Rechtbank Den Haag, 26-05-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:6102, AWB - 15 _ 5196
Rechtbank Den Haag, 26-05-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:6102, AWB - 15 _ 5196
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 26 mei 2016
- Datum publicatie
- 23 juni 2016
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2016:6102
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 5196
Inhoudsindicatie
Eiseres mag geen inflatiecorrectie toepassen op de door haar ontvangen rente. De wet biedt geen ruimte voor een dergelijke aftrek. Ook voor zover bepaalde voordelen een compensatie vormen voor inflatie, moeten die tot de belastbare grondslag worden gerekend. (Beroepen ongegrond.)
Uitspraak
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 15/5196 en SGR 15/7244
en
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor de jaren 2012 en 2013 aanslagen vennootschapsbelasting opgelegd naar ambtshalve vastgestelde belastbare bedragen. Bij beide aanslagen is een verzuimboete opgelegd en belastingrente berekend.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 13 juni 2015 de voor het jaar 2012 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting (de aanslag 2012) en de daarbij opgelegde verzuimboete en belastingrente verminderd en bij uitspraak op bezwaar van 28 augustus 2015 de voor het jaar 2013 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting (de aanslag 2013) en de vastgestelde belastingrente gehandhaafd en de bij die aanslag opgelegde verzuimboete verminderd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2016.
Eiseres is vertegenwoordigd door [persoon A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon B] en [persoon C] .
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres heeft, ondanks daartoe te zijn uitgenodigd, herinnerd en aangemaand voor de jaren 2012 en 2013 niet tijdig aangifte voor de vennootschapsbelasting gedaan.
2. Vanwege het uitblijven van de aangifte voor het jaar 2012 heeft verweerder aan eiseres de aanslag 2012 opgelegd, berekend naar een ambtshalve vastgestelde belastbare winst en belastbaar bedrag van € 132.000. Daarbij is een verzuimboete opgelegd van € 2.460 en is € 920 aan belastingrente. Na het uitblijven van de aangifte voor het jaar 2013 heeft verweerder aan eiseres de aanslag 2013 opgelegd, berekend naar een ambtshalve vastgestelde belastbare winst en belastbaar bedrag van € 145.200. Daarbij is een verzuimboete opgelegd van € 2.460 en € 1.030 aan belastingrente.
3. Nadat eiseres tegen de aanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen belastingrente bezwaar had gemaakt, zijn door haar voor 2012 en 2013 aangiftebiljetten voor de vennootschapsbelasting ingediend. Daarbij heeft eiseres op de ontvangen rente-inkomsten een inflatiecorrectie toegepast van € 32.170 voor 2012 en van € 37.736 voor 2013. De belastbare bedragen heeft zij overeenkomstig lager berekend.
4. Bij uitspraak op bezwaar van 13 juni 2015 heeft verweerder de aanslag 2012 verminderd tot één berekend naar een belastbaar bedrag van € 93.404, de opgelegde verzuimboete verminderd naar € 1.230 en de belastingrente verminderd naar € 651. Daarbij heeft verweerder het door eiseres berekende belastbare bedrag gevolgd met uitzondering van de toegepaste inflatiecorrectie.
5. Bij uitspraak op bezwaar van 19 september 2015 heeft verweerder de aanslag 2013 en de beschikking belastingrente gehandhaafd en de opgelegde verzuimboete verminderd naar € 246. Daarbij is verweerder uitgegaan van het door eiseres voor 2013 berekende belastbare bedrag met uitzondering van de toegepaste inflatiecorrectie.
Geschil
6. In geschil is of de aanslagen 2012 en 2013 naar te hoge bedragen zijn vastgesteld, meer in het bijzonder of eiseres ter compensatie van de (jaarlijkse) geldontwaarding een inflatiecorrectie mag toepassen op de door haar ontvangen rente. Daarnaast is in geschil of de bij de aanslag 2012 opgelegde verzuimboete terecht is opgelegd. De bij de aanslagen 2012 en 2013 vastgestelde belastingrente is niet meer in geschil, evenals de bij de aanslag 2013 opgelegde verzuimboete zoals deze luidt na de vermindering bij uitspraak op bezwaar.
7. Eiseres stelt dat de rente die zij van de bank ontvangt, deels moet worden aangemerkt als een compensatie (schadeloosstelling) voor geldontwaarding (inflatie) en dat de ontvangen rente in zoverre geen (belastbaar) voordeel voor de onderneming vormt en dus niet tot de belastbare winst dient te worden gerekend. De door haar bepleite aftrek voor inflatie is daarom ten onrechte niet geaccepteerd. De bij de aanslag 2012 opgelegde verzuimboete dient volgens eiseres te worden vernietigd. Zij was verplicht elektronisch aangifte te doen en hierbij is het niet mogelijk de inflatiecorrectie toe te passen zonder een foutieve opgave te doen van de ontvangen rente. Daarom was het niet mogelijk om tijdig een juiste, niet frauduleuze, aangifte in te dienen. Dat laatste kon slechts worden gedaan door middel van een papieren aangifte, die pas in de bezwaarfase kon worden ingediend. Het is haar niet aan te rekenen dat zij niet tijdig de vereiste aangifte heeft gedaan. Eiseres concludeert tot vermindering van de belastingaanslagen overeenkomstig de door haar berekende belastbare bedragen en tot vernietiging van de bij de aanslag 2012 opgelegde verzuimboete.
8. Verweerder heeft de standpunten van eiseres gemotiveerd weersproken en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de beroepen.
Beoordeling van het geschil
9. De rechtbank stelt voorop dat, naar partijen ter zitting ook hebben erkend, de aan eiseres voor het jaar 2013 opgelegde navorderingsaanslag hier niet aan de orde is.
10. Met betrekking tot de door eiseres bepleite aftrek voor inflatie overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, in samenhang bezien met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet IB 2001, wordt als winst uit een onderneming aangemerkt: ‘het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit een onderneming’. Het in deze bepalingen verankerde winstbegrip is gebaseerd op een nominalistisch stelsel. Met andere woorden, er wordt geen betekenis toegekend aan eventuele waardeveranderingen van de desbetreffende munteenheid. Bij de invoering van de Wet IB 2001 heeft de wetgever vastgehouden aan het nominalistische winstbegrip en niet gekozen voor een inflatieneutrale winstberekening (Nader rapport, Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, 26 727 nr. A, punt 26). Dit betekent dat ook voor zover bepaalde voordelen een compensatie vormen voor inflatie, die voordelen tot de belastbare grondslag moeten worden gerekend, nu de wet niet voorziet in een correctie voor inflatie. De wet biedt dus geen ruimte voor de door eiseres voorgestane aftrek. Evenmin is daarvoor steun te vinden in de jurisprudentie (vgl. HR 16 juli 1984, nr. 22.585, ECLI:NL:HR:1984:AW8578, HR 20 juni 2003, nr. 37.974, ECLI:NL:HR:2003:AH1017 en HR 11 november 2005, nr. 40246, ECLI:NL:HR:2005:AU6017). Dit brengt mee dat de ontstaansgrond van de inflatie – eiseres wijst op het beleid van de Europese Centrale Bank – niet van belang is.
11. Voor zover het standpunt van eiseres inhoudt dat het niet toestaan van een aftrek voor inflatie onredelijk is, overweegt de rechtbank dat het de rechter ingevolge het bepaalde in artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet is toegestaan de innerlijke waarde of de billijkheid van de wet te beoordelen. Dit brengt mee dat de rechtbank de wettelijke regeling als zodanig niet mag toetsen, behoudens voor zover die regeling in strijd zou zijn met een ieder verbindende verdragsbepalingen. Een dergelijke strijdigheid is echter gesteld noch gebleken.
12. Het vorenstaande betekent dat verweerder de door eiseres bepleite aftrek voor inflatie op de ontvangen rente terecht in aftrek heeft geweigerd en dat de belastingaanslagen niet te hoog zijn vastgesteld. Gelet hierop zijn de beroepen voor zover gericht tegen de belastingaanslagen ongegrond.
13. Met betrekking tot de bij de aanslag 2012 opgelegde verzuimboete overweegt de rechtbank het volgende. Vast staat dat eiseres voor 2012 niet tijdig aangifte heeft gedaan. Daarmee heeft zij naar het oordeel van de rechtbank niet de vereiste aangifte gedaan als bedoeld in artikel 8 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). Gelet hierop was verweerder op grond van artikel 67a van de Awr bevoegd om aan eiseres een verzuimboete op te leggen. Voor zover eiseres meent dat sprake is van afwezigheid van alle schuld, omdat zij – zoals zij stelt – niet bij machte was om tijdig een juiste en volledige aangifte in te dienen, volgt de rechtbank haar daarin niet. Immers de elektronische aangifte biedt evenals een papieren aangifte de mogelijkheid om renteontvangsten aan te geven waarop een vermindering is toegepast, met eventueel vooraf een mededeling aan verweerder over de toegepaste vermindering. Om het risico van een onjuiste aangifte geheel te vermijden had eiseres ook aangifte kunnen doen zonder de door haar gewenste aftrek, welke zij vervolgens aan de orde had kunnen stellen in een bezwaarprocedure tegen de daarop volgende belastingaanslag.
14. Eiseres heeft nog verklaard dat een medewerker van de belastingtelefoon desgevraagd heeft meegedeeld dat zij de ambtshalve aanslag kon afwachten om daarna schriftelijk een aangepaste aangifte in te dienen. Voor zover eiseres daaraan de conclusie verbindt dat haar niet kan worden verweten dat zij de aangifte niet tijdig heeft gedaan, volgt de rechtbank haar daarin niet. Gesteld noch gebleken is dat deze mededeling is gedaan nadat verweerder eiseres voor het laatst op haar aangifteplicht heeft gewezen en haar daarbij heeft verzocht de aangifte in te dienen. Zonder nadere toelichting van eiseres acht de rechtbank dit laatste niet aannemelijk. Uit de herinnering en aanmaning van verweerder had eiseres moeten begrijpen dat zij aangifte diende te doen en zo een dergelijke algemene mededeling al zou zijn gedaan, maakt dit het niet tijdig doen van de aangifte niet verschoonbaar.
15. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de verzuimboete bij de aanslag 2012 gematigd tot op de helft (€ 1.230). Nu eiseres overigens geen zelfstandige grieven tegen de hoogte van de boete heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de boete zoals deze luidt na vermindering terecht en naar het juiste bedrag opgelegd. Zij is ook passend en geboden. Dit betekent dat het beroep voor zover gericht tegen de verzuimboete ongegrond is.
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de beroepen ongegrond.
Proceskosten
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. van Rij, voorzitter, en mr. R.C.H.M. Lips en mr. E.J.W. Heithuis, leden, in aanwezigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2016.