Rechtbank Den Haag, 12-07-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:10749, AWB - 15 _ 9462
Rechtbank Den Haag, 12-07-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:10749, AWB - 15 _ 9462
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 12 juli 2016
- Datum publicatie
- 13 september 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2016:10749
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 9462
Inhoudsindicatie
Eiser drijft in firmaverband in Nederland een ijssalon. De door eiser gedane kasstorting op zijn buitenlandse bankrekening ziet op verzwegen Nederlandse omzet. De rechtbank oordeelt dat de verlengde navorderingstermijn in een situatie als de onderhavige, waarin de ondernemer de door hem in Nederland behaalde verzwegen omzet naar een buitenlandse bankrekening overboekt, niet van toepassing is. Verweerder is niet meer bevoegd om met betrekking tot de correctie van het box 1-inkomen na te vorderen.
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/9462
(gemachtigde: mr. P.A. Caljé),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [vestigingsplaats], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd. Bij de navorderingsaanslag is heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 december 2015 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2016.
Namens eiser is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.T. Driedonks en mr. A.H. Hamers.
Ter zitting is tevens behandeld het beroep van de echtgenote van eiser, [echtgenote van eiser] , inzake de aan haar voor het jaar 2005 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, zaaknummer SGR 15/9463.
Overwegingen
Feiten
1. Eiser drijft sinds 1992 samen met zijn echtgenote in firmaverband een ijssalon in het westen van Nederland.
2. Eiser is samen met zijn echtgenote vanaf de jaren negentig rekeninghouder (geweest) van een aantal Luxemburgse bankrekeningen bij Credit Agricole. De inkomens- en vermogensbestanddelen van deze bankrekeningen hebben zij niet in hun aangiften aangegeven.
3. Bij brief van 14 april 2014 hebben eiser en zijn echtgenote een inkeerverklaring ter zake van de door hen bij de Credit Agricole aangehouden Luxemburgse bankrekeningen aan verweerder verzonden. Op 1 mei 2015 hebben eiser en zijn echtgenote met verweerder met betrekking tot de Luxemburgse bankrekeningen een vaststellingsovereenkomst gesloten over een reeks van jaren. Voor wat betreft het jaar 2005 is daarbij een voorbehoud gemaakt om in bezwaar en beroep te betwisten dat met betrekking tot een correctie voor het box 1-inkomen van in totaal € 60.000 de bevoegdheid daartoe kan worden gebaseerd op een verlengde navorderingstermijn van twaalf jaar. Die correctie heeft betrekking op een op 4 november 2005 gedane storting in contanten van € 60.000 (de kasstorting) op één van die Luxemburgse bankrekeningen. Met dagtekening 10 juni 2015 heeft verweerder aan eiser de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.920 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 14.663. Verweerder heeft daarbij onder meer de helft van vorengenoemde correctie van € 60.000 aan eiser toegerekend.
Geschil 4. In geschil is of ter zake van de correctie van het box 1-inkomen van € 30.000 de verlengde navorderingstermijn als bedoeld in artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) van toepassing is.
Beoordeling van het geschil
5. Vaststaat dat eiser voor het jaar 2005 ten onrechte een bedrag van € 30.000 aan box 1-inkomsten niet heeft aangegeven en dat daarmee een zowel absoluut als relatief groot bedrag aan belasting buiten de heffing zou blijven. Daarmee staat ook vast dat eiser de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Op grond van artikel 27e van de Awr treedt dan het rechtsgevolg van omkering en verzwaring van de bewijslast in.
6. De onderhavige navorderingsaanslag is opgelegd met toepassing van artikel 16, vierde lid, van de Awr. Op grond van deze bepaling wordt de navorderingstermijn verlengd tot twaalf jaren, indien te weinig belasting is geheven over een bestanddeel van het voorwerp van enige belasting dat in het buitenland wordt gehouden of is opgekomen. De wetgever heeft bij het tot stand brengen van artikel 16, vierde lid, van de Awr specifiek het oog gehad op inkomsten die in het buitenland zijn verkregen of op in Nederland verkregen inkomsten die naar een rekening in het buitenland zijn overgeboekt (vgl. Hoge Raad 13 augustus 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ6911). Daaronder zijn blijkens de parlementaire geschiedenis begrepen de in het buitenland opgekomen winstbestanddelen die met opzet buiten het controlebereik van de Nederlandse fiscus zijn gehouden, waarop Nederlandse heffingsbevoegdheid rust. Bij winst kan bijvoorbeeld gedacht worden aan op een buitenlandse bankrekening gestalde retourprovisies of commissies die in wezen tot de in Nederland te belasten winst behoren (vgl. Kamerstukken II 1989-1990, 21 423, nr. 3, blz. 2 en 3).
7. Aan de pas ter zitting door verweerder ingenomen stelling dat mogelijk sprake is van verzwegen omzet dat in het buitenland is behaald, gaat de rechtbank voorbij, aangezien verweerder deze stelling niet nader heeft onderbouwd. Voor het ontbreken daarvan kan verweerder zich niet met succes erop beroepen dat sprake is van omkering van de bewijslast. Hieraan kan niet afdoen dat eiser voorafgaand aan de vaststellingsovereenkomst niet consistente verklaringen heeft afgelegd over de herkomst van de kasstorting.
8. Aldus dient voor de beoordeling van het geschil er van te worden uitgegaan dat de kasstorting ziet op verzwegen Nederlandse omzet.
9. Naar het oordeel van de rechtbank valt een situatie als de onderhavige, waarin de ondernemer de door hem in Nederland behaalde verzwegen omzet naar een buitenlandse bankrekening overboekt niet onder de reikwijdte van artikel 16, vierde lid, van de Awr. Voormeld oordeel vindt eveneens bevestiging in het arrest van de Hoge Raad van 7 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5946, waaruit valt op te maken dat van een in het buitenland opgekomen inkomensbestanddeel geen sprake is, indien aan de ontvangst van de gelden slechts een binnen Nederland plaatsgevonden hebbende gedraging ten grondslag ligt, zoals hier het geval is. Hetgeen verweerder heeft aangevoerd, vindt geen steun in de parlementaire behandeling en faalt derhalve.
10. Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet meer bevoegd is om met betrekking tot de correctie van het box 1-inkomen na te vorderen. Het beroep is dan ook gegrond. De navorderingsaanslag dient te worden verminderd tot op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.920 en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen blijft gehandhaafd op € 14.663.
11. Nu de navorderingsaanslag wordt verminderd, dient de in rekening gebrachte heffingsrente overeenkomstig de vermindering van de navorderingsaanslag te worden verminderd.
Proceskosten
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Daarbij merkt de rechtbank de zaak van eiser en de zaak van zijn echtgenote (SGR 15/9463) aan als samenhangend in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in totaal € 1.238 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496, wegingsfactor 1 en factor 1 wegens samenhang). Daarvan wordt de helft, zijnde € 619, aan eiser toegekend.