting (€ 4.456/€ 8.433 = 52,8%), wordt ook aan het vereiste voldaan dat het redelijkerwijs kenbaar was aan eiser dat de definitieve aanslag 2012 tot een te laag bedrag was vastgesteld. Beantwoording van de vraag of en wanneer eiser de in 6 vermelde brief heeft ontvangen, is derhalve niet relevant.

Vertrouwensbeginsel en gelijkheidsbeginsel

17. De rechtbank verwerpt ook het beroep op het vertrouwensbeginsel voor zover dat ziet op het opleggen van de navorderingsaanslag 2012. De rechtbank acht aannemelijk dat verweerder de in 6 geciteerde brief heeft verzonden en eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij deze brief niet heeft ontvangen. Eiser heeft geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan moet worden geoordeeld dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld.

18. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, was verweerder bevoegd de navorderingsaanslag op te leggen.

19. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank de beroepen ongegrond verklaren.

Proceskosten

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Rechtsmiddel