Home

Rechtbank Den Haag, 04-05-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:5187, 15_6522

Rechtbank Den Haag, 04-05-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:5187, 15_6522

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
4 mei 2016
Datum publicatie
6 juli 2016
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2016:5187
Formele relaties
Zaaknummer
15_6522

Inhoudsindicatie

Eiseres heeft van 30 december 2005 tot 1 juli 2007 onroerende zaken ter beschikking gesteld. De waarde in het economische verkeer van de onroerende zaken is (in een andere procedure) door Hof Den Haag per 30 december 2005 bepaald op € 555.000. Vanaf 1 juli 2007 zijn de onroerende zaken verhuurd aan een derde. In haar aangifte IB/PVV voor het jaar 2007 heeft eiseres in verband met de staking van de terbeschikkingstelling geen resultaat aangegeven. De onroerende zaken zijn op 31 december 2007 in de rendementsgrondslag sparen en beleggen aangegeven. De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag een stakingsresultaat in aanmerking genomen dat is gebaseerd op een waarde in economisch verkeer per 1 juli 2007 van meer dan € 1,5 miljoen. De inspecteur heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht een stakingsresultaat in aanmerking genomen, maar is er niet in geslaagd een dergelijke omvangrijke waardestijging, die niet ondersteund wordt door de vastgestelde WOZ-waarden van de onroerende zaken op de waardepeildata 1 januari 2007 en 1 januari 2008, aannemelijk te maken. De rechtbank bepaalt de waarde van de onroerende zaken op € 575.000 en vermindert de aanslag IB/PVV overeenkomstig. Daarbij honoreert de rechtbank het verzoek van de inspecteur om interne compensatie, hetgeen betekent dat het inkomen uit sparen en beleggen dient te worden verhoogd voor zover de waarde van de onroerende zaken al niet is begrepen in de rendementsgrondslag. De rechtbank vernietigt de beschikking vergrijpboete omdat deze buiten de daartoe gestelde termijn is gegeven.

Uitspraak

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 15/6522

(gemachtigde: mr. G. de Jong),

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2007 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 625.934 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 56.043. Tevens is bij beschikking een vergrijpboete van € 153.883 opgelegd en is voor een bedrag van € 56.833 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 534.077 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 56.043, de boete verminderd tot € 133.102 en de heffingsrente verminderd tot € 47.958.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2016.

Namens eiseres zijn verschenen [persoon A] , kantoorgenoot van de gemachtigde, [persoon B] en [persoon C] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon D] , [persoon E] , [persoon F] en [persoon G] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres hield in 2007 met tussenkomst van de houdstervennootschap [B.V. X] 50% van de aandelen in [B.V. Y] ( [B.V. Y] ). De overige 50% van de aandelen in [B.V. Y] werd, eveneens met tussenkomst van een houdstervennootschap, gehouden door de zus van eiseres, [persoon H] . Eiseres was in 2007 bestuurder van [B.V. Y] .

2. Tot het vermogen van [B.V. Y] behoorden tot 30 december 2005 een aantal in [plaats] gelegen percelen met opstallen (de onroerende zaken).

3. [B.V. Y] heeft op 30 december 2005 de onroerende zaken voor € 316.285 (de koopprijs) verkocht aan eiseres en haar zus. Eiseres is daarmee voor 50% eigenaar van de onroerende zaken geworden.

4. De onroerende zaken zijn van 30 december 2005 tot 1 juli 2007 door eiseres en haar zus ter beschikking gesteld aan [B.V. Y] en vanaf 1 juli 2007 verhuurd aan een derde.

5. In het kader van de Wet waardering onroerende zaken (de wet WOZ) is de waarde van de onroerende zaken op waardepeildata 1 januari in 2007 tot en met 2012 door de Gemeente Alphen aan den Rijn (de gemeente) vastgesteld op respectievelijk € 526.000, € 522.000, € 513.000, € 508.000, € 514.000 en € 509.000.

6. Verweerder heeft de onroerende zaken in 2009 laten taxeren. De conclusie van deze taxatie is dat de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaken op waardepeildatum 28 december 2005 € 1.500.000 bedraagt.

7. Op 10 juli 2009 is de aangifte IB/PVV van eiseres voor het jaar 2007 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.077 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 56.043. Per 1 januari 2007 is een bedrag van € 158.142, ofwel 50% van de koopprijs, aangegeven als ter beschikking gesteld vermogen. Per 31 december 2007 is het aandeel van eiseres in de onroerende zaken in de rendementsgrondslag voor het belastbare inkomen uit sparen en beleggen opgenomen. Eiseres heeft geen “stakingsresultaat” aangegeven.

8. Bij brief van 23 november 2011 heeft eiseres aangegeven ten aanzien van de aan haar op te leggen aanslagen IB/PVV voor de jaren 2005 tot en met 2008 geen beroep te zullen doen op termijnoverschrijding.

9. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2007 is opgelegd met dagtekening 9 november 2012. Bij het opleggen van de aanslag heeft verweerder in verband met de staking van de terbeschikkingstelling van de onroerende zaken € 591.857 (50% * [€ 1.500.000 -/- € 316.285]) gecorrigeerd.

10. Gerechtshof Den Haag heeft bij uitspraak van 26 februari 2013 (ECLI:NL:GHDHA:2013:545) de waarde van de onroerende zaken per 30 december 2005 bepaald op € 555.000. Tegen deze uitspraak is geen cassatie ingesteld.

11. Op 28 januari 2015 zijn de onroerende zaken in opdracht van verweerder door [persoon I] per waardepeildatum 30 juni 2007 getaxeerd op € 1.570.000.

12. Op 2 juni 2015 zijn de onroerende zaken in opdracht van eiseres door [adviesbureau] per waardepeildatum 1 juli 2007 getaxeerd op € 575.000.

13. In de bestreden uitspraak op bezwaar gaat verweerder uit van een waarde in het economische verkeer van € 555.000 op 30 december 2005 en van € 1.555.000 op 1 juli 2007. Het verschil tussen deze waarden van € 500.000 (50% * [€ 1.555.000 -/- € 555.000]) heeft verweerder aangemerkt als in verband met de staking van de terbeschikkingstelling behaald resultaat.

Geschil

14. In geschil is of verweerder, bij het bepalen van het belastbare inkomen uit werk en woning van eiseres, terecht een resultaat van € 500.000 in aanmerking heeft genomen in verband met de staking van de terbeschikkingstelling van de onroerende zaken. Het geschil spitst zich toe op de waarde van de onroerende zaken per 1 juli 2007. Niet in geschil is dat de waarde van de onroerende zaken per 30 december 2005 € 555.000 bedroeg. Evenmin is in geschil dat de beschikking vergrijpboete buiten de gestelde termijn is gegeven en om die reden dient te worden vernietigd.

15. Eiseres stelt primair dat de waarde van de onroerende zaken per 1 juli 2007 € 575.000 bedraagt. Ter onderbouwing van deze waarde verwijst eiseres naar de in 12 vermelde taxatie. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat een hogere waarde dan € 575.000 op basis van de foutenleer dient te worden toegerekend aan de periode voorafgaand aan 30 december 2005 en dat slechts de waardevermeerdering die is ontstaan na die datum in de grondslag van de aanslag IB/PVV 2007 dient te worden meegenomen.

16. Volgens verweerder bedraagt de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaken op 1 juli 2007 € 1.518.000. Ter onderbouwing van deze waarde verwijst verweerder naar de onder 11 genoemde taxatie. Op deze taxatie is door verweerder een correctie verricht in verband met opslag voor de aankoop van een belendend perceel dat eigendom is van een derde. In het geval de rechtbank oordeelt dat de waarde in economische verkeer van de onroerende zaken meer bedraagt dan aangegeven in de heffingsgrondslag voor sparen en beleggen maar minder is dan € 1.518.000, dan stelt verweerder dat - met toepassing van het leerstuk van interne compensatie - de heffingsgrondslag voor sparen en beleggen dient te worden verhoogd met inachtneming van de door de rechtbank bepaalde waarde in het economische verkeer.

Beoordeling van het geschil

17. De rechtbank stelt voorop dat er een relatief en absoluut groot verschil bestaat tussen enerzijds de door gerechtshof Den Haag en de gemeente vastgestelde waarde van de onroerende zaken op de waardepeildata 30 december 2005 respectievelijk 1 januari 2007 en 1 januari 2008 en anderzijds de door verweerder bepleite waarde in het economische verkeer per 1 juli 2007.

18. De bewijslast dat zich omstandigheden hebben voorgedaan die rechtvaardigen dat de waarde in het economische verkeer per 1 juli 2007 substantieel hoger is dan de door de gemeente vastgestelde WOZ-waarde op de waardepeildata 1 januari 2007 en 1 januari 2008, rust naar het oordeel van de rechtbank op verweerder. Verweerder heeft gesteld dat de gemeente bij het bepalen van de WOZ-waarde ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheid van een bestemmingswijziging van de betreffende percelen (de percelen). De rechtbank volgt deze stelling, die niet met stukken of anderszins is onderbouwd, niet. Daarbij weegt de rechtbank mee dat bestemmingswijziging een bevoegdheid van de gemeente betreft en niet valt in te zien waarom een mogelijke bestemmingswijziging bij het bepalen van de WOZ-waarde van de onroerende zaken buiten beschouwing zou zijn gebleven. Dit geldt temeer nu de gemeente er geen belang bij heeft de WOZ-waarde van de onroerende zaken te laag vast te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder niet in zijn bewijslast geslaagd.

19. Nu verweerder er niet in is geslaagd de door hem bepleite waarde van € 1.518.000 aannemelijk te maken, zal de rechtbank de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaken per 1 juli 2007 in goede justitie bepalen. Gelet op de vastgestelde WOZ-waardes op de waardepeildata 1 januari 2007 en 1 januari 2008 en met inachtneming van de door eiseres gestelde waarde, bepaalt de rechtbank de waarde van de onroerende zaken per 1 juli 2007 op € 575.000.

20. De rechtbank honoreert verweerders beroep op interne compensatie. Het belastbare inkomen uit sparen en beleggen dient te worden verhoogd met inachtneming van de onder 19 bepaalde waarde in het economische verkeer van de onroerende zaken voor zover de waarde al niet is begrepen in de rendementsgrondslag.

21. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard. Het belastbare inkomen uit werk en woning bedraagt € 163.434 (€ 34.077 + 50% * [€ 575.000 -/- € 316.285]). Daarnaast dient het belastbare inkomen uit sparen en beleggen te worden verhoogd als bepaald onder 20.

Proceskosten

22. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten bestaande uit kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en kosten van de taxateur. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.238 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496 en wegingsfactor 1).

De kosten die in verband met hierboven genoemde beroepen zijn gemaakt voor de werkzaamheden van de taxateur stelt de rechtbank, analoog aan de ‘Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties’, schattenderwijs op € 390 (6 uur à € 65 per uur), vermeerderd met 21% omzetbelasting, ofwel € 472. Aangezien de taxatie zowel dienstbaar is aan onderhavige zaak als aan de zaak met zaaknummer SGR 15/6525, wordt aan de onderhavige zaak € 236 toegerekend.

Voor een boven-forfaitaire proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de vergrijpboete;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen als bepaald onder 21;

- vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.474;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45 aan eiseres te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, voorzitter, en mr. J.P.F. Slijpen en mr.dr. N. Djebali, leden, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,

2500 EA Den Haag.