Rechtbank Den Haag, 28-07-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:9249, AWB - 15 _ 129
Rechtbank Den Haag, 28-07-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:9249, AWB - 15 _ 129
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 28 juli 2015
- Datum publicatie
- 5 augustus 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2015:9249
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 129
Inhoudsindicatie
Vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelt dat verweerder een toezegging heeft gedaan waaraan eiser het in rechte te beschermen vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat zijn bezwaar gegrond zou worden verklaard. Verweerder heeft zijn toezegging, die kennelijk op een vergissing berustte, niet onverwijld herroepen.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/129
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2011 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.576 en bij beschikking een bedrag van € 31 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2015.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordigers] [vertegenwoordigers] .
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en verwezen naar een meervoudige kamer. Partijen hebben toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Eiser was in 2011 werkzaam bij het [werkgever] in [plaats 2] . Zijn salaris is vrijgesteld van de heffing van inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen.
2. Eiser heeft op 13 maart 2012 over 2011 een aangifte IB/PVV ingediend, waarin hij niet heeft vermeld niet verplicht verzekerd te zijn voor de volksverzekeringen. Hieruit volgt het recht op een algemene heffingskorting van € 1.987 en op een arbeidskorting van € 1.497 ofwel een gecombineerde heffingskorting van € 3.484.
3. Bij brief van 25 maart 2014 heeft verweerder meegedeeld dat hij van plan is om van de aangifte af te wijken. In de brief deelt verweerder mee dat eiser geen recht heeft op het premiedeel van de gecombineerde heffingskorting omdat hij niet verplicht verzekerd is voor de volksverzekeringen.
4. Met dagtekening 9 mei 2014 heeft verweerder de aanslag opgelegd. Hierbij is alleen het inkomstenbelastingdeel van de gecombineerde heffingskorting toegepast van € 196. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
5. Bij brief van 7 oktober 2014 deelt verweerder mee dat hij het bezwaar zal afwijzen, omdat eiser niet verplicht verzekerd is voor de volksverzekeringen.
6. Op 31 oktober 2014 heeft tussen eiser en verweerder een hoorgesprek plaatsgevonden. In het door verweerder hiervan gemaakte verslag is het volgende opgenomen:
“De heffingskorting is aan de fiscale partner uitbetaald. [Eiser] gaat akkoord met het feit dat zijn fiscale partner de ten onrechte uitbetaalde heffingskorting moet terugbetalen. Hij heeft de aangifte volgens de vraagstellingen, juist ingevuld. Bovendien wordt van hem een hoger bedrag terug gevraagd dan wat aan zijn partner is uitbetaald.
Rekening houdende met de wijze waarop de vragen op de digitale aangifte zijn gesteld, zal het bezwaar worden toegewezen. Aan de fiscale partner van [eiser] zal vervolgens een navordering worden opgelegd over 2011. [Eiser] gaat hiermee akkoord.”
7. Het verslag is op 10 november 2014 aan eiser toegezonden. In de begeleidende brief is onder meer het volgende opgenomen:“Na ons hoorgesprek van 31 oktober 2014 hebben mijn collega, (…) en ik, het met u besprokene nog eens overwogen en intern besproken. Wij zijn tot de volgende conclusie gekomen. De in de brief van 7 oktober 2014 verwoorde conclusie is ons inziens juist. Dat betekent dat uw bezwaar ongegrond is en zal worden afgewezen.”
8. Bij uitspraak op bezwaar van 1 december 2014 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Geschil 9. In geschil is of verweerder een toezegging heeft gedaan waaraan eiser het in rechte te beschermen vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat zijn bezwaar gegrond zou worden verklaard. Indien het antwoord op deze vraag bevestigend luidt, is vervolgens in geschil of verweerder deze toezegging tijdig heeft herroepen.
10. Eiser beantwoordt de eerste vraag bevestigend en concludeert dat hij recht heeft op een gecombineerde heffingskorting van € 3.484.
11. Verweerder stelt dat eiser geen vertrouwen kan ontlenen aan de toezegging dat tegemoet zou worden gekomen aan zijn bezwaar, omdat eiser niet de juiste gegevens heeft verstrekt en het hem duidelijk was dat er bij vrijstelling van premieheffing voor de volksverzekeringen geen recht bestaat op het deel van de heffingskorting dat betrekking heeft op die verzekeringen. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
12. Niet in geschil is dat eiser op basis van de toepasselijke wetgeving geen recht heeft op een gecombineerde heffingskorting van € 3.484, maar dat deze € 196 bedraagt. De rechtbank zal daarom beoordelen of verweerder een toezegging heeft gedaan waaraan eiser het vertrouwen kon ontlenen dat hij recht had op de hogere gecombineerde heffingskorting.
13. Uit het verslag van de hoorzitting, zie het citaat in 6, blijkt dat verweerder ondubbelzinnig heeft verklaard dat het bezwaar zal worden toegewezen. Nu verweerder ten tijde van die uitlating op de hoogte was van alle relevante feiten en omstandigheden, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een toezegging. Aan een toezegging mag de belastingplichtige in het algemeen het vertrouwen ontlenen dat verweerder zich daaraan zal houden, tenzij de gedane toezegging zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing dat belanghebbende objectief bezien in redelijkheid niet op nakoming van die toezegging mocht rekenen. Dit laatste is niet gebleken. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiser, bij voorbeeld op basis van aanslagregeling over eerdere jaren, wist of heeft moeten weten dat deze toezegging zodanig in strijd was met de wet.
14. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zijn toezegging, die kennelijk op een vergissing berustte, niet onverwijld heeft herroepen. De toezegging is gedaan op 31 oktober 2014 en bij brief van 10 november 2014herroepen. Gelet op dit tijdsverloop en de stelligheid waarmee de toezegging is gedaan, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een onverwijlde herroeping (zie ook Hoge Raad, 14 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6200).
15. Het beroep is gegrond. Bij de aanslag moet een gecombineerde heffingskorting van € 3.484 in aanmerking worden genomen. Dit resulteert in een aanslag van nihil, zodat de beschikking heffingsrente moet worden vernietigd.
Proceskosten
17. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, aangezien niet is gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.